ECLI:NL:TADRARL:2023:319 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-162/AL/MN/D

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:319
Datum uitspraak: 18-12-2023
Datum publicatie: 18-12-2023
Zaaknummer(s): 23-162/AL/MN/D
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar over voormalig advocaat. De preliminaire verweren tot niet-ontvankelijkverklaring van de deken worden door de raad verworpen. Zo ook het verweer dat de lokale deken volgens verweerder in een e-mail van 3 februari 2022 afstand zou hebben gedaan van het recht om later nog een dekenbezwaar in te dienen. De raad begrijpt die e-mail zo dat de toenmalige deken de op 31 januari 2022 tussen de Algemene Raad van de NOvA en verweerder gemaakte afspraken namens de Algemene Raad heeft bevestigd. Die afspraken waren, daar zijn de deken en verweerder het over eens, dat de Algemene Raad de klacht zou intrekken na uitschrijving van verweerder en de Algemene Raad daarna geen klacht meer over verweerder zou indienen en dat daarna lopende of nieuwe klachten over verweerder door de lokale deken nog onderzocht zouden worden. De raad volgt verweerder niet in het verdere standpunt dat deze tussen de Algemene Raad van de NOvA en verweerder gemaakte afspraak óók zou gelden voor de lokale deken, die als afgeleid orgaan van de NOvA zou moeten worden gezien. De lokale deken is geen van de NOvA afgeleid orgaan, maar heeft een eigen positie met eigen, in de wet verankerde bevoegdheden, waaronder het indienen van een dekenbezwaar over een advocaat. Dat voornoemde e-mail wellicht wat minder gelukkig geformuleerd is, kan de raad aan verweerder toegeven, maar dat betekent niet dat de voormalige deken, gelet op de hiervoor geschetste context, afstand heeft gedaan van het recht als lokale deken om een dekenbezwaar over verweerder in te dienen. Daarom stond de tussen de Algemene Raad van de NOvA en verweerder gemaakte afspraak niet in de weg aan de indiening van dit dekenbezwaar. Van vermeende strijdigheid met het ne bis in idem-beginsel althans het vertrouwensbeginsel is dan ook geen sprake. De raad oordeelt het dekenbezwaar gegrond. Verweerder heeft, gezien zijn onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van 5,5 jaar voor zeer ernstige strafbare feiten begaan als advocaat, absoluut ongeoorloofd gehandeld en evident niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet. Ook heeft hij in strijd gehandeld met de in de Voda genoemde onderzoeksplicht en gedragsregel 11 geschonden. Daarnaast heeft verweerder met zijn handelen op zeer ernstige wijze de kernwaarden onafhankelijkheid, integriteit en geheimhouding geschonden als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet. Doordat verweerder tijdens de rechtsbijstand van zijn gedetineerde cliënt bovendien zijn wettelijke privileges als advocaat heeft misbruikt, heeft dat geleid tot aangescherpte maatregelen onder meer in de EBI. Het handelen van verweerder heeft niet alleen een ernstige impact en negatieve afstraling op de eigen beroepsgroep gehad, maar ook maatschappelijk tot veel onrust geleid over de bijzondere rechtspositie van een advocaat die volgens de huidige regels ook eigen familie mag bijstaan. Dat dit laatste punt zowel binnen als buiten de beroepsgroep tot vragen leidt is begrijpelijk omdat in deze zaak is komen vast te staan dat verweerder, door de rechtsbijstand aan zijn gedetineerde neef, ook de kernwaarde onafhankelijkheid op ernstige wijze heeft geschonden. Alhoewel verweerder al is uitgeschreven van het tableau rechtvaardigt de ernst van zijn gedragingen naar het oordeel van de raad nog maar één maatregel en dat is schrapping van het tableau.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 18 december 2023
in de zaak 23-162/AL/MN/D
naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

mr. F.A. ten Berge,
in hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland
gevestigd te Utrecht
deken
over
verweerder
tot 4 februari 2022 advocaat te [plaats]
gemachtigde vanaf 31 maart 2023: mr. N.A. de Leon-Van den Berg, advocaat te Utrecht

