ECLI:NL:TADRARL:2023:375 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-364/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:375
Datum uitspraak: 18-12-2023
Datum publicatie: 31-01-2024
Zaaknummer(s): 23-364/AL/GLD
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. De klacht bestaat uit een achttal klachtonderdelen, waarvan een aantal door de deken in de aanbiedingsbrief is samengevoegd. Anders dan klager stelt, wordt zijn gehele klacht omvat in die aanbiedingsbrief. Inhoudelijk ziet de klacht er onder meer op dat verweerder zich zonder toestemming van klager tot de rechter heeft gewend. Dat ging echter om een verzoek tot aanpassing/aanvulling van het proces-verbaal van de zitting. Toestemming van de wederpartij is daarvoor in beginsel niet nodig. Dit klachtonderdeel is ongegrond. Dat verweerder grievende en kwetsende uitspraken zou hebben gedaan in diverse stukken is de raad niet gebleken. De betreffende bewoordingen vallen binnen de vrijheid die een advocaat van een wederpartij heeft om de belangen van zijn cliënt te behartigen. Dit klachtonderdeel is ongegrond en ook de andere klachtonderdelen zijn ongegrond. Ten aanzien van het klachtonderdeel dat verweerder de onderlinge verhoudingen tussen de advocaten zou hebben verstoord wordt klager niet-ontvankelijk verklaard.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 18 december 2023
in de zaak 23-364/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 23 april 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 31 mei 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 19/63 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 23 oktober 2023. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig. Klager heeft een identieke klacht betreffende dezelfde zaak tegen een voormalig kantoorgenoot van verweerster ingediend. Tot 1 juni 2019 was verweerster werkzaam op het kantoor waar de voormalig kantoorgenoot werkzaam was, en nog steeds is. Die kantoorgenoot was destijds de patroon verweerster. De beide zaken zijn uit doelmatigheidsoverwegingen gezamenlijk behandeld. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 0. tot en met 05.5.

2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, onder meer uit van de volgende feiten.
2.1 In 2017 is klager bij de rechtbank een procedure gestart tegen jeugdzorginstelling Stichting De Rading (verder: De Rading). De procedure zag op het wijzigen dan wel vernietigen van gegevens in een jeugdhulpplan betreffende de minderjarige dochter van klager. Het verzoek van klager is door de rechtbank afgewezen. Van die beslissing is klager in hoger beroep gekomen en op 13 maart 2019 heeft de mondelinge behandeling bij het gerechtshof plaatsgevonden. Op die mondelinge behandeling stond verweerster De Rading bij, haar patroon had zich gesteld als advocaat. 
2.2 Op de mondelinge behandeling heeft het gerechtshof klager de gelegenheid gegeven om na afloop een door hem op 14 november 2018 van De Rading ontvangen e-mail in het geding te brengen, waarna De Rading uiterlijk 29 maart 2019 in een akte daarop mocht reageren. Op 15 maart 2019 stuurt klager die e-mail aan het gerechtshof. Op 29 maart 2019 reageert verweerster namens De Rading per brief aan het gerechtshof op die e-mail.
2.3 Bij brief van 20 maart 2019 zendt het gerechtshof het van de mondelinge behandeling opgemaakte proces-verbaal toe aan partijen.
2.4 Bij brief van 2 april 2019 verzoekt verweerster het gerechtshof het proces-verbaal op een aantal punten aan te passen.
2.5 Bij brief van 11 april 2019 aan het gerechtshof maakt de advocaat van klager bezwaar tegen de brief van 2 april 2019. Naast inhoudelijke bezwaren ziet dit bezwaar er ook op dat verweerster aan klager geen voorafgaande toestemming heeft gevraagd voor het zich wenden tot het gerechtshof en dat de advocaat van klager geen afschrift van de brief van 2 april 2019 heeft ontvangen.
2.6 Op diezelfde dag stuurt klager een e-mail aan verweerster waarin wordt medegedeeld dat wanneer het bericht aan het gerechtshof niet wordt ingetrokken, klager naar de orde van advocaten stapt.
2.7 Eveneens op diezelfde dag vindt telefonisch overleg plaats tussen verweerster en de advocaat van klager.
2.8 Daarna stuurt verweerster, nog steeds op diezelfde dag, per fax en per gewone post aan het gerechtshof een brief inhoudende dat de brief van 2 april 2019 wordt ingetrokken. Een kopie van de brief wordt aan de advocaat van klager gezonden.
2.9 Op 12 april 2019 dient klager alsnog een klacht in bij de deken.
2.10 Op 10 september 2019 doet het gerechtshof uitspraak, inhoudende dat een aantal passages uit het hulpverleningsplan moet worden verwijderd.

