ECLI:NL:TADRARL:2023:67 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-911/AL/NN/D
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:67 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-03-2023 |
Datum publicatie: | 28-03-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-911/AL/NN/D |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Dekenbezwaar. De kern van het verwijt dat de deken verweerder en medeverweerder maakt, is dat zij de raad van de orde onjuist hebben geïnformeerd over de invulling van de advocaat-stage van verweerder. Dit is relevant voor de wijze waarop het toezicht vanuit de orde wordt ingestoken. De raad verklaart het bezwaar gegrond. Het handelen van verweerder dat tot gegrondverklaring van het bezwaar heeft geleid is ernstig. Een advocaat dient op zijn woord te worden vertrouwd en daarin past niet een handelen of nalaten dat er in de kern op neer komt dat de raad van de orde van advocaten en de deken worden misleid. Het gevolg van zijn handelen of nalaten is geweest dat de orde vooraf onvoldoende waarborgen heeft kunnen stellen voor een juiste praktijkuitoefening en dat er onvoldoende toezicht op de stage is gehouden. Verweerder heeft hiermee niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet. Verweerder heeft daarmee ook in strijd met de kernwaarde integriteit en de gedragsregels gehandeld. Rekening houdend met alle feiten en omstandigheden acht de raad de oplegging van een schorsing voor de duur van 13 weken passend en geboden. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 27 maart
2023
in de zaak 22-911/AL/NN/D
naar aanleiding van het dekenbezwaar van:
mr. E.A.C. van de Wiel,
in haar hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland
deken
over
verweerder
patroon: mr. [X]
gemachtigde: mr. [Y]
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 17 november 2022, met bijlagen, door de raad op dezelfde datum ontvangen,
heeft de deken een dekenbezwaar ingediend jegens verweerder.
1.2 Het dekenbezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 3 februari 2023 in aanwezigheid
van de deken en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. [Y]. Het dekenbezwaar
is gelijktijdig doch niet gevoegd behandeld met het dekenbezwaar tegen mr. [X]. Van
de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde dekendossier.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van het dekenbezwaar gaat de raad, gelet op het dekendossier en
de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 In 2016 is er contact geweest tussen (onder andere) de (toenmalige) deken en verweerder
over de wens van verweerder om als advocaat-stagiair te werken in de hoedanigheid
van stagiair-ondernemer. Bij e-mail van 11 augustus 2016 heeft de adjunct-secretaris
van de raad van de orde van advocaten verweerder gewezen op de (zwaardere) eisen die
in dat geval gelden. Van een verzoek goedkeuring stage en patronaat door verweerder
is het destijds niet gekomen.
2.2 Op 9 juni 2020 heeft verweerder een verzoek goedkeuring stage en patronaat gedaan.
Bij het verzoek was een arbeidsovereenkomst (voor 32 uur per week) met het kantoor
[X] Advocatuur te [plaats] en een stagebegeleidingsplan gevoegd.
2.3 De raad van de orde heeft op 6 juli 2020 de stage en het patronaat van mr. [X]
goedgekeurd. Verweerder is op 21 augustus 2020 als advocaat (in [plaats]) beëdigd.
2.4 In zijn verzoekschrift tot inschrijving en beëdiging aan de raad van de orde van
7 juli 2020 heeft verweerder geschreven dat hij kantoor zal houden in [plaats] ten
kantore van mr. [X] en dat mr. [X] bereid is het binnenpatronaat op zich te nemen.
2.5 Bij e-mails van 19 februari en 4 maart 2021 hebben verweerder en mr. [X] een stageverslag
aan de raad van de orde gestuurd. Daarin wordt gemeld dat verweerder in fulltime loondienstverband
werkt bij zijn patroon mr. [X], op kantoor van mr. [X] en van uit huis in verband
met corona.
2.6 Bij e-mail van 4 maart 2022 hebben verweerder en mr. [X] het stageverslag na anderhalf
jaar gestuurd. In dat verslag staat dat verweerder op basis van een arbeidsovereenkomst
fulltime op het kantoor van zijn patroon mr. [X] werkt.
