ECLI:NL:TADRARL:2023:52 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-600/AL/GLD/D

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:52
Datum uitspraak: 06-03-2023
Datum publicatie: 10-03-2023
Zaaknummer(s): 22-600/AL/GLD/D
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
  • Maatregelen, subonderwerp: Schorsing
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar over het handelen van een advocaat als patroon. De raad oordeelt dat verweerster als patroon ernstig tekort is geschoten. De raad acht dit handelen van verweerster zeer kwalijk. Verweerster heeft hiermee belangrijke regels overtreden en zowel de twee stagiaires als de cliënten van het advocatenkantoor van verweerster zijn hierdoor benadeeld. Gelet op de ernst van dat handelen is in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke schorsing gerechtvaardigd. De raad houdt echter - in het voordeel van verweerster - ook rekening met de volgende omstandigheden. Naar aanleiding van deze zaak is de verwachting dat verweerster de komende tijd geen goedkeuring zal krijgen om over een stagiaire het patronaat te voeren. De kans dat zij op korte termijn vergelijkbare handelingen zal verrichten, is daarom klein. Verder heeft verweerster op de zitting zelfreflectie getoond en heeft zij op eigen initiatief een coach ingeschakeld om zich persoonlijk verder te ontwikkelen. Ten slotte wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat verweerster niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld. De raad acht alles overziende een geheel voorwaardelijke schorsing van 6 weken passend en geboden.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 6 maart 2023
in de zaak 22-600/AL/GLD/D
naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

deken
mr. M.L.J. Bomers, in haar hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland
over
verweerster
gemachtigde: mr. N.A. de Leon-van den Berg

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 25 juli 2022, met bijlagen, door de raad op diezelfde datum ontvangen, hebben de deken en de waarnemend deken een dekenbezwaar ingediend jegens verweerster. 
1.2 Het dekenbezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 21 oktober 2022 in aanwezigheid van de deken, de waarnemend deken, verweerster en de gemachtigde van verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde dekendossier. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlage van de deken van 29 september 2022 en het verweerschrift van verweerster van 6 oktober 2022, met bijlagen.

2 FEITEN
Voor de beoordeling van het dekenbezwaar gaat de raad, gelet op het dekendossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 In februari 2018 ontving het Bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland het verzoek tot goedkeuring van de stage van mr. B1 onder het patronaat van verweerster. Op dat moment was verweerster al patroon van mr. [X]. De Raad van de Orde heeft ermee ingestemd dat verweerster patroon werd van mr. B1, die op 23 februari 2018 is beëdigd.
2.2 Op 1 juli 2019 ontving het Bureau van de Orde een verzoek tot goedkeuring van de stage van mr. B2 onder het patronaat van verweerster. Op dat moment was verweerster al patroon van twee stagiaires te weten mr. [X] en mr. B1. Mr. B2 zou de derde stagiaire van verweerster worden. De stage van mr. [X] zou op 26 augustus 2019 eindigen. Omdat de stage van mr. [X] bijna was afgelopen, is de Raad akkoord gegaan met het patronaat van verweerster over mr. B2.
2.3 Alle stagiaires in het arrondissement Gelderland hebben een mentor (een lid van de Raad van de Orde) met wie zij contact op kunnen nemen als zij tijdens hun stage tegen problemen aanlopen die zij om welke reden ook met een ervaren advocaat buiten hun eigen kantoor (desgewenst strikt vertrouwelijk) willen bespreken. Begin september 2019 heeft mr. H1, destijds lid van de Raad van de Orde en mentor van mr. B1, een signaal ontvangen dat het met de begeleiding van mr. B1 niet goed zou gaan.
2.4 Na enkele rappellen ontving het Bureau van de Orde op 10 september 2019 het verslag over het eerste stagejaar van mr. B1. Uit dit stageverslag bleek dat mr. B1 zaken behandelde op het gebied van het personen- en familierecht en het strafrecht en dat zij zich ook op deze rechtsgebieden specialiseerde. Dat riep bij de Raad van de Orde vragen op. De Raad maakte zich zorgen over het verloop van de stage van mr. B1 omdat bij de Raad bekend is dat verweerster een strafrechtadvocaat is en niet of nauwelijks personen- en familierecht doet terwijl de patroon en de stagiaire op hetzelfde rechtsgebied werkzaam moeten zijn.
2.5 Op 10 september 2019 heeft mr. B1 een gesprek met verweerster gevoerd over het (dis)functioneren van verweerster als haar patroon.
2.6 Namens de deken hebben mevrouw mr. H2, destijds adjunct-secretaris van de Raad van de Orde, en mevrouw mr. K, destijds senior stafjurist/advocaat op het Bureau van de Orde bij brief van 12 september 2019 gereageerd op het eerste stageverslag van mr. B1 dat op 10 september 2019 met grote vertraging was ontvangen. In deze brief hebben zij er op gewezen dat de patroon en de stagiaire op hetzelfde rechtsgebied werkzaam moeten zijn. Mr. B2 is op 30 augustus 2019 beëdigd. Zij had tijdens haar kennismakingsgesprek aan de Raad van de Orde laten weten dat zij eveneens op het gebied van het personen- en familierecht werkzaam zou zijn. Daarom bestonden bij de Raad van de Orde in september 2019 grote zorgen over de begeleiding van de twee stagiaires van wie verweerster patroon was.
2.7 Mr. B1, mr. B2 en verweerster zijn uitgenodigd voor een gesprek op het Bureau van de Orde dat op 23 oktober 2019 heeft plaatsgevonden. Mr. H2 en mr. K hebben met mr. B1, mr. B2 en verweerster gezamenlijk gesproken. Tijdens dit gesprek zijn afspraken gemaakt over de begeleiding door verweerster van mr. B1 en mr. B2. De gemaakte afspraken zijn in de brief van 5 november 2019 aan verweerster bevestigd:

