ECLI:NL:TADRARL:2023:40 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-240/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:40
Datum uitspraak: 13-02-2023
Datum publicatie: 07-03-2023
Zaaknummer(s): 22-240/AL/GLD
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Confraternele correspondentie/schikkingsonderhandelingen
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Overige gronden
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij. Ruime mate van vrijheid bij de behartiging van de belangen van de client. Gedragsregel 27 ziet op de verhouding tussen advocaten onderling. Klager is echter geen advocaat. Niet-ontvankelijk. Gedragsregels 20 en 21 zien (ook) op de verhouding van de advocaat ten opzicht van de procespartijen. Klager daarin wel ontvankelijk. Klager door handelwijze verweerder niet in zijn belang geschaad. Het al dan niet toelaten van stukken en/of stellingen in een civiele procedure behoort tot het terrein van de behandelend rechter. Klacht in zoverre ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 13 februari 2023
in de zaak 22-240/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 7 januari 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 21 maart 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 21/09 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 14 november 2022. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 01.1 tot en met 05.5.

2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Bij (tussen)beschikking van de rechtbank Gelderland d.d. 10 maart 2020 is tussen klager en zijn (inmiddels ex-)echtgenote – onder meer - de echtscheiding uitgesproken. In de echtscheidingsprocedure werd klager bijgestaan door mr. C, advocaat te [plaats]. Zijn ex-echtgenote werd bijgestaan door verweerder.
2.2 Op 10 juni 2020 heeft mr. C. namens klager hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 10 maart 2020.
2.3 Op 30 juni 2020 heeft verweerder namens zijn cliënte aan mr. C. een voorstel gedaan om tot een oplossing van het geschil te komen.
2.4 Bij e-mail van 20 juli 2020 aan verweerder heeft mr. C. bericht dat klager niet instemt met het voorstel. Onderaan deze e-mail heeft mr. C. geschreven:

“Ik bericht u uitdrukkelijk dat ik mij voorbehoud om deze mail in rechte te overleggen.”

Verweerder heeft tegen deze mededeling van mr. C. niet geprotesteerd.
2.5 Per brief van 30 juli 2020 heeft klager rechtstreeks aan verweerder een schikkingsvoorstel gedaan. Hij heeft daarbij verzocht om de reactie op dat voorstel rechtstreeks aan hem te zenden omdat mr. C. op vakantie was.
2.6 Bij e-mail van 3 augustus 2020 heeft verweerder aan klager rechtstreeks onder meer het volgende bericht:

“Met mijn e-mail van 30 juni jl. aan uw advocate deed mijn cliënte u een voorstel om de kinderalimentatie af te spreken op een zelfde bedrag als u betaalt voor uw twee oudste kinderen (…). Indien partijen deze afspraak zouden maken bood mijn cliënte aan af te zien van partneralimentatie (…) en zou de hoger beroep procedure kunnen eindigen.

U heeft dit voorstel afgewezen, waardoor de hoger beroep procedure doorgaat en waardoor cliënte, zoals aangekondigd in mijn bericht van 30 juni jl., aanspraak maakt op betaling van de door de rechtbank bepaalde partneralimentatie. U was hiermee bekend. Cliënte heeft deze bijdrage nodig om te kunnen voorzien in haar levensonderhoud.”

2.7 Bij brief van 14 december 2020 aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft verweerder enkele aanvullende producties in het geding gebracht: e-mailcorrespondentie tussen verweerder en klager rechtstreeks aangaande een mogelijke schikking (waaronder de e-mail van 3 augustus 2020 aan klager) en een relaas van de ex-echtgenote van klager, met bewijsstukken.
2.8 Eén van de bij het hiervoor genoemde relaas gevoegde bewijsstukken betrof een brief van UWV aan de ex-echtgenote van klager d.d. 20 oktober 2020, waarin onder meer het volgende staat:

“ Tot 1 januari 2021 krijgt u een gedeeltelijk Wajong-uitkering, omdat u gedeeltelijk arbeidsongeschikt bent. Vanaf 1 januari 2021 wordt uw uitkering hoger. U krijgt dan een volledige uitkering.”

2.9 Op 17 december 2020 heeft de mondelinge behandeling van het hoger beroep plaatsgevonden bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Bij die gelegenheid bleek dat zowel het gerechtshof als mr. C. de brief van verweerder met bijlagen van 14 december 2020 niet hadden ontvangen.
2.10 Bij e-mail van 18 december 2020 aan verweerder heeft mr. C. het volgende geschreven:

“u had het gisteren bij de zitting van het hof over een door u aan het hof en mij gezonden brief van 14 december jl. met productie 4 en 5. Ook vandaag mocht ik deze brief met bijlagen niet ontvangen. Kunt u mij deze brief met bijlagen thans per mail doen toekomen?”