2.7 Bij e-mail van 11 april 2022 heeft de stafjurist van de orde verweerder gewezen
op het verschil tussen het genoemde aantal uren in het verzoek goedkeuring stage en
de latere stageverslagen en aan hem gevraagd of hij 40 uur per week werkt. Bij e-mail
van 21 april 2022 heeft verweerder bericht dat dat sinds 15 februari 2022 het geval
is.
2.8 Bij e-mail van 17 mei 2022 heeft de stafjurist van de orde het volgende aan verweerder
bericht:
Op basis van het dossier en de door u verstrekte informatie heb ik berekend wanneer uw stageperiode eindigt. In het dossier trof ik een aantal tegenstrijdige berichten aan. In het verzoek stage en patronaat staat aangegeven dat u 32 uur werkzaam bent. Dit staat ook in de arbeidsovereenkomst. In het 0,5 jaar stageverslag van uw patroon staat dat u "op basis van arbeidsovereenkomst fulltime werkt". Ook in het verslag van 1,5 jaar (ontvangen van mr. [X] op 4 maart 2022) staat ook dat u fulltime werkt op basis van de arbeidsovereenkomst op het kantoor van uw patroon. Op 21 april jl. heeft u aangegeven dat u sinds 15 februari jl. fulltime werkt (i.p.v. 32 uur) op het kantoor van uw patroon. Op basis van informatie die ik nu van u heb ontvangen zijn dit de uitgangspunten bij de berekening van de duur van uw stage:
vanaf datum beëdiging 21-08-2020 tot 15 februari 2022: 32 uur
vanaf 15 februari 2022: 40 uur.
Bijgaand treft u de berekening van de duur van uw stage aan (bijlage). De einddatum is thans bepaald op 7 december 2023. Een kopie van dit bericht zend ik ter informatie aan uw patroon mr. [X].
2.9 Vanwege de volgende omstandigheden rezen er bij de orde vragen over de wijze van
de stagevervulling door verweerder en waren er twijfels aan de juistheid van de verstrekte
informatie door verweerder en mr. [X]:
- de overname van het letselschadebureau door [X];
- de omvang van het dienstverband;
- het gesprek tussen mr. [vd M] (mentor, lid van de raad van de orde), mr. [S] (stafjurist)
en verweerder op 7 juli 2022. Het gesprekverslag bedoeld voor intern gebruik maakt
melding van ontwijkende antwoorden en de indruk dat niet de hele waarheid verteld
werd.
- de afwezigheid van verweerder op het kantoor van de patroon in [plaats] tijdens
het kantoorbezoek en op het moment dat een ander lid van de raad van de orde langs
ging, gecombineerd met de vage antwoorden, de woonplaats van verweerder en het feit
dat zijn bedrijf daar gevestigd bleek te zijn.
2.10 Op 26 augustus 2022 zijn mr. [X] en verweerder uitgenodigd naar aanleiding van
deze vragen voor een gesprek met de deken en de stafjurist. Dat gesprek heeft op 13
september 2022 plaatsgevonden. De deken heeft tijdens dat gesprek er bij verweerder
en mr. [X] op aangedrongen om van de gelegenheid gebruik te maken om schoon schip
te maken. De bespreking is vervolgens even geschorst waarbij mr. [X] en verweerder
met elkaar konden overleggen. Na de schorsing hebben zij verklaard zoals hierna onder
punt 2.11 weergegeven.
2.11 Bij e-mail van 23 september 2022 heeft de deken de inhoud van dat gesprek bevestigd
door het volgende aan verweerder en mr. [X] te schrijven:
Op 13 september jl. heeft bij mij op het bureau van de orde een gesprek plaatsgevonden waarbij u beiden, mr. [S] en ik aanwezig waren. Aanleiding voor dit gesprek was het feit dat er serieuze twijfels zijn gerezen over de plaats waar mr. [verweerder] kantoor houdt. Verder zijn er vragen over de stage/opleiding, de praktijkervaring en over het waarheidsgehalte van de informatie die is verstrekt. Ik heb aan de orde gesteld dat wij het gevoel hebben - maar niet zeker weten - dat de informatie die wij krijgen niet juist is en dat [verweerder] niet helemaal eerlijk is geweest. Er zijn door ons een paar voorbeelden gegeven op grond waarvan dit gevoel is ontstaan. Ik heb u op het hart gedrukt dat het van groot belang is ons volledige èn juiste informatie te verstrekken en dat ik "ga spitten" als ik vermoed dat ik niet de waarheid te horen krijg.
