ECLI:NL:TADRARL:2023:378 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-232/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:378
Datum uitspraak: 18-12-2023
Datum publicatie: 31-01-2024
Zaaknummer(s): 23-232/AL/MN
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over weigering tot afgifte van het hele dossier aan de door klaagster aangezochte advocaat voor een second opinion, is ongegrond. Verweerster heeft in de omstandigheden van dit geval gedaan wat redelijkerwijs van haar verwacht mocht worden. Ook de klacht over de voorlichting over pensioenverevening is ongegrond. Uit de stukken en de verklaringen tijdens de zitting is de raad gebleken dat verweerster over haar pensioen heeft gesproken vanaf het begin van de rechtsbijstand. Dat klaagster later, tijdens de schorsingsonderhandelingen tijdens een zitting waarbij klaagster niet aanwezig was, telefonisch door verweerster onder druk zou zijn gezet om in het kader van een schikking afstand te doen van haar aanspraak op pensioenverevening, kan de raad tegenover de betwisting daarvan door verweerster, niet vaststellen. Vast staat dat verweerster toen met instemming van klaagster heeft geschikt. Dat klaagster ervoor heeft gekozen om de na de zitting door de wederpartij toegezonden vaststellingsovereenkomst, met daarin een aanvullende bepaling over het afstand doen van haar pensioenaanspraken, niet met verweerster te willen bespreken maar op eigen houtje te ondertekenen, kan verweerster tuchtrechtelijk niet worden verweten.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 18 december 2023
in de zaak 23-232/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
gemachtigde: mr. [Van der B]
over
verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 29 september 2021, aangevuld op 25 november 2022, heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 29 maart 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1528808/FB/SD van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 2 oktober 2023. Daarbij waren klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerster, ter zitting bijgestaan door mr. [W], aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van 11 september 2023 met bijlagen van klaagster en van 25 september 2023 met bijlagen van verweerster.

2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Verweerster heeft klaagster bijgestaan in een echtscheidingsprocedure.
2.2 Verweerster heeft bij aanvang van haar rechtsbijstand met klaagster een concept echtscheidingsconvenant opgesteld. Dat concept-convenant is vervolgens aan de toenmalige echtgenoot (hierna: ex-echtgenoot) van klaagster gestuurd om te proberen om in der minne tot afwikkeling van hun echtscheiding te komen. In artikel 5 van dat concept stond vermeld dat de door partijen tijdens huwelijk opgebouwde ouderdomspensioenaanspraken volgens de wettelijke regeling zouden worden verevend. In diezelfde bepaling is verder concreet benoemd bij welke pensioenfondsen zowel klaagster als haar ex-echtgenoot pensioen hadden opgebouwd.
2.3 Omdat een oplossing in der minne met de ex-echtgenoot van klaagster niet mogelijk was, heeft verweerster namens klaagster een verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvoorzieningen bij de rechtbank ingediend. Namens de ex-echtgenoot is daartegen verweer gevoerd en zijn tegenverzoeken ingediend.
2.4 Op 3 november 2020 heeft bij de rechtbank een zitting plaatsgevonden. Verweerster was daarbij namens klaagster aanwezig. Tijdens een aantal schorsingen van deze zitting heeft verweerster telefonisch contact gehad met klaagster om te overleggen over een regeling met de ex-echtgenoot. Partijen zijn toen tot een regeling gekomen. In het proces-verbaal van de zitting is daarover vermeld:

[Advocaat ex-echtgenoot]: we hebben afgesproken dat [klaagster] € 42.500 betaalt aan [de ex-echtgenoot]. [Klaagster] krijgt de woning toebedeeld. De hele gemeenschap is dan verdeeld onder finale kwijting. Partijen doen afstand van de pensioenverevening. (…).

2.5 In de beschikking van 20 november 2020 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. In rechtsoverweging 3.4 heeft de rechtbank de tussen partijen bereikte overeenstemming over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgelegd.
2.6 Na ontvangst van deze beschikking heeft de advocaat van de ex-echtgenoot verweerster benaderd over de praktische afwikkeling van de door partijen tijdens de zitting gemaakte afspraken. Omdat in de beschikking niet concreet was opgenomen dat klaagster en haar ex-echtgenoot (ook) waren overeengekomen dat zij over en weer zouden afzien van pensioen(verevening) heeft de advocaat van de ex-echtgenoot een concept vaststellingsovereenkomst aan verweerster gestuurd voor ondertekening door klaagster.
2.7 Verweerster heeft de concept vaststellingsovereenkomst aan klaagster gestuurd met het verzoek om het door te nemen en contact op te nemen voor overleg. In deze vaststellingsovereenkomst staat onder meer vermeld:

2. (…) Partijen komen aldus uitdrukkelijk overeen verevening van de pensioenen uit te sluiten. (…)
5. Ten aanzien van alle tot de datum van ontbinding van het huwelijk door partijen opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen komen partijen overeen dat zij daar over en weer vanaf zullen zien. (…)

2.8 Klaagster heeft, zonder gebruik te maken van het door verweerster meermaals aangeboden overleg, de vaststellingsovereenkomst na overleg met haar kort daarvoor aangestelde bewindvoerder op 20 januari 2021 ondertekend en aan verweerster geretourneerd.
2.9 Op 16 april 2021 heeft verweerster aan klaagster per e-mail gevraagd of het dossier gesloten kan worden.
2.10 Op 12 mei 2021 heeft klaagster aan verweerster aangegeven dat mr. B, haar gemachtigde in deze zaak, een second opinion voor haar zou doen. Klaagster heeft verweerster daarom verzocht om toezending van het dossier aan mr. B.
2.11 Mr. B. heeft op 7 juni 2021 bij de deken een bemiddelingsverzoek ingediend. Dat verzoek is vervolgens ingetrokken na de toezegging van verweerster dat zij het dossier aan hem zal toesturen.
2.12 Op 21 juni 2022 zijn door het kantoor van verweerster de processtukken van het dossier van klaagster digitaal aan mr. B. gezonden.
2.13 Op 2 juli 2023 heeft mr. B. per e-mail aan verweerster gevraagd het volledige dossier te overleggen.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) ondanks meerdere verzoeken van klaagster en van mr. B niet het gehele klachtdossier aan de second opinion advocaat mr. B door te sturen, maar alleen de processtukken;
b) klaagster niet voor te lichten over de pensioenverevening.
Toelichting: Verweerster heeft tijdens de gehele echtscheidingsprocedure nagelaten om klaagster degelijk te informeren over wat pensioenverevening is en wat dat voor haar betekent. Er is nooit gesproken over de waarde van het aan klaagster toekomende pensioendeel, hetgeen essentiële informatie is voor de besluitvorming in het kader van de onderhandelingen met haar ex-partner.
Tijdens de zitting van 3 november 2020, waarbij klaagster niet aanwezig was, heeft verweerster tijdens de onderhandelingen klaagster telefonisch onder druk gezet akkoord te gaan met een voorstel van de wederpartij. Dit voorstel behelsde een door klaagster aan de wederpartij te betalen totaalbedrag. De basis voor dit bedrag vormde een door verweerster opgestelde onjuiste vermogensopstelling, alsmede het afzien van pensioenverevening, waarvan klaagster de waarde niet kende. Klaagster heeft aldus op dringend advies van verweerster en zonder voldoende geïnformeerd te zijn over de waarde van het pensioen ingestemd met het totaalbedrag, hetgeen nadelige gevolgen voor klaagster heeft gehad. Klaagster wist op dat moment niet wat zij weggaf door in te stemmen met het afzien van pensioenverevening.

4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.

Klachtonderdeel a)

4.2 Na het verzoek van klaagster om het dossier aan mr. B te sturen in verband met een second opinion heeft zij klaagster gevraagd om haar te bellen, maar klaagster was daartoe niet bereid en vroeg om het dossier aan mr. B te sturen. Kort na het eerste verzoek tot dossieroverdracht vanwege een second opinion diende mr. B vrij snel een bemiddelingsverzoek in bij de deken. Daarna heeft verweerster aangegeven het procesdossier te zullen verstrekken. Dat is op 21 juni 2022 gebeurd. Daarbij heeft zij ook aangegeven dat als mr. B nog stukken wilde ontvangen, hij dat aan verweerster kon laten weten. Omdat geen sprake was van een overname van een lopend dossier maar van een afgesloten zaak, terwijl hoger beroep niet meer mogelijk was en geen declaratiegeschil speelde, kon worden volstaan met toezending van de processtukken. Dat heeft zij op juiste wijze gedaan, aldus verweerster.

