ECLI:NL:TADRARL:2023:41 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-286/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:41
Datum uitspraak: 13-02-2023
Datum publicatie: 07-03-2023
Zaaknummer(s): 22-286/AL/MN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij. Ruime mate van vrijheid bij de behartiging van de belangen van de client. Tijdsverloop van 4 dagen tussen opvragen verhinderingen en aanvraag kort geding. Het nalaten om voor de aanvraag aanvullende verhinderingen op te vragen is als zodanig niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het maken van bezwaar tegen een uitstelverzoek in het belang van de client is ondanks dat de motivering voor dat bezwaar onvolledig was, evenmin tuchtrechtrechtelijk verwijtbaar. Klacht ongegrond.  

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 13 februari 2023
in de zaak 22-286/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 21 oktober 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 4 april 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1268373/HH/SD van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 14 november 2022. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Verweerder staat mevrouw M. bij in een letselschadezaak. Haar wederpartij in die zaak is de heer B., die zij aansprakelijk heeft gesteld voor haar schade. Het schadeveroorzakend voorval dateert van 20 juni 2020.
2.2 Een kantoorgenoot van klager, mr. S., staat de heer B. vanaf 21 juni 2020 in de strafzaak bij. Op 24 juli 2020 heeft mr. S. zich tevens als advocaat in de letselschadezaak gemeld.
2.3 Tussen verweerder en mr. S. is in de periode tot en met 25 augustus 2020 gecorrespondeerd over de schadeafwikkeling.
2.4 Op 21 augustus 2020 heeft de heer B. zonder erkenning van aansprakelijkheid een bedrag van € 5.000,00 aan mevrouw M. betaald met als omschrijving “aanbetaling voor het herstellen van het gebit”.
2.5 Op 25 augustus 2020 heeft mr. S. zich aan de letselschadezaak onttrokken.
2.6 Per e-mail van 27 augustus 2020 heeft verweerder de heer B. rechtstreeks aangeschreven en hem een kort geding aangezegd.
2.7 Op  7 september 2020 heeft klager zich per e-mail bij verweerder gemeld als de advocaat van de heer B. in de letselschadezaak en aan verweerder verzocht de vordering van mevrouw M. te onderbouwen.
2.8 Eveneens per e-mail van 7 september 2020 heeft verweerder klager verzocht diens verhinderdata op te geven met het oog op het vragen van een datum in kort geding. Klager heeft zijn verhinderdata nog diezelfde dag aan verweerder doorgegeven.
2.9 Op 8 september 2020 heeft klager per e-mail bij verweerder geïnformeerd of er al een zittingsdatum bekend was.
2.10 Op 11 september 2020 heeft verweerder aan de rechtbank een datum voor het kort geding gevraagd.
2.11 Per e-mail van 14 september 2020 heeft verweerder klager aan verweerder doorgegeven dat de datum voor het kort geding op 23 oktober 2020 was bepaald. Daarbij heeft verweerder geen kopie van de conceptdagvaarding gevoegd.
2.12 Per e-mail van 15 september 2020 heeft klager aan verweerder laten weten op 23 oktober 2020 inmiddels verhinderd te zijn en hem verzocht zijn medewerking te verlenen aan het verplaatsen van de zittingsdatum. Tevens heeft klager verweerder verzocht om toezending van de conceptdagvaarding.
2.13 Op 15 september 2020 heeft verweerder de conceptdagvaarding per e-mail aan klager toegezonden.
2.14 Per e-mail van 17 september 2020 heeft verweerder aan klager bericht dat hij pas op 11 september 2020 een datum voor het kort geding heeft gevraagd omdat hij nog de beschikking moest krijgen over het strafdossier en dat hij niet bereid is mee te werken aan het verplaatsen van een zittingsdatum omdat die ver naar achteren zou verschuiven en hij dat niet in het belang van zijn cliënte achtte.
2.15 In reactie daarop heeft klager op 21 september 2020 aan verweerder bericht dat het op zijn weg had gelegen om voor indiening van de datumaanvraag op 11 september 2020 opnieuw zijn verhinderdata op te vragen .
2.16 Op 21 september 2020 heeft klager bij de deken een bemiddelingsverzoek ingediend terzake de verplaatsing van de zittingsdatum. Verweerder heeft de deken op 23 september 2020 laten weten in het belang van zijn cliënte niet bereid te zijn om zijn medewerking te verlenen aan het verplaatsen van de zittingsdatum in kort geding, waarna het bemiddelingsdossier op 24 september 2020 is gesloten.
2.17 Op 25 september 2020 heeft klager zich per e-mail tot de rechtbank gewend met het verzoek een andere zittingsdatum vast te stellen. Hij heeft de gang van zaken tussen 7 en 15 september 2020 in dat verzoek weergegeven maar heeft daarbij niet de reden voor zijn verhindering op 23 oktober 2020 vermeld.
2.18 Verweerder heeft op dezelfde dag per e-mail aan de rechtbank bezwaar gemaakt tegen het verplaatsen van de zitting. Daarbij heeft hij gesteld dat klager sinds 14 september 2020 van de zittingsdatum op de hoogte is, de rechtbank niet eerder om een andere datum heeft gevraagd en het er op lijkt dat hij alleen maar aan het rekken is.
