ECLI:NL:TADRARL:2023:386 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-741/AL/NN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:386 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-12-2023 |
Datum publicatie: | 12-02-2024 |
Zaaknummer(s): | 23-741/AL/NN |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat. Niet gebleken dat verweerster zich heeft schuldig gemaakt aan bedrog, valsheid in geschrifte, antedatering van de door mevrouw G ondertekende akte van berusting, laster en discriminatie. Van het feit dat verweerster heeft gesteld dat klager de akte van berusting niet op 13 september 2022 wilde ondertekenen kan haar geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Het feit dat zij klager niet heeft geïnformeerd over het ondertekenen van de akte door mevrouw G is van onvoldoende gewicht om haar een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort
Arnhem-Leeuwarden van 18 december 2023
in de zaak 23-741/AL/NN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter)
heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Noord-Nederland van 27 oktober 2023 met kenmerk 2023 KNN012/2202838, door de raad
ontvangen op 27 oktober 2023, van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde
stukken en van de volgende nagekomen stukken:
- het nagekomen e-mailbericht met bijlagen van klager van 14 november 2023, met uitzondering
van de bij het e-mailbericht gevoegde geluidsbestanden;
- het nagekomen e-mailbericht met bijlage van klager van 28 november 2023.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten
uitgegaan.
1.1 Op 5 juli 2022 heeft verweersters kantoorgenoot mr. N de echtscheidingszaak van
klager en mevrouw G in behandeling genomen. Op 4 augustus 2022 is namens klager en
mevrouw G een gezamenlijk verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank ingediend.
1.2 Bij beschikking van 29 augustus 2022 heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken.
Daarop is een afspraak ingepland voor 13 september 2022 met klager, mevrouw G en mr.
N, bij gelegenheid waarvan de akte van berusting zou worden ondertekend en er afspraken
zouden worden gemaakt over de verdeling.
1.3 Wegens afwezigheid van mr. N heeft verweerster de afspraak op 13 september 2022
waargenomen. Tot ondertekening van de akte van berusting is het niet gekomen.
1.4 Mevrouw G heeft op 31 oktober 2022 spontaan een bezoek gebracht aan verweersters
kantoor, bij gelegenheid waarvan zij de akte van berusting heeft ondertekend.
1.5 Op 29 november 2022 heeft klager tegen verweerster een klacht ingediend bij de
deken. Klager is verzocht eerst de interne klachtenregeling van verweersters kantoor
te doorlopen. Mr. N heeft de klacht in behandeling genomen. Op 15 december 2022 heeft
in dat verband een gesprek plaatsgevonden tussen klager en mr. N. Op verzoek van mr.
N heeft verweerster de gang van zaken op 13 september 2022 geschetst, in welk verband
zij heeft gesteld dat klager de akte van berusting op 13 september 2022 niet wilde
ondertekenen omdat de akte van verdeling nog niet gereed was.
1.6 Op 15 december 2022 heeft klager de akte van berusting ondertekend. Vervolgens
is de echtscheidingsbeschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
1.7 Op 2 februari 2023 heeft klager de klacht nogmaals ingediend bij de deken.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster
het volgende.
Verweerster heeft zich schuldig gemaakt aan bedrog, valsheid in geschrifte, antedatering
van de door mevrouw G ondertekende akte van berusting, laster en discriminatie. Ook
heeft verweerster ten onrechte gesteld dat klager de akte van berusting niet op 13
september 2022 wilde ondertekenen en heeft zij klager niet geïnformeerd over het ondertekenen
van de akte door mevrouw G.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager. Gezien
het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit
van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling
van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid
die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en
met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de
behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt,
maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering
van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient
te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van
een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
De voorzitter zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf
beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de
vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde
professionele standaarden. De voorzitter toetst daarom of verweerster heeft gehandeld
met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat
in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
4.2 De voorzitter stelt vast dat klager een veelheid aan ernstige beschuldigingen
aan het adres van verweerster heeft gedaan. Klager heeft gesteld dat verweerster zich
heeft schuldig gemaakt aan bedrog, valsheid in geschrifte, antedatering van de door
mevrouw G ondertekende akte van berusting, laster en discriminatie. Verweerster heeft
deze verwijten uitdrukkelijk weersproken. De voorzitter overweegt dat het aan de klager
is om een tuchtklacht voldoende feitelijk en concreet te omschrijven en te onderbouwen,
zodat de tuchtrechter de feiten die de klager aan de klacht ten grondslag legt kan
vaststellen en beoordelen. De voorzitter stelt vast dat klager de ernstige verwijten
niet met concrete feiten en omstandigheden heeft toegelicht en onderbouwd en dat enig
(begin van) bewijs van de juistheid van klagers verwijten ontbreekt.
4.3 De voorzitter is verder van oordeel dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt
kan worden gemaakt van het feit dat zij heeft gesteld dat klager de akte van berusting
op 13 september 2022 niet wilde ondertekenen omdat de akte van verdeling nog niet
gereed was. Vast staat dat mr. N klager en mevrouw G heeft uitgenodigd om de akte
van berusting op 13 september 2022 te komen ondertekenen en dat dit die dag niet is
gebeurd. Verweerster heeft op verzoek van mr. N, die de klacht van klager op basis
van de interne klachtenregeling in behandeling had genomen, de gang van zaken tijdens
de bespreking op 13 september 2022 geschetst. Dat zij daarbij onwaarheid heeft gesproken
is de voorzitter niet gebleken.
4.4 Naar het oordeel van de voorzitter is evenmin gebleken dat verweerster tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld door klager niet te informeren over het ondertekenen van
de akte van berusting door mevrouw G. Uit de overgelegde stukken blijkt dat mevrouw
G zich op 31 oktober 2022 spontaan heeft gemeld op verweersters kantoor en dat zij
toen de akte van berusting heeft getekend. Het zou wellicht beter geweest zijn als
verweerster klager er vervolgens van op de hoogte had gebracht dat mevrouw G de akte
had ondertekend, maar het feit dat verweerster dit heeft nagelaten is, mede gelet
op het feit dat klager hierdoor niet in zijn belangen is geschaad, van onvoldoende
gewicht om verweerster een tuchtrechtelijk verwijt te maken.
4.5 Op grond van het voorgaande komt de voorzitter tot de slotsom dat de klacht in
alle onderdelen kennelijk ongegrond is.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet,
kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber-van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 december 2023.
Griffier Voorzitter
Bij afwezigheid van
mr. T.H.G. Huber-van de Langenberg
is deze beslissing ondertekend door
mr. M.M. Goldhoorn (griffier)
Verzonden d.d. 18 december 2023