U zal regelmatig op kantoor aanwezig zijn om invulling te geven aan uw verplichtingen als patroon. Voorts bent u tussentijds bereikbaar voor eventuele vragen. U hebt aangegeven dat u op gezette tijden, minimaal één keer per week, met beide stagiaires gaat zitten om het verloop van de stage/specifieke zaken te bespreken. Voorts is afgesproken dat u op gezette tijden, gemiddeld één keer per twee weken, met mr. B1 gaat zitten om aandacht te besteden aan specifieke vragen en behoeftes die zij heeft in het kader van de begeleiding. U hebt aangegeven mr. B1 vaker mee te laten werken in uw eigen strafzaken, zodat zij meer dan tot nu toe het geval is geweest, kan profiteren van uw ervaring en kennis op het gebied van het strafrecht. Over een half jaar (uiterlijk 1 mei 2020) stuurt u een overzicht van het aantal en de soort zaken die u, mr. B1 en mr. B2 de afgelopen zes maanden hebben behandeld. Daarbij ontvang ik ook graag een korte omschrijving van hoe de begeleiding in die periode heeft plaatsgevonden en in hoeverre het gelukt is om de afgesproken contactmomenten plaats te laten vinden.

2.8 Op 31 maart 2020 ontving het Bureau van de Orde het verslag over het tweede stagejaar van mr. B1. Uit dat verslag bleek dat mr. B1 ongeveer 75% van haar tijd besteedde aan personen- en familierecht en ongeveer 25% van haar tijd aan het strafrecht.
2.9 Vervolgens is er op verschillende momenten tussen het Bureau van de Orde en verweerster gecorrespondeerd over de begeleiding van mrs. B2 en B1 door verweerster. Ook is er meermalen contact geweest tussen het Bureau van de Orde en mrs. B2 en B1.
2.10 Bij e-mail van 27 augustus 2020 liet mr. B1 aan het Bureau van de Orde weten dat zij zich met ingang van 1 oktober 2020 als advocaat uit zou laten schrijven.
2.11 Mr. B2 heeft op 30 september 2020 aan verweerster een brief over haar ontslag gestuurd die mr. B2 naar aanleiding van een telefonisch overleg met mr. Van O (tot 24 maart 2022 portefeuillehouder rechtshulp binnen de Raad van de Orde) op 21 januari 2022 aan haar heeft doen toekomen.
2.12 Nadat in twee maanden tijd twee stagiaires bij het kantoor van [Y] Advocaten voortijdig – dus vóórdat zij hun stage hadden voltooid – waren vertrokken omdat zij ontevreden waren over het functioneren van verweerster als hun patroon heeft de deken in het kader van haar toezichthoudende taak besloten om een onderzoek in te stellen naar het functioneren van verweerster als patroon bij de begeleiding van haar stagiaires en naar haar praktijkvoering.
2.13 Op 27 januari 2021 hebben mr. Van S en mr. Van O gesproken met mr. B1 en met mr. B2. Van die gesprekken zijn verslagen opgesteld
2.14 Op 10 februari 2021 hebben mr. Van S en mr. Van O gesproken met mevrouw mr. Van L die negen jaar (in de periode van maart 2010 tot maart 2019) als advocaat op het kantoor van [Y] Advocaten heeft gewerkt.
2.15 Mr. Van S heeft verweerster namens de deken in zijn brief van 29 april 2021 geïnformeerd dat er een dekenonderzoek plaatsvindt naar haar functioneren als patroon bij de begeleiding van stagiaires en naar haar praktijkvoering. De verslagen van de gesprekken met mr. B1, mr. B2 en mr. Van L zijn bij deze brief aan verweerster toegestuurd.