3 KLACHT
3.1 De klacht is in de aanbiedingsbrief van de deken omschreven op grond van het door klager ingediende klachtschrift. Ter zitting heeft klager aangegeven dat die aanbiedingsbrief niet zijn gehele klacht omvat. De raad heeft klager op de mondelinge behandeling voorgehouden dat zijn klacht - bestaande uit acht klachtonderdelen - zoals klager die in zijn brief van 29 oktober 2022  aan de deken heeft gezonden, geheel wordt omvat door de omschrijving van de klacht zoals die in de aanbiedingsbrief is verwoord. Daarin heeft de deken een aantal klachtonderdelen samengenomen, zodat in de aanbiedingsbrief zes klachtonderdelen staan vermeld. De raad gaat daarom voor de omschrijving van de klacht uit van de aanbiedingsbrief van de deken. De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) Te handelen in strijd met gedragsregel 21. Verweerster heeft zich op 2 april 2019 zonder toestemming van klager(s advocaat) gewend tot het gerechtshof. Dit bericht is bovendien niet gelijktijdig op enige wijze aan klager(s advocaat) gestuurd. Ook de brief van 11 april 2019 is door verweerster aan het gerechtshof gezonden zonder toestemming van klager(s advocaat).
b) De reactie van 29 maart 2019 uit te breiden in die zin dat niet slechts wordt ingegaan op de door het hof gevraagde informatie. Klager kon hier niet meer op reageren, omdat de behandeling van de zaak gesloten was. Ook heeft verweerster geen gebruik gemaakt van een V-formulier en daarmee heeft zij het procesreglement niet nageleefd.
c) Het verstoren van de interne verhoudingen. De onderlinge verhouding tussen advocaten zou moeten berusten op welwillendheid en vertrouwen. Hierop is inbreuk gemaakt door het zich wenden tot het gerechtshof zonder toestemming van de wederpartij.
d) Het hanteren van uitlatingen die naar algemeen spraakgebruik grievend of kwetsend zijn.
e) Het zowel in als buiten rechte verstrekken van feitelijke informatie waarvan verweerster weet, althans behoort te weten, die die onjuist zijn en daarmee partijen, waaronder de rechter, te misleiden.
f) Het terzijde schuiven van een rechterlijke uitspraak, dan wel om onwettige activiteiten te ondersteunen c.q. af te schermen.
3.2 Op de mondelinge behandeling heeft klager zijn klacht nog nader toegelicht aan de hand van een overgelegde spreeknotitie die aan het klachtdossier is toegevoegd.

4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht(onderdelen) onder meer het volgende verweer gevoerd.
 
Klachtonderdeel a) zonder toestemming wenden tot het gerechtshof

4.2 Verweerster heeft in overeenstemming met de gedragsregels slechts verzocht om aanpassing van feitelijke onjuistheden in het proces-verbaal van de zitting. De brief waarbij dit is gebeurd is per gelijke post aan de advocaat van klager gezonden. Van de brief van 11 april 2019 betreffende de intrekking van de brief van 2 april 2019 was de advocaat van klager op de hoogte. Hij had hiervoor tijdens het telefoongesprek van 11 april 2019 zijn instemming verleend.

Klachtonderdeel b) te uitgebreide reactie op 29 maart 2019

4.3 In de brief van 29 maart 2019 is slechts, in overeenstemming met hetgeen ter zitting is besproken, gereageerd op de nagestuurde e-mail door klager. Ter zitting was niet afgesproken dat klager nog zij kunnen reageren op de reactie van De Rading. Voor zover het al relevant is of er wel of geen V-formulier gebruikt zou zijn, levert dit geen klachtwaardig handelen op. De brief is immers ingetrokken en er is in dit verband geen gedragsregel in het geding.
 
Klachtonderdeel c) verstoren interne verhoudingen
 
4.4 De onderlinge verhouding tussen de advocaten is niet verstoord. Er heeft constructief telefonisch overleg plaatsgevonden met de advocaat van klager en er is in overeenstemming met de tijdens dat telefoongesprek gemaakte afspraken gehandeld.
 
Klachtonderdeel d) grievende en kwetsende uitspraken
 
4.5 Verweerster neemt met klem afstand van de aantijging dat zij zich onnodig grievend of kwetsend zou hebben uitgelaten. Het enkele feit dat de standpunten van de cliënt de wederpartij niet welgevallig zijn, betekent nog niet dat daarmee de advocaat de grenzen van de aan hem in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid heeft overschreden.
  