Klachtonderdeel b)

4.3 Vanaf het begin van haar rechtsbijstand heeft zij ook met klaagster gesproken over de toepasselijkheid en inhoud van pensioenverevening. Zo heeft verweerster in een eerste voorstel aan de wederpartij een concept echtscheidingsconvenant meegezonden, waarin ook in artikel 5 een regeling over de pensioenverevening stond opgenomen met daarbij genoemd de pensioenuitvoerders van klaagster en haar toenmalige man. Klaagster wist dan ook vanaf het begin van de samenwerking met verweerster dat zij aansprak had en zou kunnen maken op de helft van het door haar toenmalige echtgenoot opgebouwde pensioen. Ook heeft klaagster verweerster op de hoogte gesteld van het bestaan van een pensioenpolis op haar naam. Klaagster gaf aan dat zij recht zou hebben op een uitkering van ongeveer € 300,- per maand. Klaagster wist aldus exact waarover het ging.
4.4 De ex-echtgenoot vorderde in de loop van de procedure uit hoofde van overbedeling telkens meer van klaagster. Net voor de zitting op 3 november 2020 wilde hij vanwege onder andere de toedeling van de echtelijke woning aan klaagster een bedrag van € 123.000,-. Omdat klaagster niet aanwezig wilde zijn op de zitting heeft verweerster met haar afgesproken dat klaagster dan telefonisch bereikbaar zou zijn voor het geval de rechter partijen de gelegenheid zou geven om tijdens een schorsing tot een regeling te komen. Dat is zo tijdens de zitting gegaan. Beide advocaten hebben toen over en weer voorstellen gedaan.
4.5 Tijdens een van de telefoongesprekken met klaagster kwam klaagster met het voorstel om € 42.500,- aan haar ex-echtgenoot te betalen waarbij klaagster dan zou afzien van pensioenaanspraak. Verweerster heeft toen aan klaagster gevraagd of zij wist wat dat financieel voor haar betekende, waarop klaagster bevestigend heeft geantwoord. Omdat zij vanaf het begin van de samenwerking al wist dat voor klaagster het allerbelangrijkste was om de woning toegedeeld te krijgen en zij ook wist dat klaagster waarschijnlijk geen hoger overbedelingsbedrag dan € 42.500,- gefinancierd zou krijgen, kwam het voorstel van klaagster om dan af te zien van pensioenverevening niet onlogisch voor. Daarbij had klaagster ook aangegeven dan financieel helemaal los te zijn van haar ex-echtgenoot, wat zij wilde. Dat zij klaagster daarbij onder druk heeft gezet, betwist verweerster. Klaagster heeft er zelf weloverwogen voor gekozen om in te stemmen met de regeling, zoals die daarna in de beschikking is vastgelegd.
4.6 Verweerster heeft namens klaagster haar tegenvoorstel gedaan aan de advocaat van de ex-echtgenoot en daarmee is toen ingestemd.
4.7 Omdat in de beschikking niet voldoende concreet was opgenomen dat partijen tijdens de zitting op 3 november 2020 ook waren overeengekomen over en weer af te zien van pensioen(verevening), zond de advocaat van de ex-echtgenoot aan verweerster een concept vaststellingsovereenkomst, waarin dit alsnog was opgenomen. Dat concept heeft verweerster aan klaagster gestuurd met het voorstel om een afspraak te maken om de inhoud daarvan door te spreken. heeft haar aangeboden om de inhoud daarvan samen door te nemen. Klaagster heeft geen gebruik gemaakt van het aanbod van verweerster om de inhoud nog nader te bespreken en zowel zij, als haar bewindvoerder, liet enige tijd later weten dat zij de vaststellingsovereenkomst getekend had.

5 BEOORDELING

Maatstaf

5.1 De raad stelt voorop dat de klacht over de eigen advocaat gaat. Bij de beantwoording van de vraag of verweerster, als advocaat, zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 Aw hanteert de raad als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. De raad toetst of de beklaagde advocaat heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.
5.2 In het tuchtrecht staat de kwaliteit van de beroepsuitoefening centraal. Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet is niet zozeer van belang of de cliënt daarvan al of niet nadelige gevolgen heeft ondervonden. Het komt er op aan of de advocaat met zijn handelen zijn cliënt al of niet heeft blootgesteld aan het risico dat de cliënt daarvan nadelige gevolgen kan ondervinden, waarbij geldt dat wanneer er voor de cliënt bijzonder veel op het spel staat er voor een betamelijk advocaat aanleiding is om extra zorgvuldig te werk te gaan.
5.3 Bij deze beoordeling betrekt de raad de in artikel 46 Aw omschreven normen, waaronder ook de kernwaarden die in artikel 10a Aw zijn uitgewerkt. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen als invulling van de in artikel 46 Aw genoemde behoorlijkheidsnorm wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

