ECLI:NL:TADRARL:2023:368 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-215/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:368 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-12-2023 |
Datum publicatie: | 12-01-2024 |
Zaaknummer(s): | 23-215/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Door niet tijdig namens klager hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de politierechter en door zijn keuze om geen hoger beroep in te stellen niet schriftelijk aan klager te bevestigen, heeft verweerder in de gegeven omstandigheden tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 11 december
2023
in de zaak 23-215/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
gemachtigde: mr. [K], advocaat te [plaats]
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 18 september 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over
verweerder. De deken heeft de klacht op 22 september 2020 ontvangen.
1.2 Op 21 maart 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1591412 HH/SD van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 30 oktober 2023. Daarbij
waren klager, verweerder, de gemachtigde van verweerder en de voormalige patroon van
verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en
de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Op 3 mei 2018 heeft verweerder klager bijgestaan op een zitting bij de politierechter
in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de politierechter).
2.3 Bij (mondeling) vonnis van 3 mei 2018 heeft de politierechter klager veroordeeld
tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen.
2.4 Na de zitting van 3 mei 2018 heeft verweerder tot en met 14 mei 2018 meerdere
keren geprobeerd telefonisch contact te krijgen met klager, maar dat is toen niet
gelukt.
2.5 Op 29 mei 2018 heeft klager verweerder gebeld.
2.6 Op 30 mei 2018 heeft verweerder hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de
politierechter van 3 mei 2018.
2.7 Op 7 juni 2018 heeft verweerder klager als volgt bericht:
‘Zoals met u afgesproken heb ik namens u na het verstrijken van de appeltermijn hoger beroep ingesteld dit vanwege het feit dat u aangaf tijd te willen kopen, maar niet het risico wil lopen in hoger beroep zwaarder gestraft te worden.
Ik zal dan ook zoals besproken, het hoger beroep intrekken, zodra er een oproeping volgt.’
2.8 Met ingang van 1 oktober 2018 is verweerder niet langer werkzaam als advocaat.
2.9 Op 24 juni 2019 heeft het gerechtshof het hoger beroep mondeling behandeld.
2.10 Bij arrest van 8 juli 2019 heeft het gerechtshof klager niet-ontvankelijk verklaard
in zijn hoger beroep.
2.11 In de periode van 22 januari 2020 tot 18 mei 2020 heeft klager de gevangenisstraf
uitgezeten die de politierechter hem bij vonnis van 3 mei 2018 heeft opgelegd.
2.12 Op 10 juli 2020 heeft klager het voormalige kantoor van verweerder aansprakelijk
gesteld voor de door hem gestelde schade.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende:
a) verweerder heeft niet tijdig hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de politierechter
in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 3 mei 2018. Dit wordt beschouwd
als een (beroeps)fout;
b) verweerder heeft klager in zijn procesbelangen benadeeld door pas op 30 mei 2018
hoger beroep in te stellen, waardoor het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem,
klager bij arrest van 8 juli 2019 niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.2 In het kader van zijn klacht stelt klager dat hij door de beroepsfout van verweerder
zijn gevangenisstraf heeft moeten uitzitten en dat hem een feitelijke instantie is
onthouden om verder inhoudelijk verweer te voeren. Volgens klager heeft hij verweerder
op 3 mei 2018 zowel in de zittingszaal als op de gang van de rechtbank gevraagd hoger
beroep in te stellen. Verder stelt klager dat hij ingeschreven stond op het bij verweerder
bekende adres in Amsterdam en dat hij telefonisch bereikbaar was. Tot slot stelt klager
dat zijn kansen op een voor hem gunstiger uitspraak in hoger beroep aanwezig waren,
omdat hij de strafzaak in eerste aanleg en in hoger beroep in vrijheid heeft bijgewoond.
Dat is de reden dat hij een schadevergoeding claimt, aldus klager.
3.3 De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op de stellingen en stukken
van klager ingaan.
4 VERWEER
4.1 Verweerder voert verweer tegen de klacht en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld. In dat verband voert verweerder aan dat klager hem had meegedeeld
dat hij geen e-mailadres had en woonachtig was in een omgebouwde vrachtwagen waarmee
hij zich verplaatste. Verder voert verweerder aan dat klagers adres in Amsterdam louter
een GBA-adres was waar klager niet of nauwelijks zijn post ophaalde en dat de contacten
met klager dan ook alleen telefonisch plaatsvonden of via een fysieke afspraak op
zijn kantoor.
Volgens verweerder heeft klager hem op 3 mei 2018 niet gevraagd hoger beroep in te
stellen, ook niet op enig ander moment binnen de hoger beroepstermijn. In dat kader
voert verweerder aan dat hij klager binnen deze termijn diverse keren heeft geprobeerd
klager telefonisch te bereiken, maar zonder succes. Tot slot voert verweerder aan
dat klager hem op of omstreeks 30 mei 2018, na het verstrijken van de hoger beroepstermijn,
heeft gebeld en hem heeft gevraagd hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van
3 mei 2018.