[Verweerder] heeft verklaard dat wij ervan uit kunnen gaan dat wat hij heeft meegedeeld klopt en ook dat hij op kantoor in [plaats] werkt, in ieder geval gedurende drie dagen per week. Verder is hij voornamelijk voor besprekingen met cliënten onderweg. Mr. [X] liet weten dat hij zich niet had gerealiseerd dat de regel "advocaat-stagiaire moet kantoor houden op het kantoor van de patroon" zo strikt moet worden ingevuld.
Na een korte schorsing verklaarde [verweerder] dat per februari 2022 de banden met [naam kantoor] weg zijn, dat hij vanaf dat moment 100% bij mr. [X] werkt (voorheen werkte hij 4 dagen in loondienst en 1 dag voor [naam kantoor]) en dat hij per die datum advocaat-stagiaire ondernemer is. Hij begreep dat hij dit achteraf gezien bij de raad van de orde had moeten melden, ook omdat er speciale regels gelden voor stagiaire-ondernemers. Hij maakte zijn excuses hiervoor en zou een plan indienen conform de Beleidsregel stage en patronaat 2022.
[Verweerder] heeft mr. [S] vervolgens op 15 september jl. gebeld. Van haar heb ik begrepen dat hij in het telefoongesprek met haar refereerde aan ons gesprek over aanwezigheid op het kantoor in [plaats]. Hij liet weten dat het kantoorpand groot is en dat hij zich af vroeg of wij wel weten waar hij binnen het kantoorgebouw zit. Hij zit niet bij mr. [X] op de kamer. Hij zit rechts en mr. [X] zit links en dit wilde hij alvast doorgeven. [Verweerder] gaf verder aan het allemaal heel vervelend te vinden. Ook is hij bereid steeds na afloop van de week een overzicht te geven wanneer hij op kantoor is.
In ons gesprek op 13 september jl. was afgesproken dat aan [verweerder] nog informatie zou worden gegeven over de vereisten die voor een advocaat-stagiaire ondernemer gelden. In het telefoongesprek is dit aan de orde geweest. De vereisten staan in de Beleidsregel stage en patronaat 2022 (zie de site van de orde Noord-Nederland, artikel 1 lid 3). [Verweerder] zou met het plan aan de slag gaan. Het is aan raad van de orde om de stage al dan niet goed te keuren (zie ook artikel 3 lid 5 Beleidsregel stage en patronaat). Dit zal de eerstvolgende vergadering op 7 oktober a.s. besproken worden, gesteld dat het plan er is.
2.12 De stafjurist van de orde heeft per e-mail van 13 oktober 2022 het volgende aan verweerder geschreven:
In de vergadering van de raad van de orde d.d. 7 oktober jl. is de situatie rond uw stage besproken mede naar aanleiding van de recent gevoerde gesprekken (van 7 juni respectievelijk 13 september jl.).
De raad van de orde heeft onder meer vernomen dat u inmiddels al sinds een half jaar (februari 2022) werkt als stagiaire-ondernemer zonder dat hij hieraan zijn goedkeuring heeft verleend. De raad is ervan op de hoogte gebracht dat u alsnog een verzoek zult indienen om als stagiaire-ondernemer de praktijk te mogen uitoefenen. U zou het verzoek voor de vergadering van 7 oktober jl. indienen, maar u heeft mij verzocht om het verzoek met ondernemingsplan met bijlagen vóór de vergadering van 4 november a.s. te mogen indienen. Ik heb u laten weten dat dit akkoord is.
