ECLI:NL:TADRARL:2023:332 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-868/AL/NN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:332
Datum uitspraak: 30-10-2023
Datum publicatie: 21-12-2023
Zaaknummer(s): 22-868/AL/NN
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Beslissing op verzet
Inhoudsindicatie: Verzetbeslissing. De raad overweegt dat een verzet alleen gegrond is als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten. Van beide is in deze zaak geen sprake. In de voorzittersbeslissing is vermeld wat de door de voorzitter gehanteerde maatstaf (toetsingsnorm) is en dat is naar het oordeel van de raad de juist. Ten aanzien van de feiten is door klaagster ter zitting bij de raad gewezen op een tweetal uitspraken, waaruit blijkt dat tegen een (toenmalige) kantoorgenoot van verweerster zowel bij de raad als bij het hof een maatregel is opgelegd. Hoewel deze kantoorgenoot zich ook bezig hield met zaken van klaagster, betreffen de aangehaalde uitspraken niet verweerster. De voorzitter heeft zich daarom niet op onjuiste of onvolledige feiten gebaseerd. Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 30 oktober 2023
in de zaak 22-868/AL/NN
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 9 januari 2023 op de klacht van:

klaagster
zowel namens zichzelf als in haar hoedanigheid van bestuurder van de besloten vennootschappen:
- theBRANDsense B.V.
- JBMG B.V.
- Mooi Gaasterland B.V.
- PBJ B.V.
- Bene Agere et Nill Timere B.V.
- DUS B.V.
tezamen aangeduid als klaagster
over
verweerster
voormalig advocaat te [plaats]

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 17 januari 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 2 november 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2022 KNN/1698993 van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 9 januari 2023 heeft de voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) klachtonderdeel a) met toepassing van artikel 46j Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaard en klachtonderdeel b) met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder b Advocatenwet niet-ontvankelijk. Deze beslissing is op 9 januari 2023 verzonden aan partijen.
1.4 Op 8 februari 2023 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op diezelfde datum ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 22 september 2023. Daarbij waren klaagster en haar gemachtigde en verweerster aanwezig. Daar heeft de gemachtigde van klaagster het verzet aan de hand van een ter ziting overgelegde pleitnota toegelicht. 
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift van klaagster.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet gaat de raad uit van de feiten zoals die in de beslissing van de voorzitter staan vermeld, die hierna kort worden weergegeven:
2.2 Mr. de V, destijds een kantoorgenoot van verweerster, heeft in oktober 2015 een zaak van klaagster en een van haar vennootschappen aangenomen. Daarbij ging het erom dat de directeur/mede-certificaathouder van de vennootschap waar klaagster ook werkzaam was gelden zou hebben onttrokken aan die vennootschap.
2.3 Medio april 2016 heeft verweerster de zaak van haar kantoorgenoot mr. de V. overgenomen.
2.4 In januari 2017 heeft verweerster de zaak afgerond voor klaagster en het dossier gearchiveerd. Sinds maart 2017 heeft zij geen werkzaamheden voor klaagster en/of een van haar vennootschappen verricht.
2.5 Klaagster en de heer B., die ook werd bijgestaan door het kantoor van verweerster, zijn op enig moment verwikkeld geraakt in een geschil met betrekking tot door hen beheerde vennootschappen. In dit geschil hebben klaagster en de heer B. ten overstaan van de Ondernemingskamer een schikking getroffen op 17 mei 2018. Verweerster stond in dat geschil geen van de partijen bij.
2.6 Verweerster heeft op 30 april 2019 in een tuchtzaak tegen een notaris inzake een vennootschap, waarvan de heer B. enig aandeelhouder en bestuurder was, de heer B. bijgestaan als advocaat.
2.7 Per 1 april 2021 is verweerster op eigen verzoek uitgeschreven als advocaat.
2.8 Op 17 januari 2022 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) zich niet integer op te stellen door de heer B. informatie te geven over de persoonlijke situatie van klaagster en hem vervolgens te steunen in een zaak tegen de bedrijven van klaagster en tegen haar;
b) haar werkzaamheden voor klaagster en haar bedrijven in 2017 te beëindigen, waardoor de druk en dwang jegens klaagster werd opgevoerd om klaagster grote sommen geld afhandig te maken en in de zaak de waarheid grof geweld aan te doen.

