ECLI:NL:TADRARL:2023:387 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-702/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:387
Datum uitspraak: 18-12-2023
Datum publicatie: 13-02-2024
Zaaknummer(s): 23-702/AL/MN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Overname van zaken
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart een klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 18 december 2023
in de zaak 23-702/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 16 oktober 2023 met kenmerk Z 2198354/MK/SD.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft een tuchtklacht ingediend tegen G., een psychiater. Bij de behandeling (in hoger beroep) van die klacht bij het Centraal Tuchtcollege van de Gezondheidszorg (CTG) heeft verweerster G. bijgestaan.
1.2 Verweerster heeft in haar verweerschrift van 3 december 2021 namens haar cliënt een verzoek gedaan om het vooronderzoek en de mondelinge behandeling schriftelijk of achter gesloten deuren te laten plaatsvinden, waarbij partijen gescheiden en afzonderlijk van elkaar worden gehoord. Ter ondersteuning van dit verzoek heeft verweerster een zogenaamde door de politie aan klager overhandigde ‘stopbrief: aanzegging wederrechtelijke stalking’ meegestuurd.
1.3 Klager heeft als reactie op het verzoek van verweerster in een brief van 8 december 2021 geschreven dat hij de cliënt van verweerster niet heeft lastig gevallen of gestalkt en hij heeft het CTG verzocht om de pagina’s 69 en 70 uit het verweerschrift van verweerster te verwijderen.
1.4 Het CTG heeft het verzoek van verweerster om de deuren te sluiten afgewezen. Verweerster heeft vervolgens in een brief aan het CTG van 13 juli 2022 laten weten dat haar cliënt niet op de zitting aanwezig zal zijn. Bij die brief heeft verweerster een verklaring van een stalkingexpert van de politie overgelegd. In deze brief geeft de politieambtenaar in zijn algemeenheid aan dat een slachtoffer van stalking alle contact met zijn belager moet voorkomen.
1.5 Verweerder heeft ook een verklaring van een psychiater bij de brief gevoegd. De eerste alinea van deze brief luidt als volgt: “Op verzoek van [verweerster], informeer ik u over mijn visie ten aanzien van het in persoon verschijnen van [cliënt van verweerster] (…) waar het hoger beroep dat tegen hem is ingesteld door een voor mij onbekende klager op de rol staat”.
1.6 Deze psychiater had klager in 2007 gedurende zijn opleidingsperiode in behandeling gehad. Klager heeft tegen deze psychiater ook een klacht ingediend. In deze procedure heeft deze psychiater het verweer gevoerd dat hem niet bekend was om welke patiënt het ging en dat hij in algemene zin heeft geadviseerd.
1.7 De eerder genoemde politieambtenaar heeft bij brief van 16 november 2022 aan klager bevestigd dat klager nooit als verdachte in de casus van de client van verweerster is aangemerkt en dat hij het betreurt dat klager zijn eerdere brief als zodanig heeft opgevat. De cliënt van verweerster heeft nooit aangifte gedaan tegen klager.
1.8 Op 24 januari 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door bij het Centraal College voor de Gezondheidszorg feiten te stellen waarvan zij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen.
2.2 Ter onderbouwing heeft klager aangevoerd dat hij zich nooit schuldig heeft gemaakt aan stalkingsgedrag jegens de cliënt van verweerster. De beschuldigingen ter zake stalking die verweerster namens haar cliënt tegenover het CTG heeft gedaan had verweerster niet mogen doen en na de hevige protesten van klager ingetrokken moeten worden. Verweerster heeft daarnaast valse beweringen gedaan over de overgelegde politieverklaring en een valse verklaring ingebracht van een psychiater die in verband met een eerdere behandelrelatie niet ingebracht had mogen worden.

3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een ruime mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot. Deze vrijheid is echter niet absoluut, en kan onder andere beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. De voorzitter zal de klachtonderdelen aan de hand van deze maatstaf beoordelen
4.2 Klagers verwijt ziet op het door verweerster namens haar cliënt gedane verzoek om het vooronderzoek en de mondelinge behandeling schriftelijk of achter gesloten deuren te laten plaatsvinden, waarbij partijen gescheiden van elkaar en afzonderlijk van elkaar worden gehoord. Zij heeft dit verzoek gedaan vanwege (volgens haar cliënt) door klager gepleegd stalkinggedrag. Ter ondersteuning van dit verzoek heeft verweerster een zogenaamde door de politie aan klager overhandigde ‘stopbrief: aanzegging wederrechtelijke stalking’ meegestuurd. De cliënt van verweerster heeft uiteindelijk besloten om niet naar de zitting te gaan. Verweerster heeft dat schriftelijk aan het CTG doorgegeven en als toelichting voor deze beslissing een verklaring van een stalkingsexpert van de politie en van een andere psychiater meegezonden. Die twee (op verzoek van verweerster opgestelde) verklaringen houden kort gezegd in dat zij de cliënt van verweerster adviseren om niet op de zitting te verschijnen. 
4.3 Klager betwist dat hij de cliënt van verweerster ooit heeft lastiggevallen of belaagd. Het verzoek van verweerster vind hij daarom vals en lasterlijk. Ook stelt klager dat verweerster het CTG heeft misleid door valse beweringen te doen over het gegeven advies van de politieambtenaar. Bovendien had verweerster de verklaring van de psychiater niet mogen inbrengen omdat er sprake was geweest van een directe behandelrelatie tussen klager en die psychiater.
4.4 De voorzitter is van oordeel dat het verweerster vrij stond om dit verzoek op deze wijze te doen. Verweerster heeft mogen afgaan op de juistheid van de informatie die zij van haar cliënt had gekregen. Het is de voorzitter niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerster deze informatie had moeten verifiëren. De voorzitter acht daarbij van belang dat verweerster heeft uitgelegd waarom zij dit verzoek (namens haar cliënt) heeft gedaan en waarom het nodig was om de schriftelijke stukken aan het CTG te sturen. Ook weegt de voorzitter mee dat verweerster in haar verweerschrift en in haar brief neutrale bewoordingen heef gebruikt en geen expliciete of onnodige beschuldigingen aan het adres van klager heeft geuit. De voorzitter volgt klager ook niet in zijn verwijt over het opsturen van de verklaring van de psychiater. Niet is gebleken dat verweerster ten tijde van het opsturen van deze verklaring wetenschap had van de gestelde behandelrelatie tussen klager en deze psychiater. 
4.5 Op grond van het voorgaande komt de voorzitter tot de conclusie dat er van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is. Dat betekent dat de klacht kennelijk ongegrond wordt verklaard.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M. Jansen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 december 2023.

Griffier                                                                                                                                                  Voorzitter
 
Verzonden d.d. 18 december 2023