Klachtonderdeel a); overdracht dossier

5.4 Uitgangspunt is dat indien een (voormalig) cliënt aan een advocaat om afgifte van een afschrift van een dossier vraagt, die advocaat volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline in beginsel gehouden is dat aan die cliënt te verstrekken.
5.5 Vast staat dat verweerster op verzoek van klaagster en mr. B, vanwege het geven van een second opinion, de processtukken digitaal aan mr. B heeft gestuurd en hem ook heeft laten weten dat hij over ontbrekende stukken contact met haar kon opnemen. Daarnaast heeft verweerster onbetwist gesteld dat klaagster beschikte over afschriften van alle dossierstukken, waaronder de gevoerde correspondentie. Tijdens de zitting van de raad heeft de gemachtigde van klaagster dit bevestigd maar aangegeven dat hij, als aangezochte advocaat voor de second opinion, de van klaagster ontvangen stukken minder gestructureerd vond dan als verweerster het volledige dossier aan hem had gestuurd. De raad is van oordeel dat verweerster in de hiervoor geschetste omstandigheden in deze heeft gedaan wat redelijkerwijs van haar verwacht kon worden en dat haar daarvan geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De raad zal klachtonderdeel a) dan ook ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel b); voorlichting over pensioenverevening

5.6 Uit de stukken en de verklaringen van partijen tijdens de zitting is de raad gebleken dat verweerster vanaf het begin van de samenwerking met klaagster met haar heeft gesproken over pensioenverevening. Dat dit zo was volgt voor de raad uit hetgeen daarover is opgenomen in het concept-echtscheidingsconvenant. Dat convenant is door verweerster, zo heeft zij onweersproken gesteld, in samenspraak met klaagster in het beginstadium van hun samenwerking aan de ex-echtgenoot gestuurd. Daarin staan concreet de pensioenuitvoerders van klaagster en verweerster vermeld. Daarnaast heeft verweerster onweersproken gesteld dat zij van klaagster had vernomen dat zij een maandelijkse pensioenaanspraak van circa € 300,- zou krijgen. Als daarover nooit zou zijn gesproken, had verweerster dit alles niet kunnen weten. In zoverre mist het verwijt van klaagster een feitelijke grondslag.
5.7 De lezing van partijen over de gang van zaken tijdens de schorsingsonderhandelingen tijdens de zitting van 3 november 2020 staan lijnrecht tegenover elkaar. Volgens klaagster wist zij op dat moment niet welke waarde het haar toekomende pensioendeel bedroeg en heeft zij onder druk van verweerster in het kader van een schikking afstand gedaan van haar aanspraak op pensioenverevening. Verweerster heeft dit gemotiveerd weersproken, zoals hierboven bij het verweer is vermeld. Het is niet mogelijk voor de raad om te bepalen wie gelijk heeft. Vaststaat wel dat verweerster tijdens de zitting met toestemming van klaagster heeft geschikt met de ex-echtgenoot. Omdat de beschikking van 20 november 2020 onvoldoende concreet was over de afhandeling van de schikking, heeft de advocaat van de ex-echtgenoot een concept vaststellingsovereenkomst aan verweerster gestuurd met het verzoek om dat door klaagster te laten ondertekenen. Ook staat vast dat verweerster in de periode tussen november 2020 en januari 2021 herhaaldelijk aan klaagster heeft verzocht om een afspraak met haar te maken, zo nodig bij klaagster thuis, om de inhoud van de vaststellingsovereenkomst te bespreken. Klaagster heeft haar redenen gehad om op dat aanbod van verweerster niet in te gaan en heeft samen met haar kort daarvoor aangestelde bewindvoerder de vaststellingsovereenkomst op 20 januari 2021 ondertekend en die aan verweerster gestuurd. Dat verweerster in genoemde periode contact met de bewindvoerder heeft geweigerd, zoals klaagster nog heeft gesteld, kan de raad niet vaststellen. Stukken die dat standpunt onderbouwen, ontbreken in het dossier.
5.8 Op grond van het vorenstaande is de raad van oordeel dat verweerster niet is tekortgeschoten in haar zorgplicht richting klaagster en heeft zij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar richting klaagster gehandeld. Daarom zal de raad klachtonderdeel b) eveneens ongegrond verklaren.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. W.W. Korteweg en E.M.G. Pouls, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 december 2023.

griffier voorzitter

Verzonden d.d. 18 december 2023