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief met bijlagen van 23 februari 2023 heeft de deken een dekenbezwaar ingediend over verweerder.
1.2 In zijn e-mail van 7 maart 2023 heeft de eerste gemachtigde van verweerder aan de raad bericht dat hij verweerder niet langer bijstaat en tevens dat verweerder niet aanwezig zal zijn op de op 25 april 2023 geplande zitting van de raad.
1.3 Het dekenbezwaar is behandeld op de zitting van de raad van 25 april 2023 in aanwezigheid van de deken, bijgestaan door mr. [Van den H], stafjurist, en in aanwezigheid van de huidige gemachtigde van verweerder. Verweerder is niet verschenen. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde namens verweerder de wraking verzocht van de voorzitter. Daarop heeft de raad de verdere behandeling van de zaak gestaakt in afwachting van de beslissing van de wrakingskamer. Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
1.4 Bij beslissing van 11 mei 2023 heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking namens verweerder kennelijk ongegrond verklaard en bepaald dat de procedure in de hoofdzaak kon worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.
1.5 Het dekenbezwaar is daarna verder behandeld op de zitting van de raad van 2 november 2023. Daarbij waren de deken, bijgestaan door mr. [Van den H], stafjurist, en de gemachtigde van verweerder aanwezig. Verweerder is niet verschenen. Ook van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde dekendossier. Ook heeft de raad kennisgenomen van het verweerschrift van 15 mei 2023 namens verweerder.

2 FEITEN
Voor de beoordeling van het dekenbezwaar gaat de raad, gelet op het dekendossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 In april 2020 heeft de deken van de Orde van Advocaten Gelderland (hierna: deken Gelderland) een signaal van het Openbaar Ministerie ontvangen over verweerder, toen nog werkzaam in dat arrondissement, over het (ge)(mis)bruik van zijn geheimhoudertelefoon in contacten met een gedetineerde neef.
2.2 In een e-mail van 9 december 2020 heeft een hoofdofficier van justitie aan de deken Gelderland laten weten dat verweerder zich bij de Extra Beveiligde Inrichting (hierna: EBI) had gemeld om een daar gedetineerde neef te bezoeken en dat hem de toegang was geweigerd in afwachting van de uitkomst van het onderzoek naar (mogelijk) misbruik van de geheimhoudertelefoon door verweerder.
2.3 Op 21 januari 2021 heeft op kantoor van de deken Gelderland een gesprek met verweerder plaatsgevonden. Daarbij is onder meer gesproken over het vermeende misbruik van zijn geheimhoudertelefoon en over zijn voornemen om aan een gedetineerde neef rechtsbijstand te gaan verlenen.
2.4 Op 4 maart 2021 heeft de deken Gelderland geconcludeerd dat zij geen misbruik door verweerder van zijn geheimhoudertelefoon (in de periode van april 2020 tot 4 maart 2021) heeft kunnen vaststellen.
2.5 Verweerder is zijn andere gedetineerde neef in de EBI als advocaat gaan bijstaan.
2.6 Op 8 oktober 2021 is verweerder wegens ernstige verdenkingen aangehouden in de EBI waar hij op dat moment in zijn hoedanigheid van advocaat zijn cliënt (en neef) bezocht. Verweerder is daarna in voorlopige hechtenis gesteld.
2.7 Op 26 januari 2022 is door de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: de NOvA) op grond van artikel 46c Advocatenwet bij de deken de volgende klacht over het optreden van verweerder in de periode van 19 maart 2020 tot 8 oktober 2021 ingediend:

1. Ernstig vermoeden van handelen of nalaten door [verweerder] waardoor enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad;
 
2. Schending kernwaarde integriteit;
 
3. Misbruik beroepsgeheim en/of andere wettelijke privileges;

 
4. Schenden zorgplicht gebruik geheimhoudernummers dan wel vermeend handelen in strijd met artikel 6.11, derde lid, Verordening op de advocatuur;