4 VERZET
4.1 Alvorens toe te komen aan behandeling van de klacht, zal de raad eerst dienen te oordelen over het verzet. Als het verzet ongegrond wordt verklaard, komt de raad namelijk niet meer toe aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht.
4.2 In haar verzetschrift schrijft klaagster dat ze zich ervan bewust is dat de zaak lastig te begrijpen is. Vervolgens schetst klaagster haar ervaring met verweerster en het kantoor waar klaagster destijds werkzaam was. Zij concludeert dat haar klacht in zijn totaliteit gegrond verklaard had dienen te worden en dat de klacht binnen een termijn van drie jaar is ingediend. Ter zitting wijst klaagster op de volgende uitspraken. Op 19 juli 2021 heeft deze raad van discipline uitspraak gedaan over een klacht, aanhangig gemaakt door klaagster tegen mr. G, een kantoorgenoot van verweerster (ECLI:NL:TADRARL:2021:292). Aan mr. G is daarbij een berisping opgelegd. Op 25 maart 2022 heeft het Hof van Discipline in hoger beroep van voornoemde uitspraak mr. G wederom een berisping opgelegd en daarbij een tweede klacht onderdeel gegrond verklaard (ECLI:NL:TAHVD:2022:62). Het Hof van Discipline heeft daarbij als volgt overwogen: Het hof is van oordeel dat met in ieder geval de e-mail van de kantoorgenote [verweerster] van 21 februari 2017, naast de door verweerder gedane sommaties, een ongeoorloofde druk op klaagster is uitgeoefend.
4.3 Verweerster heeft betoogd dat het verzet ongegrond verklaard moet worden. Daarnaast handhaaft zij haar standpunt dat ook de klacht ongegrond verklaard moet worden.

5 BEOORDELING VAN HET VERZET
5.1 Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
5.2 In overweging 4.1 van de voorzittersbeslissing van 9 januari 2023 is de door de voorzitter gehanteerde maatstaf (toetsingsnorm) vermeld aan de hand waarvan de klachtonderdelen zijn beoordeeld en dat is naar het oordeel van de raad ook de maatstaf die gehanteerd dient te worden. Klaagster heeft ook niet gesteld dat een verkeerde maatstaf is gehanteerd door de voorzitter, althans dat leest de raad niet in het verzetschrift en is ook ter zitting niet aangevoerd. De voorzitter heeft dus naar het oordeel van de raad van discipline geen verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) toegepast.
5.3 Ook is de raad niet gebleken, en zulks is ook niet aangetoond, dat de voorzitter de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten. Door klaagster is aangevoerd dat de raad van discipline in de door klaagster aangehaalde beslissing van 19 juli 2021 heeft vastgesteld dat mr. G., die zich ook bezig hield met zaken en procedures die klaagster en haar vennootschappen betreffen, verwijtbaar heeft gehandeld. Volgens klaagster betekent dit - zo begrijpt de raad klaagster - dat ook verweerster verwijtbaar heeft gehandeld, kort gezegd omdat alles met alles te maken heeft en omdat de rollen van de verschillende kantoorgenoten niet uit elkaar getrokken kunnen worden. De raad ziet dat anders. De door klaagster genoemde beslissingen zijn niet eerder dan in de verzetprocedure genoemd en hebben bovendien geen betrekking op verweerster, maar op een kantoorgenoot van verweerster. Het hof van discipline heeft zich in de uitspraak van 25 maart 2022 weliswaar uitgelaten over de keuze van verweerster om klaagster begin 2017 niet meer bij te staan als advocaat, maar dit doet niet af aan het oordeel van de voorzitter dat de klacht voor wat betreft onderdeel b) te laat is ingediend. Op grond van de feiten en omstandigheden en aangedragen stukken kon de voorzitter tot de beslissing komen zoals die is genomen en de raad ziet geen reden om aan die beslissing te twijfelen. Dat die feiten en omstandigheden ten aanzien van verweerster anders lagen dan waar de voorzitter de beslissing op heeft gebaseerd is door klaagster niet aangetoond of aannemelijk gemaakt. De raad zal daarom het verzet ongegrond verklaren.
5.4 Nu de raad het verzet ongegrond zal verklaren, komt de raad ook niet meer toe aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht. 

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. M. Jansen, voorzitter, mrs. P.Th. Mantel, S.H.G Swennen, H.Q.N. Renon en S.J. de Vries, leden, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2023.

Griffie                                                                                                                                                   Voorzitter

Verzonden d.d. 30 oktober 2023