ECLI:NL:TADRARL:2023:353 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-673/AL/OV

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:353
Datum uitspraak: 04-12-2023
Datum publicatie: 04-01-2024
Zaaknummer(s): 23-673/AL/OV
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing over de advocaat van de wederpartij van de klagende stichting. Naar het oordeel van de voorzitter hoefde verweerder klaagster en haar individuele bestuursleden niet in het verzoekschrift te noemen omdat zij niet tot de kring der belanghebbenden hoorden in de zin van artikel 798 lid 1 Rv. Dit verwijt mist feitelijke grondslag. Kennelijk ongegrond in alle klachtonderdelen.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 4 december 2023
in de zaak 23-673/AL/OV
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
over
verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) van 3 oktober 2023 met kenmerk 2236099, door de raad ontvangen op 5 oktober 2023, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 De heer B (hierna: B) heeft onder bewind gestaan.
1.2 In maart 2022 heeft verweerder namens een nicht en twee neven van B een verzoekschrift tot ontslag van de bewindvoerder van B op dat moment - Stichting IVB - onder gelijktijdige benoeming van de verzoekers als bewindvoerder van B bij de rechtbank Gelderland ingediend (hierna: het verzoekschrift).
1.3 Bij beschikking van 13 juni 2022 heeft de rechtbank Gelderland dat verzoek toegewezen. Klaagster heeft daartegen hoger beroep ingesteld.
1.4 Bij beschikking van 16 mei 2023 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bepaald dat klaagster en haar individuele bestuurders niet-ontvankelijk zijn in hun verzoek in hoger beroep omdat zij niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt en heeft hen in de proceskosten veroordeeld.
1.5 Op enig moment heeft verweerder namens een (andere) cliënt, de heer S, beslag gelegd onder klaagster.
1.6 Op 4 mei 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.7 Op 18 mei 2023 is B overleden.

2 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
 
a) de kantonrechter op het verkeerde been te zetten door een onvolledig verzoekschrift in te dienen, door in strijd met de wet klaagster daarin niet als belanghebbende te benoemen en de namen van de neven en nichten uit Duitsland aan de zijde van de moeder van B daarin niet te vermelden.

Toelichting: Klaagster was vóór de benoeming van bewindvoerder Stichting IVB - tot maart 2017 - door de ouders van B benoemd tot bewindvoerder van B. Met deze benoeming wilden de ouders van B de eigen familie (met name broers en zussen en kinderen daarvan) uitsluiten als bewindvoerder van B.
 
b) ten onrechte namens S beslag op een onroerende zaak van klaagster te leggen door onjuiste informatie in het verzoekschrift tot beslaglegging te vermelden, waardoor de rechter op het verkeerde been is gezet.

Toelichting: De aansprakelijkstelling door verweerder wegens wanbeheer is volstrekt ongegrond en ook met valse foto’s onderbouwd. S althans diens advocaat, verweerder, was op de hoogte van het feit dat neef JB als pachter van de gronden van klaagster de verhoudingen op "slot" had weten te zetten middels een akte van dading (vaststellingsovereenkomst via de pachtkamer/grondkamer) met de vader van de onderbewindgestelde B tot medio 2025. Dat heeft verweerder in de door hem aangespannen procedures niet gemeld aan de rechter en dat is in strijd met het bepaalde in artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en met de gedragsregels.

3 VERWEER
De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

Maatstaf

4.1 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die de voorzitter bij de beoordeling daarvan aanlegt, is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in.
4.2 Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beperkt, tenzij de belangen van die wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij en mag hij de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel.
4.3 Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.4 De voorzitter zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel a)

4.5 Volgens verweerder behoorden klaagster en haar individuele bestuursleden niet tot de kring der belanghebbenden in de zin van artikel 798 lid 1 Rv zodat hij hen daarom niet in het verzoekschrift heeft genoemd. De voorzitter is uit de stukken gebleken dat dit standpunt van verweerder is bevestigd door het gerechtshof in de beschikking van 16 mei 2023. Daarmee mist dit deel van het verwijt van klager een feitelijke grondslag.
4.6 Het verdere verwijt, dat verweerder een aantal andere belanghebbenden in zijn verzoekschrift ten onrechte heeft weggelaten, mist eveneens feitelijke grondslag. Verweerder heeft immers aangevoerd dat hij die betrokkenen wel in zijn verzoekschrift heeft genoemd maar dat ze door de rechter buiten beschouwing zijn gelaten.
4.7 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Daarom wordt klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond verklaard.

Klachtonderdeel b)

4.8 Naar het oordeel van de voorzitter is dit verwijt onvoldoende gericht en onvoldoende concreet onderbouwd door klager. Een feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen ontbreekt. De voorzitter zal klachtonderdeel b) dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 december 2023.

Griffier                                                                                                                                              Voorzitter

Verzonden d.d. 4 december 2023