5. Schenden onderzoekplicht bij opdracht dienstverlening waardoor ontoelaatbaar risico is genomen dat rol als advocaat gebruikt kon worden voor de voorbereiding, ondersteuning of afscherming van onwettige activiteiten;
 
6. Negeren van aanwijzingen dat gevraagde dienstverlening als advocaat strekt tot voorbereiding, ondersteuning of afscherming van onwettige activiteiten;
 
7. Ernstig vermoeden van handelen in strijd met de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme;
 
8. Ernstig vermoeden van onderhouden van banden met dan wel lidmaatschap van criminele organisatie;

 
9. Ernstig vermoeden van betrokkenheid bij drugshandel;
 
10. Ernstig vermoeden van betrokkenheid bij een poging een gedetineerde te laten ontsnappen. Voorts wordt verwezen naar de beslissing van de RSJ van 17 januari jl. waarin de RSJ overweegt: “in het onderhavige geval zijn uit informatie van het GRIP van 3 en 7 december 2020 concrete aanwijzingen naar voren gekomen dat [verweerder] in de periode tussen 19 maart 2020 en 6 mei 2020 zijn geprivilegieerde positie zeventien keer zou hebben misbruikt door met zijn geheimhouderstelefoon contact op te nemen met een (…) etc..

Bovenstaande vermoedens van handelen of nalaten afzonderlijk en in onderlinge samenhang bezien, schaden enig door artikel 46 van de Advocatenwet beschermd belang zeer ernstig. Hierdoor wordt het vertrouwen in de advocatuur dermate ernstig geschaad dat [verweerder] in elk geval gedurende zijn periode van voorlopige hechtenis naar het oordeel van [de NOvA] dient te worden geschorst.

(…)

Wat de NOvA betreft, rechtvaardigen deze verdenkingen, in samenhang met de reeds door [verweerder] gedane uitlatingen over deze zaak en de voortdurende voorlopige hechtenis dat [verweerder] op de kortst mogelijke termijn als advocaat wordt geschorst dan wel van het tableau wordt verwijderd. Niet alleen teneinde te voorkomen dat hij gedurende zijn voorlopige hechtenis als advocaat werkzaam kan blijven, maar ook als signaal vanuit de NOvA dat deze verdenking noodzaakt tot enig opgetreden.

2.8 De klacht van de Algemene Raad is aan de orde geweest tijdens een gesprek op 31 januari 2022. Daarbij waren onder meer de toenmalige deken, de huidige deken (als waarnemend-deken), en twee advocaten namens verweerder - waaronder zijn huidige gemachtigde - aanwezig.
2.9 In zijn e-mail van 3 februari 2022 heeft de toenmalige deken aan de twee toenmalige advocaten van verweerder over het gesprek van 31 januari 2022 onder meer  geschreven:

(…) Tijdens dit gesprek is door mij kenbaar gemaakt dat als uw cliënt zich deze week uitschrijft van het tableau, krachtens een door hemzelf ondertekende verklaring aan de NOvA, de Algemene Raad mij te kennen heeft gegeven dat zij de betreffende klacht zal intrekken.
 
Ik kan natuurlijk niet garanderen dat er nimmer meer een klacht jegens uw cliënt zal worden ingediend. Het zou naar mijn oordeel echter niet logisch dat de klacht van de algemene raad volgende week weer zou worden ingediend.
 
(…)

Wanneer de uitkomst van de thans lopende strafzaak tegen uw cliënt een onherroepelijke vrijspraak behelst, dan kan hij zich opnieuw laten inschrijven op het tableau maar vindt er, zoals wettelijk is bepaald, nog een onafhankelijke toets plaats door de raad van de orde van advocaten Midden Nederland, indien uw cliënt zich hier zou aanmelden. Dat geldt voor eenieder die zich wil inschrijven. (…)

2.10 Verweerder heeft zich op 4 februari 2022 als advocaat van het tableau uitgeschreven. De Algemene Raad van de NOvA heeft op 16 februari 2022 de klacht over verweerder ingetrokken.
2.11 Op 23 januari 2023 heeft de rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen verweerder. In het vonnis heeft de rechtbank de volgende korte samenvatting van het oordeel over verweerder als verdachte gegeven:

De rechtbank kan vaststellen dat [verweerder] als advocaat berichten van en aan [X] heeft doorgegeven. Hierdoor konden criminele activiteiten door blijven gaan terwijl [X] vast zat in de Extra Beveiligde Inrichting (hierna: de EBI) in Vught. De rechtbank kan bewijzen dat verdachte door zijn handelen deelnam aan een criminele organisatie, waarin hij een sleutelrol vervulde. Dit is tenlastegelegd als feit 1. De rechtbank spreekt [verweerder] vrij van de overige tenlastegelegde feiten. De rechtbank legt aan [verweerder] een gevangenisstraf op van vijf jaar en zes maanden.

Aan dit oordeel heeft de rechtbank, voor zover relevant in deze procedure, het volgende ten grondslag gelegd:

3.1 Start van het onderzoek

(…) Het onderzoek van de Deken van de Orde van Advocaten Gelderland leverde geen bijzonderheden op. Daarom kreeg [verweerder] vanaf 11 maart 2021 toegang tot [X] , zijn neef en dus familielid. Op 12 maart 2021 heeft [verweerder] [X] voor het eerst in de EBI bezocht.

3.2 Verloop van het onderzoek

Uiteindelijk is een redelijk vermoeden van schuld ontstaan dat [verweerder] zijn positie als advocaat misbruikte. Het vermoeden bestond dat [verweerder] vanuit de criminele organisatie was gestuurd met het doel een heimelijk communicatiekanaal met [X] op te zetten. Deze vermoedens hebben ertoe geleid dat hij op 23 juli 2021 als [verweerder] is aangemerkt.
 
(…)

Tijdens het bezoek van [verweerder] aan [X] op 8 oktober 2021 is [verweerder] in de spreekruimte van de bezoekafdeling in de EBI aangehouden.  (…)

7.3 Oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van [verweerder], zoals op de zitting is gebleken.

Aard en ernst van de feiten

[Verweerder] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die met zware en zeer ernstige misdrijven in verband wordt gebracht. [Verweerder] is ten dienste van de criminele organisatie, in zijn hoedanigheid als advocaat, op een zeer geraffineerde wijze te werk gegaan om informatie door te geven van en naar [X]. Tijdens de bezoeken aan [X] in de EBI communiceerde [verweerder] met hem op een heimelijke wijze. (…)

[Verweerder] dacht dus na over wat hij op welke manier deed en probeerde met deze werkwijze de heimelijkheid van de communicatie met [X] te waarborgen. Hierbij maakte [verweerder] misbruik van zijn functie als advocaat, omdat hij vanwege zijn rol als geheimhouder ervan uit kon gaan dat zijn gesprekken met [X] vertrouwelijk waren.

[Verweerder] stond in direct contact met [X], de leider van de criminele organisatie.

[Verweerder] had in deze criminele organisatie een sleutelrol, omdat hij de enige van de criminele organisatie was die met [X] binnen de EBI gedurende een aantal maanden vertrouwelijk en ongecontroleerd contact kon hebben. [Verweerder] was daarom een onmisbare schakel binnen de criminele organisatie. Bovendien was [verweerder] een vertrouwenspersoon van [X] en de andere leden van de criminele organisatie in de buitenwereld. Immers werd aan [verweerder], door de rol die hij had, alle informatie toevertrouwd om die vervolgens door te geven. Juist omdat [verweerder] advocaat was, moest hij weten hoe strafbaar zijn handelen was.

Het doorgeven van deze berichten kan hebben geleid tot de uitvoering van ernstige misdrijven. Of en in welke mate dat is gebeurd, is niet van alle berichten vast te stellen, maar [verweerder] heeft daar voor zover dat is gebeurd een essentiële bijdrage aan geleverd.