2.19 In reactie op het bezwaar van verweerder heeft klager op 28 september 2020 aan de rechtbank gemeld dat hij al sinds 15 september 2020 tevergeefs heeft getracht om verweerder tot medewerking te bewegen aan het verplaatsen van de zitting. 
2.20 Het exploot van dagvaarding in kort geding is – zonder producties - op 7 oktober 2020 aan de heer B. betekend.
2.21 Op 15 oktober 2020 heeft klager aan verweerder verzocht hem de niet meebetekende producties toe te zenden. Op dat verzoek heeft hij geen reactie ontvangen.
2.22 Op 20 oktober 2020 heeft verweerder de rechtbank verzocht om indien deze wél over de producties beschikte, hem daarvan kopie te doen toekomen.
2.23 Klager heeft de bij de dagvaarding behorende producties 1 tot en met 20 op 21 oktober 2020 per post van verweerder ontvangen. Hij heeft daartegen diezelfde dag per e-mail aan de rechtbank bezwaar gemaakt.
2.24 Eveneens op 21 oktober 2020 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) na te laten om de stellingen van zijn cliënte te bewijzen en direct over te gaan tot het instellen van een procedure in kort geding;
b) vier dagen na het opvragen en ontvangen van zijn verhinderdata een zittingsdatum aan te vragen bij de rechtbank en vervolgens niet mee te werken aan het verzetten van de zittingsdatum;
c) de conceptdagvaarding niet gelijktijdig bij het meedelen van de zittingsdatum aan hem te verstrekken;
d) bij de rechtbank ten onrechte de indruk te wekken dat hij niet eerder dan op 25 september 2020 aanstalten heeft gemaakt om de zittingsdatum te verplaatsen;
e) in gebreke te blijven de producties behorende bij de dagvaarding aan hem en diens client tijdig te verstrekken.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5 BEOORDELING
Klachtonderdelen a), c) en e)
5.1 Ter zitting van 14 november 2022 heeft klager aangegeven uitsluitend een beslissing te wensen op de klachtonderdelen b) en d). De raad beschouwt de klachtonderdelen a), c) en e) derhalve als ingetrokken. Op de klachtonderdelen b) en d) zal hierna worden ingegaan.
5.2 Deze klachten zien op het handelen van verweerder als advocaat van de wederpartij van klager. Uitgangspunt is dat de advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De raad zal de door klager aan verweerder gemaakte verwijten aan de hand van bovenstaande maatstaf beoordelen.
Klachtonderdeel b)
5.3 Blijkens de zich in het dossier bevindende stukken en stellingen van partijen staat vast dat verweerder aan klager op 7 september 2020 om zijn verhinderingen heeft gevraagd en op 11 september 2020 een datum voor het kort geding heeft gevraagd, waarbij de door klager op 7 september 2020 opgegeven verhinderingen zijn vermeld.
5.4 Hoewel het naar het oordeel van de raad op de weg van verweerder had gelegen om klager gelet op het tijdsverloop tussen uitvraag verhinderingen en aanvraag kort geding, voorafgaand aan de indiening van die aanvraag te vragen naar eventuele aanvullende verhinderingen en dat ook de voorkeur zou hebben genoten, levert het nalaten daarvan op zichzelf geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op. Daarbij neemt de raad in aanmerking dat ook klager zelf (beter) voor een andere, meer voor de hand liggende handelwijze had kunnen kiezen. Namelijk het meteen nadat de datum aan hem bekend was gemaakt, bij de rechtbank gemotiveerd verzoeken om een uitstel.
Klachtonderdeel d)
5.5 Doordat klager in zijn uitstelverzoek aan de rechtbank de reden voor zijn verhindering op de reeds bepaalde datum niet heeft toegelicht, is het onder de gegeven omstandigheden naar het oordeel van de raad niet onbegrijpelijk dat verweerder dat uitstelverzoek als vertragingstactiek heeft gezien. Het siert verweerder echter niet dat hij in zijn bezwaar aan de rechtbank niet de (volledige) historie rondom het door klager gewenste uitstel heeft geschetst en klager heeft neergezet als querulant. Een en ander neemt echter niet weg dat verweerder eenvoudig het belang van zijn cliënte had te dienen, en dat was – zo is onweersproken - dat er op korte termijn duidelijkheid zou komen over nadere bevoorschotting(en).
Conclusie
5.6 Alles overziend is de raad van oordeel dat de handelwijze van verweerder jegens klager geen schoonheidsprijs verdient, maar – gezien zijn rol als advocaat wederpartij – geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert. De klacht zal derhalve ongegrond worden verklaard. 

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, voorzitter, mrs. P.Th. Mantel en A.W. Siebenga, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2023.

Griffier                                                                                         Voorzitter
 
Bij afwezigheid van mr. M.M.C. van der Sanden
is deze beslissing ondertekend door
mr. M.M. Goldhoorn (griffier)

Verzonden d.d. 13 februari 2023