Klachtonderdeel e) verstrekken van onjuiste informatie

4.6 Verweerster betwist dat hiervan sprake is.

Klachtonderdeel f) terzijde schuiven van rechterlijke uitspraak
 
4.7 Het is verweerster niet helder in hoeverre en welk handelen van haar ter discussie staat. Er is geen rechterlijke uitspraak terzijde geschoven en er worden evenmin onwettige activiteiten afgeschermd.
Voor alle klachtonderdelen geldt bovendien dat verweerster sinds 1 juni 2019 niet meer aan de zaak is verbonden, vanwege haar overstap naar een ander advocatenkantoor.

5 BEOORDELING
5.1 In deze klachtzaak gaat het om een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een ruime mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is echter niet absoluut, en kan onder andere beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Daarbij heeft te gelden dat een advocaat bij uitingen over strafbare feiten of onrechtmatige gedragingen de nodige terughoudendheid in acht moet nemen.
 
Klachtonderdeel a) zonder toestemming wenden tot het gerechtshof

5.2 In dit klachtonderdeel wijst klager op gedragsregel 21. Lid 3 daarvan bepaalt dat het de advocaat niet is geoorloofd zich zonder toestemming van de wederpartij tot de rechter te wenden nadat de uitspraak is bepaald. Vast staat dat verweerster geen toestemming van klager(s advocaat) had om zich tot het gerechtshof te wenden met opmerkingen ten aanzien van het proces-verbaal. Echter, volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline is het wel toegestaan om na arrestbepaling de rechter te benaderen met een verzoek tot aanpassing/aanvulling van het proces-verbaal van de zitting. Toestemming van de wederpartij is daarvoor in beginsel niet nodig. Het is echter niet toegestaan  nieuwe argumenten aan te voeren. (ECLI:NL:TAHVD:2016:96)
5.3 In de brief van 2 april 2019, die zich in het klachtdossier bevindt, worden door verweerster geen nieuwe argumenten aangevoerd. Het gaat enkel om nuanceringen van ter zitting gedane uitspraken. Voor dit verzoek was dus geen toestemming van klager(s advocaat) vereist en daarom is het niet hebben of vragen van die toestemming dan ook niet klachtwaardig. Klager stelt verder dat hij noch zijn advocaat een afschrift van de brief van 2 april 2019 hebben ontvangen, terwijl verweerster stelt dat deze diezelfde dag per gelijke post aan de advocaat van klager is gezonden. De raad kan dat niet controleren en gaat er daarom vanuit dat beide stellingen waar zijn. Dat levert echter geen klachtwaardige gedraging op. Daar waar het verzoek tot aanpassing van het proces-verbaal geen toestemming van de wederpartij behoeft, is dat ook niet nodig voor de intrekking van dat verzoek. Bovendien is de intrekking tussen de verweerster en de advocaat van klager telefonisch besproken en daaraan is gelijk diezelfde dag door verweerster uitvoering gegeven. De bewoordingen van die intrekking zijn naar het oordeel van de raad enkel om duidelijk te maken welke brief wordt ingetrokken en niet om het gerechtshof op enigerlei wijze te beïnvloeden zoals klager lijkt te stellen. Dit klachtonderdeel is gelet op het voorgaande ongegrond.
  
Klachtonderdeel b) te uitgebreide reactie op 29 maart 2019

5.4 Op de mondelinge behandeling van 13 maart 2019 heeft het gerechtshof, blijkens het van die mondelinge behandeling opgemaakte proces-verbaal, klager een week de gelegenheid gegeven om een door hem op 14 november 2018 van de cliënt van verweerster ontvangen e-mail in het geding te brengen. Verweerster is in de gelegenheid gesteld om daar vervolgens uiterlijk op 29 maart 2019 namens zijn cliënt in een akte op te reageren. Op 15 maart 2019 heeft klager de bewuste e-mail aan het gerechtshof gezonden. Op 29 maart 2019 heeft verweerster namens haar cliënt daar op gereageerd, maar naar de mening van klager te uitgebreid. De raad volgt klager daarin niet. De reactie van verweerster is een inhoudelijke reactie op de door klager ingebrachte e-mail, conform de instructie van het gerechtshof. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
 
Klachtonderdeel c) verstoren interne verhoudingen

5.5 Met dit klachtonderdeel doelt klager op gedragsregel 24. Die gedragsregel ziet op de onderlinge verhoudingen tussen de advocaten. Indien een advocaat van mening is dat de andere advocaat handelt in strijd met deze gedragsregel, is het aan die advocaat om daar een klacht over in te dienen. Daar is in deze zaak geen sprake van, nu de advocaat van klager geen klacht heeft ingediend maar klager. Klager is echter niet zijn advocaat en kan dus niet een zodanige klacht indienen en zal daarom ten aanzien van dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk worden verklaard.