Ondermijning van de rechtsstaat

Door als advocaat zo te handelen, heeft [verweerder] niet alleen het vertrouwen van zijn beroepsgroep op grove wijze geschaad, maar ook het vertrouwen van de maatschappij in de advocatuur en de rechtsstaat. Door zijn handelen is bovendien een politiek debat ontstaan over de huidige regels rond het bezoek van advocaten aan verdachten in detentie en of die regels nog wel voldoen. Dit tekent de maatschappelijke impact van deze zaak. (…)

2.12 Verweerder heeft tegen het vonnis van 23 januari 2023 geen hoger beroep ingesteld, waardoor dat vonnis onherroepelijk is geworden.

3 DEKENBEZWAAR
3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

I. te handelen of na te laten waardoor enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad, te weten:

 a) het schenden van de kernwaarden onafhankelijkheid, integriteit en geheimhouding als bedoeld in artikel 10a lid 1 en 11 Advocatenwet;

 b) het misbruiken van zijn beroepsgeheim en/of andere wettelijk aan verweerder als advocaat toekomende privileges;

II. zijn onderzoeksplicht bij de opdracht van de dienstverlening te schenden c.q. te verzuimen op grond van artikel 7.1 en 7.3 Verordening op de advocatuur (Voda), waardoor hij een ontoelaatbaar risico heeft genomen dat zijn rol als advocaat ge(mis)bruikt kon worden voor de voorbereiding, ondersteuning of afscherming van onwettige activiteiten;

III. banden te onderhouden met c.q. deel te nemen aan een criminele organisatie.

3.2 De deken verwijst ter onderbouwing van dit bezwaar naar hetgeen door de rechtbank in het onherroepelijke vonnis van 23 januari 2023 onder de feiten heeft vastgesteld en in het bijzonder naar hetgeen in rechtsoverweging 7.3 over verweerder is overwogen, zoals weergegeven onder de feiten hiervoor. Daaruit volgt volgens de deken onomstotelijk dat verweerder misbruik heeft gemaakt van zijn functie als advocaat, omdat hij vanwege zijn rol als geheimhouder ervan uit kon gaan dat zijn gesprekken met zijn cliënt in de EBI vertrouwelijk waren. Door als advocaat zo te handelen heeft verweerder volgens de rechtbank niet alleen het vertrouwen van zijn beroepsgroep op grove wijze geschaad, maar ook het vertrouwen van de maatschappij in de advocatuur en de rechtsstaat, aldus ook de deken.

3.3 Door het handelen van verweerder is bovendien een politiek debat ontstaan over de huidige regels rond het bezoek van advocaten aan verdachten in detentie en of die regels nog wel voldoen. Dit tekent volgens de rechtbank ook de maatschappelijke impact van deze zaak. De zaak heeft mede zoveel media aandacht gekregen omdat het een voorbeeld is van hoe de georganiseerde misdaad doordringt in de bovenwereld en tot in een beroepsgroep die bij uitstek een voorbeeld moet zijn van integriteit. Hierdoor is er sprake van ernstige ondermijning van de rechtsstaat, aldus de rechtbank.

3.4 In de samenleving maar ook binnen de beroepsgroep zelf is met ontzetting en verontwaardiging gereageerd op deze handelwijze van verweerder die in het kader van zijn dienstverlening in strijd met de betamelijkheidsnormen heeft gehandeld, waaronder het misbruiken van zijn wettelijke privileges, waardoor crimineel handelen door hem werd gefaciliteerd. De beroepsgroep is van maatschappelijke betekenis. Gelet hierop en de maatschappelijke impact van de handelwijze van verweerder, waarvoor hij strafrechtelijk is veroordeeld, noodzaken de deken tot het indienen van dit bewaar in het belang van een goed functionerende balie en het publieke vertrouwen. De deken verzoekt de raad om aan verweerder de maatregel van schrapping op te leggen, zodat daarmee een normbevestigend effect richting de beroepsgroep advocatuur en de maatschappij wordt afgegeven.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft via zijn eerste gemachtigde in diens e-mail van 20 februari 2023 als volgt gereageerd op het van de deken ontvangen concept-dekenbezwaar.