In de laatste vergadering van de raad werd duidelijk dat de raad op zeer korte termijn nadere informatie van u wenst te ontvangen. Graag ontvang ik van u:
uw loonstrookjes vanaf augustus 2020 tot en met februari 2022;
uw jaaropgaven 2020, 2021;
uw aangifte IB 2020 en 2021 met corresponderende aanslagen.
2.13 Verweerder heeft daarop bij e-mail van 17 oktober 2022 als volgt gereageerd:
Graag wil ik eerst kwijt dat ik het erg vervelend vindt dat u en de Raad belast worden met problemen rondom mijn stage. Daarvoor bied ik mijn oprechte excuses aan. Mede door Corona ben ik in het verleden minder dan had gemoeten op het kantoor te [plaats] aanwezig geweest. Ik besef dat ik eerder had moeten informeren toen ik advocaat-ondernemer werd. Het is zeker zo dat ik de regels van de advocatuur respecteer en zal naleven.
U heeft bevestigd dat u akkoord gaat met uitstel tot 4 november aanstaande voor het inleveren van het bedrijfsplan en u verzocht om de loonstrookjes, de jaaropgaven en de belastingaangiften over de periode 2020-2021. Ik begin in mijn reactie bij het gedeelte over de loonstrookjes. Daarna bericht ik over het bedrijfsplan en eindig nog met aanvullende informatie.
De loonstrookjes, de jaaropgave en de belastingaangiften.
Ik kan hier kort over zijn. Deze zijn er niet. Alhoewel ik vooraf met mr. [X] heb afgesproken dat we er een loondienstverband van zouden maken, hebben er geen salarisbetalingen plaatsgevonden. Toen mr. [X] bij mij aangaf het loon in orde te zullen maken heb ik aangegeven dat dit niet nodig is. De belangrijkste reden voor mij was dat ik reeds eigenaar van een letselschadekantoor was en op die manier reeds voldoende inkomen had. Voor mij speelde ook mee dat ik door mr. [X] mijn diepgewortelde wens om advocaat te kunnen worden had gerealiseerd en hij nog maar kort daarvoor met zijn kantoor was gestart. Hierbij zag ik het ook als een opstap om na drie jaar advocaat-partner te kunnen worden.
Het bedrijfsplan.
Inmiddels heb ik enkele stukken van de boekhouder mogen ontvangen. Het bedrijfsplan en de overige informatie worden zo spoedig mogelijk naar u gestuurd.
Aanvullende informatie.
Al lange tijd wil ik graag advocaat worden. Inmiddels heb ik alle leervakken van de opleiding gehaald. Nog twee opleidingsdagen met verplichte aanwezigheid en de opleiding is afgerond.
Ik hoop dat de Raad mij de kans wil geven om de stage in de advocatuur af te ronden.
2.14 Op verzoek van verweerder heeft op 3 november 2022 een gesprek plaatsgevonden
met de deken. Tijdens het gesprek bleek dat verweerder aan mr [X] een vergoeding betaalde
van € 5.000 in het eerste stagejaar en € 2.500 in het jaar erna voor diens patronaat,
dat niet mr. [X] (zoals vermeld stond op de arbeidsovereenkomst) maar verweerder zelf
de kosten van de beroepsopleiding betaalde en dat er (nog) geen uitgewerkte samenwerkingsovereenkomst
was tussen mr. [X] en verweerder.
2.15 Verweerder heeft bij e-mails aan de deken van 3 november en 4 november 2022 bericht
dat hij zich vrijwillig zou laten schrappen en dat de schrapping per 12 november 2022
zal ingaan.
3 DEKENBEZWAAR
3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.
3.2 Verweerder heeft, door de raad van de orde niet terstond in kennis te stellen
van het feit dat de arbeidsovereenkomst niet geëffectueerd zou worden, het vertrouwen
van de raad van de orde in hem beschaamd. Temeer nu verweerder deze informatie verborgen
bleef houden ook na de herkansing op 13 september 2022 toen hem om opheldering was
gevraagd en de deken er bij hem met klem op had aangedrongen schoon schip te maken.