4.2 De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Het toetsingskader
5.1 De raad stelt vast dat de klacht in beide onderdelen gaat over de dienstverlening
door verweerder als voormalig advocaat van klager. De tuchtrechter heeft mede tot
taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd.
Daarbij houdt de tuchtrechter rekening met de vrijheid die de advocaat heeft bij de
wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en
kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan.
Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat
als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met
zich brengen dat zijn werk moet voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als
professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen
met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat
in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
5.2 Verder betrekt de raad bij de beoordeling van de klachtonderdelen het voor de
advocatuur geldende basisvereiste van schriftelijke vastlegging van belangrijke informatie
en afspraken zoals bedoeld in gedragsregel 16 lid 1. Daaruit volgt dat een advocaat
zijn cliënt op de hoogte moet brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken.
Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil dient de advocaat belangrijke
informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Als de advocaat
dit nalaat, komt het bewijsrisico daarvan bij de advocaat te rusten.
Formeel punt: inhoud van de klacht
5.3 Voordat de raad toekomt aan de beoordeling van klachtonderdelen a) en b) zal de
raad eerst ingaan op het ter zitting namens verweerder aangevoerde formele punt dat
het niet vastleggen van instructies geen onderdeel uitmaakt van de klacht. De raad
is van oordeel dat het niet schriftelijk vastleggen van de keuze van verweerder om
geen hoger beroep in te stellen, ligt besloten in de klacht van klager dat verweerder
niet tijdig hoger beroep voor hem heeft ingesteld. Bovendien is de al dan niet schriftelijke
vastlegging door verweerder ook ter zitting aan de orde gekomen en verweerder heeft
hier ter zitting ook zijn standpunt over naar voren gebracht. Het vereiste van schriftelijke
vastlegging is naar het oordeel van de raad dan ook onderdeel van de klacht en zal
dus ook bij de beoordeling worden betrokken.
Klachtonderdelen a) en b)
5.4 Klachtonderdelen a) en b) gaan in de kern over het (tijdig) instellen van hoger
beroep. De raad zal deze klachtonderdelen daarom gezamenlijk beoordelen.
5.5 De raad is op grond van de overgelegde stukken en de ter zitting afgelegde verklaringen
van oordeel dat verweerder in de gegeven omstandigheden onzorgvuldig en dus tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat klager na
de zitting bij de politierechter boos en geëmotioneerd was en dat klager behoorlijk
intimiderend op hem overkwam, waardoor er volgens verweerder geen aanleiding was om
aan klager te bevestigen dat hij geen hoger beroep voor hem zou instellen. Ook heeft
verweerder aangevoerd dat hij na de zitting, gedurende de hoger beroepstermijn, geen
contact met klager kon krijgen. Onder deze omstandigheden lag het juist voor de hand
om voor de zekerheid pro forma hoger beroep namens klager in te stellen. Mocht later
blijken dat klager toch niet in hoger beroep wilde komen van het vonnis van de politierechter,
dan had verweerder dat pro forma hoger beroep eenvoudig weer in kunnen trekken. Het
recht van klager om hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de politierechter
zou dan in ieder geval zijn veiliggesteld. Door de keuze van verweerder om, ondanks
dat hij geen contact kon krijgen met klager, geen hoger beroep in te stellen en dit
bovendien niet schriftelijk aan klager te bevestigen, is klager in zijn processuele
belangen benadeeld omdat hij niet in de gelegenheid is geweest om zijn zaak in hoger
beroep opnieuw te laten beoordelen. Het alsnog op 30 mei 2018 door verweerder namens
klager ingediende hoger beroep, was kansloos omdat de hoger beroepstermijn toen al
ruimschoots was verstreken. Op grond van het bovenstaande staat voor de raad dan ook
vast dat verweerder een beroepsfout heeft gemaakt. De klacht is daarom in beide onderdelen
gegrond.
5.6 De raad kan niet vaststellen of klager, zoals hij heeft gesteld, door de beroepsfout
van verweerder vier maanden onschuldig heeft vastgezeten, zodat de raad reeds om die
reden geen aanleiding ziet voor een schadevergoeding, al dan niet in de vorm van een
bijzondere voorwaarde als bedoeld in artikel 48b Advocatenwet.
6 MAATREGEL
6.1 Door niet tijdig namens klager hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van
de politierechter en door zijn keuze om geen hoger beroep in te stellen niet schriftelijk
aan klager te bevestigen, heeft verweerder in de gegeven omstandigheden tuchtrechtelijk
verwijtbaar gehandeld. De aard en ernst daarvan rechtvaardigen de oplegging van een
maatregel. Op grond van de omstandigheden van deze zaak, waaronder het feit dat aan
verweerder niet eerder een maatregel is opgelegd, ziet de raad aanleiding om aan verweerder
de maatregel van een waarschuwing op te leggen.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel
46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden
binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen
twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder
door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van
artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken
nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft
binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en
c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in beide onderdelen gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van een waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op
de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse
Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. G.F. van den Berg, voorzitter, mrs. E.J.C. de Jong, N.C. Milani, A.W. Siebenga en H.K. Scholtens, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 december 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 11 december 2023