4.2 Met verweerder is volgens de brief van de toenmalige deken van 3 februari 2022 op 31 januari 2022 afgesproken dat de klacht, die de NOVA tegen hem had ingediend, zou worden ingetrokken indien hij zich van het tableau zou laten uitschrijven. Verweerder heeft zich op 4 februari 2022 uitgeschreven als advocaat, waarna de klacht op 16 februari 2022 door de NOvA werd ingetrokken.

4.3 Volgens verweerder is de situatie sindsdien en na het wijzen van het strafvonnis op 23 januari 2023 niet zodanig anders dan toen. Het staat de deken, als representant van de NOvA, daarom niet vrij om terug te komen op de op 31 januari 2022 gemaakte afspraak door nu alsnog een dekenbezwaar tegen verweerder in te dienen. Ook op 16 februari 2022, de datum waarop de vorige klacht is ingetrokken, was immers al veel bekend over de gedragingen waar verweerder zich schuldig aan zou hebben gemaakt. Ter onderbouwing daarvan verwijst verweerder naar:

* een artikel in het Algemeen Dagblad van 8 oktober 2021 waarin onder meer stond:

Vanwege zijn beroep als advocaat had hij vrije toegang tot de hoofdverdachte in het [naam-proces] en waren de gesprekken die zij voerden niet zicht- of hoorbaar voor de politie. Via de advocaat kon [X] onbelemmerd met de buitenwereld communiceren en kon hij zijn criminele organisatie blijven aansturen. (…)

Ondertussen was uit die berichten ook gebleken dat [verweerder] zou fungeren als boodschapper naar de buitenwereld. Die verdenking werd afgelopen zomer sterker, waarop is besloten verdergaande opsporingsmiddelen in te zetten. (…)

Wat het onderzoeksteam wel duidelijk is geworden is dat [X] bezig was een gewelddadige ontsnappingspoging te plannen. Of dat gericht was op een zittingsdag van [naam proces] in de Bunker, tijdens het vervoer naar de Bunker, of vanuit de EBI is nog niet duidelijk. Ook is volgens [naam officier van justitie] komen vast komen te staan dat [X] nog beslissingen neemt over de handel in verdovende middelen.

* naar een NOS bericht van 8 oktober 2021:

“In de communicatie tussen de advocaat en [X] komt volgens het Openbaar Ministerie naar voren dat [X] vanuit zijn cel vermoedelijk doorging met handel in verdovende middelen.”
 
"We zien ook dat er een afspraak werd gemaakt om eventueel een uitbraakpoging, dan wel een bevrijdingspoging te doen", zegt hoofdofficier van justitie [naam] van het Landelijk Parket tegen de NOS. “Maar het onderzoek is nog in volle gang.”

Via de advocaat zou [X] "onbelemmerd" contact met de buitenwereld hebben gehad. Het OM ziet de advocaat als de "boodschapper" van [X].

De huidige gemachtigde heeft dit verweer tegen het dekenbezwaar als volgt uitgebreid met de volgende verweren.

Primair verweer:
 
4.4 De deken moet niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar dekenbezwaar omdat:
 
(a) de deken daarbij geen rechtens te respecteren belang heeft.

Toelichting: De deken stelt dat gelet op belang van een goed functionerende balie en het publieke vertrouwen dat in een advocaat moet worden gesteld, het handelen van verweerder aan een tuchtrechtelijk oordeel moet worden onderworpen. Deze grondslag is volgens verweerder gelijkluidend aan de onderbouwing van de klacht van de NOvA van 26 januari 2022. De kans dat verweerder ooit nog als advocaat aan de slag kan en zal gaan, is nihil. Niet alleen vanwege zijn strafrechtelijke antecedenten maar ook omdat zijn volledige naam met foto in de media is rondgegaan. Omdat de deken, net zoals de NOvA in de klacht van 22 januari 2022, met name de publieke opinie aan het dekenbezwaar ten grondslag legt, is dat al een voldoende reden voor niet-ontvankelijk verklaring. Daarnaast heeft de deken geen belang omdat verweerder zich op 4 februari 2022 al als advocaat heeft geschrapt;

(b) het dekenbezwaar tardief is ingediend.