3.3 Verweerder heeft zodoende niet alleen in strijd gehandeld met hetgeen een behoorlijk
advocaat betaamt, maar hij heeft er ook blijk van gegeven onvoldoende oog te hebben
voor de noodzaak om aan de stagiaire-ondernemer voorwaarden te stellen en om ervoor
te zorgen dat de samenwerking aan derden zoals de rechtszoekenden transparant is,
aldus de deken.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft de inhoud van het dekenbezwaar grotendeels erkend. Verweerder
heeft verklaard dat hij en mr. [X] nooit uitvoering hebben gegeven aan de arbeidsovereenkomst
en dat er nooit sprake is geweest van loonbetalingen. Ook heeft hij erkend dat hij
in het gesprek met de deken niet naar waarheid heeft verklaard over de aard van de
stage.
4.2 Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij het initiatief heeft genomen tot
de advocaat-stage omdat hij heel graag advocaat wilde worden en dat hij mr. [X] dankbaar
was dat deze hem de kans bood. Verweerder heeft aangegeven dat het plan in eerste
instantie wel was om in loondienst te gaan en dat het niet de bedoeling was om de
raad voor te liegen om zodoende de stage te organiseren terwijl hij wist dat het niet
op een andere manier kon. In 2016 liep zijn overstap niet mis omdat het ondernemerschap
niet uit kon of goedgekeurd werd maar omdat de patroon niet werd goedgekeurd. Toen
bleek dat een loondienstverband niet uit kon voor de startende onderneming van mr.
[X] heeft verweerder zelf aangegeven dat hij afzag van het salaris en dat hij de opleidingskosten
voor zijn eigen rekening zou nemen. Verweerder had voldoende inkomsten uit het letselschadekantoor
waarvoor hij nog 1 dag per week werkte en zag de stageperiode als een investering.
Het is ook niet zo dat verweerder gezien kon worden als een stagiair-ondernemer omdat
hij geen inkomsten had uit ondernemerschap (in de advocatuur). Anders dan de deken
heeft gesteld, was hij bovendien wel degelijk fysiek aanwezig op het kantoor van mr.
[X].
4.3 Het gesprek bij de deken heeft verweerder ervaren als een constructief gesprek
dat met name gericht was op de toekomst: hoe moeten we de stage vanaf nu inrichten?
Verweerder is weer werkzaam als letselschadejurist en heeft zijn droom om ooit advocaat
te worden nog niet losgelaten. Verweerder concludeert dat zijn integriteit niet in
het geding is.
5 BEOORDELING
5.1 De kern van het verwijt dat de deken verweerder en mr. [X] maakt, is dat zij de
raad van de orde onjuist hebben geïnformeerd over de invulling van de advocaat-stage
van verweerder. Dit is relevant voor de wijze waarop het toezicht vanuit de orde wordt
ingestoken. Door de risico’s die het beginnen van een eigen praktijk met zich brengen,
gelden er voor de goedkeuring van een stagiair-ondernemer en zijn patroon, andere
en zwaardere eisen dan bij een advocaat-stagiair die in loondienst werkzaam is. Ook
dwingen die risico’s tot een andere en meer intensieve wijze van toezicht.
5.2 Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting staat vast dat verweerder
en mr. [X] nooit uitvoering hebben gegeven aan de stage zoals omschreven in het verzoek
tot goedkeuring stage en patronaat en aan de met dat verzoek meegestuurde arbeidsovereenkomst.
Van een dienstverband was gedurende de gehele stageperiode geen sprake en er zijn
ook geen loonbetalingen gedaan. De positie van verweerder kwam overeen met die van
stagiair-ondernemer.
5.3 Verweerder en mr. [X] hebben de raad hierover niet ingelicht. Integendeel, in
strijd met de waarheid hebben zij in de stageverslagen vermeld dat verweerder in fulltime
loondienstverband bij mr. [X] werkte en dat hij op basis van een arbeidsovereenkomst
werkte. Voorts is vast komen te staan, want door verweerder erkend, dat hij in het
gesprek met de deken toen hem om opheldering werd gevraagd en de deken had aangedrongen
om schoon schip te maken, wederom onjuiste informatie over de stage heeft gegeven.
