ECLI:NL:TADRARL:2023:390 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-710/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:390
Datum uitspraak: 18-12-2023
Datum publicatie: 13-02-2024
Zaaknummer(s): 23-710/AL/MN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart de klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 18 december 2023
in de zaak 23-710/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brieven van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 18 oktober 2023 met kenmerken Z 2230119/FB/SD.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerder heeft, samen met zijn toenmalige kantoorgenoot mr. B., de Erasmus Universiteit Rotterdam (hierna ook: universiteit) bijgestaan in een door klager aanhangig gemaakte procedure voorlopige voorziening bij de rechtbank Rotterdam.
1.2 Bij besluit van 22 juli 2021 heeft de universiteit aan klager een algehele beperking van de communicatie via de elektrische weg opgelegd en bij besluit van 1 september 2021 heeft de universiteit het verzoek van klager tot inschrijving voor het vak ‘Lineair programmeren’ afgewezen.
1.3 Klager heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt en bij brief van 28 september 2021 aan de rechtbank Rotterdam verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.4 In een brief van 19 oktober 2021 heeft verweerder een brief gestuurd aan de voorzieningenrechter, waarin is verzocht om zonder zitting uitspraak te doen, klager kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren en klager te veroordelen in de kosten van de procedure.
1.5 In een brief van 27 oktober 2021 aan de voorzieningenrechter heeft klager in rood gereageerd op de brief van verweerder. Hierop heeft klager nadien ook zijn klachten in rood aangetekend.
1.6 Nadat de voorzieningenrechter heeft bepaald dat het verzoek voorlopige voorzieningen ter zitting van 29 oktober 2021 zal worden behandeld, heeft verweerder op 27 oktober 2021 een verweerschrift ingediend.
1.7 Klager heeft bij brief van 28 oktober 2021 in rood gereageerd op het verweerschrift. Hierop heeft klager nadien ook in rood zijn klachten aangetekend.
1.8 Verweerder heeft naar aanleiding van de reactie van klager nog nadere stukken ingediend. Bij brief van 28 oktober 2021 heeft de rechtbank medegedeeld dat deze stukken te laat zijn ingediend en dat de voorzieningenrechter op de zitting zal beslissen of deze stukken aan het procesdossier zullen worden toegevoegd. Op deze stukken van verweerder heeft klager nadien ook zijn klachten in rood aangetekend.
1.9 Bij uitspraak van 12 november 2021 heeft de voorzieningenrechter zich onbevoegd verklaard.
1.10 Op 28 maart 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) zich onnodig grievend over hem uit te laten;
b) feitelijke informatie te verstrekken waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat deze onjuist is;
c) in strijd met de AVG te handelen;
d) bij het overleggen van stukken geen rekening te houden met zijn gerechtvaardigde belangen.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een ruime mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot. Deze vrijheid is echter niet absoluut, en kan onder andere beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. De voorzitter zal de klachtonderdelen aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel a)

4.2 Klager is van mening dat verweerder zich in de brief van 19 oktober 2021, het verweerschrift en in de reactie van 28 oktober 2021 onnodig grievend over hem heeft uitgelaten. Het gaat onder meer over de namens zijn cliënte gedane stelling dat klager de cliënte van verweerder bestookt met verzoeken en vragen waarvan de relevantie in het geheel onduidelijk is. De voorzitter overweegt hierover dat klager het wellicht oneens is met wat verweerder in de procedure naar voren heeft gebracht. Dat betekent echter nog niet dat de door klager genoemde passages in deze stukken onnodig grievend zijn. Daarvan is niet gebleken. Ook van racisme aan de kant van verweerder (of zijn cliënte), zoals door klager is gesteld, is geen sprake. Het stond verweerder vrij om zijn cliënte op deze wijze bij te staan. Dat betekent dat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond wordt verklaard.
 
Klachtonderdeel b)

4.3 De voorzitter kan op grond van het klachtdossier ook niet vaststellen dat verweerder feiten heeft gesteld waarvan hij de onwaarheid kende of redelijkerwijs kon kennen. Verweerder heeft mogen afgaan op de juistheid van de informatie die hij van zijn cliënte had gekregen. Het is de voorzitter niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder deze informatie had moeten verifiëren. Klager heeft bovendien in de procedure zijn visie kunnen geven over de door verweerder ingebrachte standpunten. Het is vervolgens aan de civiele rechter – en niet aan de tuchtrechter - om een oordeel te geven over de door de beiden ingenomen standpunten. Het voorgaande betekent dat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond wordt verklaard.
 
Klachtonderdeel c)

4.4 Klager verwijt verweerder dat hij in strijd met de AVG heeft gehandeld door in de procedure vertrouwelijke informatie (aan de rechter) te verstrekken. De voorzitter stelt voorop dat het niet aan de tuchtrechter is om te beoordelen of sprake is van handelen in strijd met de AVG. Wel dient de tuchtrechter te beoordelen of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De voorzitter is van oordeel dat daarvan geen sprake is. Zoals hierboven is overwogen staat het verweerder vrij om de belangen van zijn cliënte te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Het is niet aan klager, de wederpartij, om te beslissen dat wat verweerder in de procedure naar voren heeft gebracht niet noodzakelijk was voor de zaak. Bovendien heeft verweerder de door klager genoemde gegevens alleen in deze procedure genoemd en niet aan andere personen of instanties doorgegeven. Het voorgaande betekent dat verweerder de aan hem toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij niet heeft overschreden. Dit klachtonderdeel wordt kennelijk ongegrond verklaard.
 
Klachtonderdeel d)

4.5 Klager stelt ten slotte dat verweerder bij het overleggen van stukken geen rekening heeft gehouden met zijn belangen. Als onderbouwing van dit klachtonderdeel heeft klager aangevoerd dat verweerder het verweerschrift en de reactie van 28 oktober 2021 niet tijdig heeft doorgezonden, waardoor klager te laat kennis heeft genomen van aanvullende informatie en de stellingen van de cliënte van verweerder. De voorzitter volgt klager niet in dit standpunt. De voorzitter is van oordeel dat de omstandigheid dat verweerder kort vóór de zitting stukken heeft ingediend niet betekent dat verweerder daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het is aan de voorzieningenrechter om over (te laat) ingediende stukken een beslissing te nemen. Dat is door de rechtbank ook aan partijen gecommuniceerd. In de brief van de rechtbank aan partijen staat dat tot 24 uur vóór de zitting nog nieuwe stukken naar de rechtbank kunnen worden gestuurd. Ook is door de rechtbank doorgegeven dat er stukken te laat zijn ingediend en dat de voorzieningenrechter op de zitting beslist of deze te laat ingediende stukken aan het dossier worden toegevoegd. De voorzitter is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder door op deze manier stukken in te dienen klager onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder redelijk doel. Dat betekent dat ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond wordt verklaard.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 december 2023.

Griffier                                                                                                                                               Voorzitter
 
Verzonden d.d. 19 december 2023