Toelichting: Indien sprake is van een zodanig ernstige maatschappelijke impact als gesteld door de deken, dan had het op de weg van de (toenmalige) deken gelegen om direct daarna dan wel zo spoedig mogelijk het bezwaar in te dienen. In een dergelijke ernstige situatie mocht, in weerwil van de vervaltermijn van artikel 46g lid 1 sub a Aw, van de deken verwacht worden dat zij meteen toen haar dekenbezwaar al had ingediend. De deken heeft echter desondanks meer dan een jaar gewacht met dit dekenbezwaar - ondanks de met verweerder daarover op 31 januari 2022 gemaakte afspraken - waardoor zij ten nadele van verweerder in strijd heeft gehandeld met het rechtszekerheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.

Subsidiair verweer:

4.5 Volgens verweerder zijn de beginselen van behoorlijke (tucht)rechtspleging geschonden door indiening van een dekenbezwaar en dient de deken niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat:

(I) door indiening van het dekenbezwaar in strijd is gehandeld met het ne bis in idem-beginsel;

(II) door indiening van het dekenbezwaar het vertrouwensbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het rechtzekerheidsbeginsel zijn geschonden;

Toelichting op I en II : Volgens verweerder heeft de NOvA in de toelichting op de klacht erkend dat sprake was van een ‘uitzonderlijke’ klacht waartoe de NOvA zich genoodzaakt zag omdat ‘andere stappen zijn uitgebleven’. Daarmee heeft de NOvA gedoeld op het uitblijven van een tuchtrechtelijke actie van de kant van de deken, die als enige in het algemeen belang kan optreden tegen een advocaat. De deken heeft de klacht van de NOvA daarna niet direct ter kennis gebracht van de raad, zoals bepaald in artikel 46c lid 2 Advocatenwet, maar die klacht zelf afgehandeld door een overleg te organiseren met de betrokkenen op 31 januari 2022. Met deze handelwijze, het bewerkstelligen van een overeenkomst tussen de NOvA en verweerder, heeft de toenmalige deken zijn visie gegeven op de klacht van de NOvA. Daarbij heeft een evenredigheidsafweging niet plaatsgevonden. Verweerder mocht gelet op deze handelwijze, mede gelet op het feit dat in de brief van 3 februari 2022 door de deken ook geen voorbehoud te dien aanzien wordt gemaakt, verwachten dat de deken zelf geen dekenbezwaar meer zou gaan indienen over dezelfde feiten en op dezelfde gronden als de ingetrokken klacht van de NOvA. Verweerder mocht erop vertrouwen dat na zijn uitschrijving als advocaat op 4 februari 2022 een tuchtrechtelijke klacht dan ook definitief van de baan was. Dat verweerder onherroepelijk is veroordeeld door de strafrechter maakt niet dat de algemene beginselen van behoorlijke (tucht)rechtspleging richting verweerder niet meer in acht dienen te worden genomen, aldus verweerder.

Meer subsidiair verweer:
 
4.6 Volgens verweerder is sprake van misbruik van tuchtprocesrecht en dient de deken niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat:

de deken meteen na de voorlopige hechtenis van verweerder het specifiek daarvoor bedoelde artikel 60ab-verzoek bij de raad had kunnen en moeten indienen. Dat de deken toen nog niet bekend was met het strafvonnis van 23 januari 2023 doet daar niet aan af. Ook zonder die informatie was dit de geëigende procedurele weg voor de deken geweest in de gegeven omstandigheden. Ook de omstandigheid dat genoemd strafvonnis onherroepelijk is geworden, is geen nieuw feit geweest, omdat dat niet relevant mag zijn voor de tuchtrechtelijke beoordeling van het handelen van een advocaat.