Alhoewel de hele gang van zaken de indruk oproept van een vooropgezet plan, kan de
raad niet vaststellen dat verweerder en mr. [X] reeds bij het verzoek goedkeuring
stage en patronaat de intentie hebben gehad om geen uitvoering te geven aan de arbeidsovereenkomst.
De raad komt dan ook tot de slotsom dat verweerder in zijn contact met de deken geen
volledige openheid van zaken en zelfs onjuiste informatie heeft gegeven en heeft nagelaten
uit eigen beweging de verschillende ontwikkelingen door te geven, terwijl daar op
diverse momenten gelegenheid en aanleiding voor was.
5.4 Verweerder heeft met zijn handelen het benodigde extra toezicht tijdens de stage
omzeild. Daarmee heeft hij miskend welke belangen met een goede beoordeling van een
stageverband zijn gemoeid. Het gaat daarbij (onder meer) om het waarborgen van de
(rechts)positie van de stagiair die toereikend is om het beroep van advocaat in voldoende
mate onafhankelijk van financiële zorgen en noden te kunnen uitoefenen, zonder risico
van een faillissement.
5.5 De door de deken aangevoerde omstandigheid dat verweerder feitelijk niet werkzaam
was op het kantoor van mr. [X] wordt door verweerder betwist en kan de raad niet met
voldoende zekerheid vaststellen. De raad zal dan ook aan deze omstandigheid voorbij
gaan.
5.6 Gelet op het voorgaande komt de raad tot de conclusie dat verweerder niet heeft
gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet.
Het dekenbezwaar wordt daarom gegrond verklaard.
6 MAATREGEL
6.1 Het handelen van verweerder dat tot gegrondverklaring van het bezwaar heeft geleid
is ernstig. Een advocaat dient op zijn woord te worden vertrouwd en daarin past niet
een handelen of nalaten dat er in de kern op neer komt dat de raad van de orde van
advocaten en de deken worden misleid. Het gevolg van zijn handelen of nalaten is geweest
dat de orde vooraf onvoldoende waarborgen heeft kunnen stellen voor een juiste praktijkuitoefening
en dat er onvoldoende toezicht op de stage is gehouden. Verweerder heeft hiermee niet
gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet.
Verweerder heeft daarmee ook in strijd met de kernwaarde integriteit en de gedragsregels
gehandeld. De raad houdt bij het opleggen van de maatregel rekening met het feit dat
verweerder een arbeidsverleden als jurist achter de rug heeft en derhalve niet op
één lijn kan worden gesteld met een beginnend stagiair zonder (noemenswaardig) arbeidsverleden.
6.2 Hoewel verweerder zichzelf al van het tableau heeft laten uitschrijven, is de
raad van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van de gedraging van verweerder,
de oplegging van een zware sanctie noodzakelijk is. Daarbij komt dat verweerder noch
in geschrift noch ter zitting blijk heeft gegeven van inzicht in het laakbare van
zijn handelen. Verweerder heeft zich weliswaar van het tableau laten schrappen maar
ter zitting ook aangegeven dat hij er nog steeds van droomt om als advocaat werkzaam
te zijn en dat de zitting zelfs maakte dat het ‘weer begon te kriebelen’. Rekening houdend met alle feiten en omstandigheden acht de raad de oplegging van
een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van dertien weken passend en geboden.
7 KOSTENVEROORDELING
7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac
lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en
b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer 22-911/AL/NN/D.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het dekenbezwaar gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing in de praktijkuitoefening voor de
duur van dertien weken op;
- bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze
beslissing, met dien verstande dat:
- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden
schorsingen,
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd
maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat
verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse
Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.
Aldus beslist door mr. M. Jansen, voorzitter, mrs. S.H.G. Swennen, H.J. Voors, Y.M.
Nijhuis, H.K. Scholtens, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken
in het openbaar op 27 maart 2023.
Griffier
Voorzitter
Verzonden d.d. 27 maart 2023