Klachtonderdeel d) grievende en kwetsende uitspraken
 
5.6 Ten aanzien van dit klachtonderdeel heeft klager op de mondelinge behandeling gewezen op een brief bij zijn e-mail van 8 oktober 2023 aan de raad waarin hij citeert uit de pleitnota van verweerster. Ook heeft hij verwezen naar zijn stukken uit 2019 waarin hij een opsomming heeft gemaakt van de uitspraken waar hij zich aan stoort. De kern daarvan is dat klager door bepaalde bewoordingen en zinsneden het idee heeft dat hij daarmee, zoals hij het zelf noemt, wordt geframed en wordt neergezet als agressor. Het gaat daarbij onder meer om bewoordingen als ‘hij heeft veel overlast veroorzaakt en ‘heeft medewerkers (…) persoonlijk lastig gevallen’ en ‘houdt hij niet op’.
5.7 Zoals hiervoor reeds vermeld, komt op grond van vaste rechtspraak aan de advocaat van een wederpartij een ruime mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. De voorbeelden en zinsneden die klager in zijn stukken noemt zijn wellicht niet prettig voor hem om te horen, maar vallen nog wel binnen voormelde vrijheid van de advocaat van de wederpartij. Bovendien heeft klager ook niet gesteld en onderbouwd dat de door hem gemelde citaten niet kloppen en dat en hoe hij door de gekozen bewoordingen onnodig in zijn belangen is geschaad. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
 
Klachtonderdeel e) verstrekken van onjuiste informatie

5.8 In dit klachtonderdeel stelt klager dat verweerster gedurende de al lang slepende procedures tracht rechters te misleiden en haar gelijk probeert te krijgen door gegevens te verstrekken waarvan verweerster wist of behoorde te weten dat die onjuist zijn. Allereerst geldt dat verweerster vanaf 1 juni 2019 niet meer met de zaak van doen heeft gehad, maar ook voor de periode voordien heeft klager dat naar het oordeel van de raad echter niet aangetoond. In zijn laatste brief aan de deken van 29 oktober 2022 somt klager onder (C) een groot aantal citaten op uit verschillende processtukken, waarmee hij kennelijk beoogt dit standpunt te onderbouwen. Klager geeft daarbij echter niet aan wat er dan onjuist is of welke gegevens er dan onjuist zijn. Feitelijk lijkt het erover te gaan dat klager de standpunten van de cliënt van verweerster als onjuist betitelt. Dat een advocaat de standpunten van haar cliënt uitdraagt is echter niet klachtwaardig. Dit klachtonderdeel is eveneens ongegrond.

Klachtonderdeel f) terzijde schuiven van rechterlijke uitspraak

5.9 Dit klachtonderdeel, zo begrijpt de raad, ziet voornamelijk op de wijze waarop door de cliënt van verweerster uitvoering is gegeven aan de uitspraak van het gerechtshof van 10 september 2019. Het is de raad niet duidelijk wat klager in deze verweerster verwijt, temeer gezien het feit dat verweerster met ingang van 1 juni 2019 niet meer aan de zaak is verbonden. Het was op grond van de uitspraak van het gerechtshof aan de voormalig cliënte van verweerster om bepaalde passages uit het definitieve jeugdhulpplan te verwijderen en daaraan is door de voormalig cliënte van verweerster ook gevolg gegeven. In de correspondentie tussen de patroon van verweerster en de advocaat van klager, waar klager in dit klachtonderdeel op wijst, deelt de voormalig cliënte van verweerster mede dat zij geen verdere mededelingen over verwerkingen van persoonsgegevens doet en geen andere stukken zal herzien dan die op grond van de uitspraak van het gerechtshof. Dit klachtonderdeel richt zich feitelijk op de voormalig cliënte van verweerster en niet op verweerster. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond. 

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klager in klachtonderdeel c) niet-ontvankelijk;
- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. P.Th. Mantel en C.A.Th. Philipsen,  leden, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 december 2023.

Griffier                                                                                                                                         Voorzitter

Verzonden d.d. 18 december 2023