ECLI:NL:TADRARL:2023:324 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-594/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:324 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-10-2023 |
Datum publicatie: | 20-12-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-594/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart een klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 23 oktober 2023
in de zaak 23-594/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 25 augustus 2023 met kenmerk Z 2192562/MK/SD, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerster is advocaat van het echtpaar de heer T. en mevrouw T.-P. (beiden tandarts
in een gezamenlijke praktijk). Zij heeft hen onder meer bijgestaan ter zitting in
een medische tuchtrechtprocedure die heeft gediend bij het Regionaal Tuchtcollege
voor de Gezondheidszorg (RTG) en vervolgens (volledig) bijgestaan in de beroepsprocedure
bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG).
1.2 Eerder werden de heer T. en mevrouw T.-P. (in de aanvang van de procedure in eerste
aanleg bij het RTG) bijgestaan door een kantoorgenoot van verweerster, mr. S-H. Verweerster
heeft de procedure in eerste aanleg overgenomen voor de zitting van 21 februari 2022
bij het RTG
1.3 Op 29 december 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) in de procedure(s) feiten te stellen waarvan zij weet, althans behoort te weten,
dat deze onjuist zijn;
b) niet doelmatig te handelen in de zaak/zaken;
c) zich onnodig grievend uit te laten over klager en zijn echtgenote.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van
de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van
Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van
zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt.
Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat
a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij
weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c)
(anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de
wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt
gediend.
Klachtonderdeel a)
4.2 Klager stelt dat verweerster in haar pleitnota (de raad begrijpt: verweerschrift) heeft geschreven dat hij naar de praktijk van haar cliënten heeft gebeld en diezelfde dag een klacht heeft ingediend. Volgens klager is dat in strijd met de waarheid omdat niet hij maar zijn echtgenote naar de praktijk heeft gebeld en hij bovendien niet dezelfde dag een klacht heeft ingediend. Verweerster heeft aangegeven dat zij deze informatie van haar cliënten heeft gekregen. De voorzitter is van oordeel dat op grond van de stukken in het klachtdossier niet is gebleken dat verweerster wist of redelijkerwijs kon weten dat deze informatie in strijd met de waarheid is. Daarbij is van belang dat een advocaat in het algemeen mag afgaan op de juistheid van informatie die van een cliënt afkomstig is en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is om de juistheid daarvan te verifiëren. In deze zaak is van zo’n uitzonderingsgeval geen sprake. Dat betekent dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel b)
4.3 Klager verwijt verweerster verder dat zij niet doelmatig heeft gehandeld. De voorzitter
begrijpt uit de onderbouwing van dit klachtonderdeel dat klager van mening is dat
verweerster ten onrechte het BIG-nummer van een behandelaar die in klagers medisch
dossier is genoemd, niet aan klager heeft willen doorgeven. De voorzitter is hierover
van oordeel dat niet valt in te zien waarom verweerster verplicht zou zijn om het
BIG-nummer van deze behandelaar, niet zijnde één van haar cliënten, aan klager te
verstrekken. Door niet aan dat verzoek van klager te voldoen, heeft verweerster dan
ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
4.4 Klager verwijt verweerster ook dat zij zich onvoldoende heeft ingespannen om een
minnelijke regeling te bereiken. De voorzitter overweegt hierover dat een advocaat
daar waar mogelijk en in het belang van zijn cliënt moet pogen een geschil door middel
van een schikking op te lossen. Gedragsregel 5 behelst echter geen absolute verplichting
daartoe. Het gaat erom dat een advocaat zich voldoende inzet om tussen partijen tot
een oplossing te komen. Een wederpartij kan dus niet verlangen dat een advocaat in
elke situatie tracht een regeling in der minne te treffen. Dat is ter vrije beoordeling
van de advocaat en zijn cliënt. Als zij vinden dat dat niet haalbaar is, dan kan de
advocaat niet door de wederpartij dan wel door de gedragsregels worden verplicht alsnog
een regeling in der minne te beproeven.
4.5 De voorzitter constateert in deze zaak dat klager en zijn echtgenote vanaf 2018
verschillende procedures aanhangig hebben gemaakt en bij meerdere instanties klachten
over de cliënten van verweerster hebben ingediend. Verweerster heeft haar cliënten
tijdens een deel van die procedure bijgestaan om zich tegen die klachten te verweren.
Dat verweerster na die (langlopende) procedures niet meer heeft geprobeerd om een
schikking te bereiken, is niet onbegrijpelijk. Ook het feit dat verweerster na het
gesprek met klager van 21 februari 2022 geen contact heeft opgenomen om nader met
klager te spreken over een eventuele minnelijke oplossing van het geschil, is gelet
op hetgeen hiervoor bij 4.4 is overwogen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het voorgaande
betekent dat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond wordt verklaard.
Klachtonderdeel c)
4.6 Klager verwijt verweerster ten slotte dat zij zich onnodig grievend over klager en/of zijn echtgenote heeft uitgelaten door het woord ‘afrekening’ te gebruiken. De voorzitter begrijpt dat dit verwijt ziet op de passage in de pleitnota van verweerster waarin staat dat haar cliënten zich niet aan de indruk kunnen onttrekken dat het beroep van klagers slechts een afrekening is met haar cliënten nu de aansprakelijkheidskwestie niet naar wens is verlopen. Verweerster heeft daarover aangevoerd dat deze opmerking mede was gebaseerd op het e-mailbericht van klager aan verweerster van 5 april 2022 waarin klager schreef bereid te zijn om af te zien van het instellen van hoger beroep bij het CTG als een minnelijke regeling voor de schade van zijn echtgenote zou worden bereikt. Mede gelet op deze uitleg van verweerster, is de voorzitter van oordeel dat verweerster de grenzen van de haar als advocaat van de wederpartij toekomende (grote) vrijheid, niet heeft overschreden. Dat betekent dat ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond wordt verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 23 oktober 2023