3 DEKENBEZWAAR
3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Het dekenbezwaar bestaat uit de volgende onderdelen. 
a) Verweerster heeft als patroon van mr. B1 en mr. B2 gefaald en zij is ernstig tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen als patroon.
b) Verweerster heeft de deken en de Raad van de Orde onjuist geïnformeerd.

4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft in een verweerschrift en op de zitting tegen het dekenbezwaar verweer gevoerd. Verweerster heeft gedeeltelijk betwist dat zij als patroon heeft gefaald en is het op onderdelen niet eens met de verklaringen hierover van mrs. B2, B1 en Van L. Op basis van deze tegenstrijdige stellingen van partijen over het patronaat, kan de  raad niet vaststellen of verweerster heeft gefaald als patroon.
4.2 De verklaringen van de stagiaires waarop de deken zich baseert, betreffen subjectieve ervaringen en meningen, die telkenmale zijn bijgesteld en aangevuld in nadere verhoren. Daarbij is namens de deken althans door diens waarnemer en de leden van de raden van orde die de stagiaires hebben gehoord, geen enkele kritische vraag gesteld, terwijl de stagiaires wel steeds zijn geconfronteerd met gedeelten van het verweer van verweerster.
4.3 Ook het verwijt dat verweerster de deken bewust onjuist zou hebben geïnformeerd, is onjuist.