2.11 Bij e-mail van 29 december 2020 heeft verweerder aan mr. C. een kopie van de brief van 14 december 2020 aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden gezonden.
2.12 Op 11 februari 2021 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een beschikking gegeven. Daarbij zijn alle grieven en aanvullende verzoeken van klager afgewezen en is de beschikking van de rechtbank van 10 maart 2020 bekrachtigd. Blijkens deze beschikking is de brief met aanvullende producties van verweerder van 14 december 2020 geen onderdeel van het procesdossier geworden en door het hof (dus) niet betrokken in haar besluitvorming.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij:
a) gedragsregel 27 heeft geschonden door correspondentie tussen klager en verweerder aan het Gerechtshof over te leggen, waarin eerdere schikkingsonderhandelingen tussen verweerder en mr. C. worden aangehaald terwijl mr. C. geen toestemming heeft gegeven om de inhoud van die schikkingsonderhandelingen in de procedure te brengen;
b) gedragsregels 20 en 21 heeft geschonden door tijdens de mondelinge behandeling van 17 december 2020 te citeren uit een brief van 14 december 2020 die niet in het bezit was van klager of zijn advocaat, zijn aanvullende processtukken niet tijdig te verzenden en het gerechtshof te misleiden door een brief van het UWV over te leggen waarmee hij insinueert dat de ex-partner van klager volledig arbeidsongeschikt zou zijn.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op dit verweer ingaan.

5 BEOORDELING
5.1 De klacht ziet op het handelen van verweerder als advocaat van de wederpartij van klager. Uitgangspunt is dat de advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De raad zal de door klager aan verweerder gemaakte verwijten aan de hand van bovenstaande maatstaf beoordelen.
Klachtonderdeel a)
5.2 Klager stelt dat verweerder gedragsregel 27 heeft geschonden. Deze gedragsregel ziet op de verhouding tussen advocaten onderling. Klager is echter geen advocaat en kan in dit klachtonderdeel derhalve niet worden ontvangen.
5.3 Zou ten aanzien van de ontvankelijkheid al anders moeten worden geoordeeld, dan is dit klachtonderdeel naar het oordeel van de raad ongegrond. Verweerder stelt namelijk terecht dat het feit dat mr. C. zich uitdrukkelijk het recht heeft voorbehouden om de desbetreffende mail in het geding te brengen met zich brengt dat het (ook) hem was toegestaan deze in rechte over te leggen. Overigens heeft verweerder naar hij onweersproken stelt de mail in kwestie niet daadwerkelijk in het geding gebracht, maar tijdens de mondelinge behandeling op 17 december 2020 slechts in algemene bewoordingen over de inhoud daarvan gesproken. Daarmee heeft hij naar het oordeel van de raad niet in strijd gehandeld met gedragsregel 27 (voor zover die ten opzichte van klager al van toepassing zou zijn).
Klachtonderdeel b)
5.4 Anders dan gedragsregel 27 zien de gedragsregels 20 en 21 (ook) op de verhouding van de advocaat ten opzichte van de procespartijen zelf. Dit klachtonderdeel is derhalve wel ontvankelijk.
5.5 Ten aanzien van dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de raad van belang dat uit de beschikking van het gerechtshof van 11 februari 2021 blijkt, dat de brief met bijlagen van verweerder van 14 december 2020 niet door het hof was ontvangen en om die reden niet aan het procesdossier is toegevoegd. In het kader van de beoordeling van het hoger beroep heeft het hof daarop (dus) ook geen acht kunnen slaan. Klager is door (de handelwijze van verweerder met betrekking tot) de brief met bijlagen van 14 december 2020 derhalve niet in zijn belang geschaad. De raad kan niet vaststellen of verweerder ter zitting uit die brief en/of de bijlagen heeft geciteerd. Verweerder betwist dat. Zou hij al hebben geciteerd, dan had het op de weg van klager (of zijn advocaat) gelegen daartegen ter zitting bezwaar moeten maken. Het al dan niet toelaten van stukken en/of stellingen in een civiele procedure behoort immers tot het terrein van de behandelend rechter. Voor de tuchtrechter is daarbij geen rol weggelegd. 
Conclusie
5.6 Het voorgaande leidt ertoe dat de raad de klacht deels niet ontvankelijk en deels ongegrond zal verklaren.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) niet ontvankelijk;
-  verklaart klachtonderdeel b) ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, voorzitter, mrs. P.Th. Mantel en A.W. Siebenga, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2023.

Griffier                                                                                                            Voorzitter

Bij afwezigheid van mr. M.M.C. van der Sanden
is deze beslissing ondertekend door  
mr. M.M. Goldhoorn (griffier)

Verzonden d.d. 13 februari 2023