5 BEOORDELING
Onderdeel a)
5.1 Dit onderdeel van het dekenbezwaar houdt – kort gezegd – in dat verweerster in haar hoedanigheid van patroon van mrs. B1 en B2 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
5.2 De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerster in haar hoedanigheid van patroon. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals die van patroon, blijft voor haar het advocatentuchtrecht gelden. Het criterium waaraan het handelen van een advocaat die optreedt in een andere hoedanigheid wordt getoetst, is echter een beperkter criterium dan dat waaraan het handelen van een advocaat als zodanig wordt getoetst. Getoetst wordt namelijk slechts of de advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad.
5.3 In artikel 9b van de Advocatenwet is bepaald dat elke advocaat verplicht is om gedurende de eerste drie jaar waarin hij als zodanig is ingeschreven als stagiaire de praktijk uit te oefenen onder begeleiding van een andere advocaat (de patroon) en bij die advocaat kantoor te houden. De Raad van de Orde in het arrondissement waar een stagiaire werkzaam is, verstrekt aan de stagiaire de zogenaamde stageverklaring indien de stagiaire de stage met gunstig gevolg heeft voltooid (artikel 9b lid 5 van de Advocatenwet). Op grond van artikel 9c van de Advocatenwet draagt de NOvA zorg voor de opleiding van de stagiaires en stelt de NOvA de stagiaires in de gelegenheid de opleiding te volgen die met een examen wordt afgesloten.
5.4 De stage is verder uitgewerkt in Hoofdstuk 3 van de Verordening op de advocatuur (hierna: Voda). In artikel 3.13 lid 1 van de Voda is bepaald dat de patroon de stagiaire leiding, voorlichting en raad geeft met betrekking tot de praktijkuitoefening in de ruimste zin van het woord. De patroon schenkt daarbij bijzondere aandacht aan de introductie van de stagiaire bij en diens optreden jegens de rechterlijke macht, beroepsgenoten en cliënten. De patroon is verplicht om de ontwikkeling van de stagiaire op een systematische en structurele wijze te bewaken.
5.5 Op grond artikel 3.13 lid 2 van de Voda is de patroon verplicht om ervoor te zorgen dat de stagiaire de voor hem geldende verplichtingen nakomt, waaronder de verplichtingen bedoeld in de artikelen 3.8 tot en met 3.12 van de Voda, de artikelen 3.17 tot en met 3.19 (deelname aan het onderwijs in de beroepsopleiding en het afleggen van de examens voor de beroepsopleiding), artikel 2.28 en de maatregelen die door de Algemene Raad van de NOvA zijn vastgesteld, opleidingsmaatregelen daaronder begrepen.
5.6 Het dekenbezwaar is hoofdzakelijk gebaseerd op de verklaringen van mrs. B2 en B1, de stagiaires van verweerster, en op de verklaring van mr. Van L, de toenmalige kantoorgenote van verweerster. Verweerster heeft betoogd dat deze verklaringen niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen en de raad daarom de inhoud daarvan niet als feitelijk juist kan aannemen. De raad is het hier niet mee eens. De raad is van oordeel dat deze verklaringen op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Van een suggestieve en onzorgvuldige wijze van vraagstelling door de deken en haar medewerkers is niet gebleken. Ook overigens heeft de raad geen reden om te twijfelen aan de feitelijke juistheid van deze verklaringen. Deze verklaringen zijn op de essentiële punten zowel ieder voor zich als ten opzichte van elkaar consistent. Het feit dat verweerster niet in de gelegenheid is gesteld om zelf vragen aan mrs. B2 en B1 te stellen, maakt dat niet anders. Deze verklaringen worden bovendien ondersteund door andere stukken in het dossier. Bij de beoordeling van de klacht zullen deze verklaringen daarom door de raad worden gebruikt.
5.7 De raad concludeert uit die verklaringen dat mrs. B2 en B1 onvoldoende door verweerster zijn begeleid. Verweerster was (tijdens kantooruren) niet of nauwelijks op kantoor aanwezig en zij was daarom ook niet beschikbaar om vragen te beantwoorden. Alleen al dit gegeven maakt het (vrijwel) onmogelijk om de verplichtingen als patroon te vervullen, zeker nu er op het kantoor van verweerster geen enkele andere ervaren advocaat werkzaam was die haar kon vervangen en op wie de stagiaires terug konden vallen. Een voorwaarde waaraan voldaan moet zijn om als patroon op een deugdelijke wijze te kunnen functioneren, is dat de patroon tijdens kantooruren regelmatig op kantoor aanwezig is. Aan deze voorwaarde is door verweerster niet voldaan. De raad acht dit in het bijzonder verwijtbaar omdat verweerster hierover in een gesprek met mr. B1, mr. B2 en twee medewerkers van het ordebureau (schriftelijke vastgelegde) afspraken heeft gemaakt, waaraan zij zich blijkens de verklaringen van mrs. B2 en B1 niet heeft gehouden. Ook is vast komen te staan dat verweerster vrijwel nooit mee ging naar de zittingen van haar stagiaires, terwijl ook dat van belang is om een stagiaire op een goede manier te begeleiden.
5.8 Verder blijkt uit de verklaringen dat verweerster haar stagiaires nooit heeft uitgelegd hoe zij processtukken moeten opstellen en zij de door hen opgestelde concept-correspondentie en concept-processtukken ook nauwelijks heeft  gecontroleerd.
5.9 Ook de omstandigheid dat verweerster zelf geen personen- en familierechtzaken deed en geen relevante juridische kennis van het personen- en familierecht had, terwijl de praktijk van haar stagiaires voor het grootste gedeelte uit personen- en familierechtzaken bestond, maakt dat deze begeleiding niet op een juiste wijze heeft kunnen plaatsvinden. Het is noodzakelijk dat de patroon en de stagiaires van een patroon op hetzelfde rechtsgebied werkzaam zijn. Een patroon kan de patroonstaken alleen vervullen als hij of zij zelf ervaring en relevante juridische kennis heeft op de rechtsgebieden waarbinnen de stagiaires werkzaam zijn. Uit de verklaringen van zowel verweerster als haar stagiaires blijkt dat dat niet het geval was.
5.10 Dat de begeleiding onvoldoende is geweest blijkt ten slotte ook uit het feit dat mrs. B1 en B2 als stagiaires veel te veel zaken moesten behandelen. Verweerster legde aan de stagiaires hoge targets op en de selectie van nieuwe cliënten en de intake van nieuwe zaken werd volledig aan hen overgelaten.
Mr. B2 heeft verklaard dat zij in de eerste 11 maanden van haar eerste stagejaar een omzet van € 100.000,- had, terwijl (volgens het dekenbezwaar) vergelijkbare Arnhemse kantoren waar stagiaires uitsluitend toevoegingszaken behandelen voor een eerstejaars stagiaire uitgaan van een omzet van ongeveer € 35.000,- per jaar.
Mr. B1 heeft hierover onder meer verklaard dat verweerster aangaf dat 250 toevoegingen per jaar wel haalbaar moest zijn.
5.11 Gelet op het bovenstaande is de raad van oordeel dat verweerster als patroon van mr. B1 en mr. B2 ernstig is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen. Verweerster heeft daarmee in strijd met artikel 3.13 Voda en artikel 46 Advocatenwet gehandeld. Door dit handelen is het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Dit betekent dat dit onderdeel van het dekenbezwaar gegrond wordt verklaard.
Onderdeel b)
5.12 De deken verwijt verweerster ook dat zij haar en medewerkers van de Raad van de Orde van Advocaten onjuist heeft geïnformeerd. De raad constateert dat de informatie die verweerster in de door haar ondertekende stageverslagen en in de communicatie met de medewerkers van de Orde van Advocaten heeft gegeven, terecht vragen heeft opgeroepen. Deze informatie was (deels) niet altijd overeenkomstig de waarheid. De raad is echter van oordeel dat niet is uit te sluiten deze informatie over de stages van mrs. B1 en B2 in de beleving van verweerster (op dat moment) wel correct was. De raad kan in onvoldoende mate van zekerheid vaststellen dat verweerster de deken en de medewerkers van het de Orde van Advocaten opzettelijk heeft misleid. Dat betekent dat dit onderdeel van het dekenbezwaar ongegrond wordt verklaard.

6 MAATREGEL
6.1 De raad heeft geoordeeld dat verweerster als patroon ernstig tekort is geschoten. De raad acht dit handelen van verweerster zeer kwalijk. Verweerster heeft hiermee belangrijke regels overtreden en zowel de twee stagiaires als de cliënten van het advocatenkantoor van verweerster zijn hierdoor benadeeld. Gelet op de ernst van dat handelen is in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke schorsing gerechtvaardigd. De raad houdt echter - in het voordeel van verweerster - ook rekening met de volgende omstandigheden. Naar aanleiding van deze zaak is de verwachting dat verweerster de komende tijd geen goedkeuring zal krijgen om over een stagiaire het patronaat te voeren. De kans dat zij op korte termijn vergelijkbare handelingen zal verrichten, is daarom klein. Verder heeft verweerster op de zitting zelfreflectie getoond en heeft zij op eigen initiatief een coach ingeschakeld om zich persoonlijk verder te ontwikkelen. Ten slotte wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat verweerster niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld. De raad acht alles overziende een geheel voorwaardelijke schorsing van 6 weken passend en geboden.

7 KOSTENVEROORDELING
7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.2 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 22-600/AL/GLD/D.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart onderdeel a) van het dekenbezwaar gegrond;
- verklaart onderdeel b) van het dekenbezwaar ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van schorsing voor de duur van 6 weken op;
- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerster de navolgende algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
  - stelt als algemene voorwaarde dat verweerster zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
  - stelt de proeftijd op een periode van 2 jaar ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt.
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. mr. P.Th. Mantel, mr. S.H.G. Swennen, mr. M. Tijseling, mr. H.J. Voors, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2023.

Griffier                                                                                                      Voorzitter

Verzonden d.d. 6 maart 2023