Inhoudelijk verweer:

4.7 In aanvulling op hetgeen de eerste gemachtigde namens verweerder heeft gesteld, heeft verweerder inhoudelijk nog het volgende verweer gevoerd.
4.8 Verweerder betwist uitdrukkelijk door de deken Gelderland te zijn gewaarschuwd, zoals gesteld in het dekenbezwaar en weergegeven onder de feiten hiervoor. Stukken daarvan zijn door de deken niet overgelegd. Verweerder verzoekt de raad om te bepalen dat aan hem een afschrift van die waarschuwingen van de deken Gelderland wordt verstrekt en dat hij daarna de gelegenheid krijgt om daarop te reageren voordat de raad een beslissing neemt. 
4.9 Verder wordt namens verweerder inhoudelijk geen verweer gevoerd tegen het dekenbezwaar.

5 BEOORDELING

Toetsingsmaatstaf

5.1 Op grond van vaste rechtspraak van het Hof van Discipline moet een advocaat zich onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en moet de advocaat zich te allen tijde onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Uitgangspunt is immers dat een advocaat handelt met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar mag worden verwacht.

5.2 De op grond van artikel 3 lid 2 Advocatenwet afgelegde eed of belofte stelt duidelijke grenzen aan de uitvoering van opdrachten van een cliënt. Een partijdige belangenbehartiging brengt bovendien niet mee dat de advocaat bewust onwaarheden zou mogen spreken of in strijd met een goede procesorde of rechtsbedeling zou mogen handelen.

5.3 Bij zijn handelen moet een advocaat zich ook houden aan de vijf kernwaarden die in het eerste lid van artikel 10a Advocatenwet zijn vastgelegd. De raad zal de betamelijkheid van het handelen van verweerder dan ook mede aan de hand van de hierna te noemen kernwaarden beoordelen.

5.4 Een advocaat is partijdig bij de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van zijn cliënt. Deze belangen bepalen de wijze waarop hij zijn opdracht uitvoert, zij het dat die uitvoering op een onafhankelijke, integere en deskundige wijze dient te geschieden. De kernwaarde onafhankelijkheid wordt uitgewerkt in gedragsregel 2. Daaruit volgt dat een advocaat moet vermijden dat zijn onafhankelijkheid in de uitoefening van zijn beroep in gevaar zou kunnen komen, zowel ten opzichte van zijn cliënt maar ook ten opzichte van betrokken derden. Een belangenverstrengeling kan de gewenste onafhankelijkheid van een advocaat in gevaar brengen, waarbij gedacht kan worden aan het optreden voor een cliënt met nauwe familiebanden Een advocaat is bij de uitoefening van zijn beroep vertrouwenspersoon voor zijn cliënt en neemt geheimhouding in acht binnen de grenzen van de wet- en regelgeving. Dit wordt zo ook in artikel 11a Advocatenwet vermeld.

5.5 Een voor de advocatuur ook essentiële kernwaarde is de kernwaarde integriteit. Een advocaat dient bij de uitoefening in zijn beroep integer te handelen en zich te onthouden van enig handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Deze plicht geldt tegenover alle betrokkenen bij de rechtspleging, waaronder de wederpartij, en vindt haar grondslag in het belang van een goede rechtsbedeling. De advocaat dient als lid van een door de wet bijzonder gepositioneerde beroepsgroep bij te dragen aan de integriteit van zijn beroepsgroep. Integere beroepsuitoefening is essentieel om de bijzondere positie van de advocaat te legitimeren en het vertrouwen in de beroepsgroep te waarborgen. Integer wil zeggen dat de advocaat boven de zaak staat, hij belangenverstrengelingen tegen gaat en zich kan verantwoorden voor zijn keuzes, gegeven zijn geprivilegieerde rol binnen de rechtsorde (vergelijk Hof van Discipline 26 augustus 2022, ECLl:NL:TAHVD:2022:135).

5.6 Bij de toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, ter invulling van deze normen wel van belang zijn. Zo bepaalt regel 1 dat een advocaat, gelet op zijn bijzondere positie in het rechtsbestel, gehouden is tot betamelijke beroepsuitoefening. Die plicht geldt niet alleen richting de cliënt maar ook richting de overige betrokkenen bij de rechtspleging èn zijn beroepsgroep. Dit vanwege het belang van een goede rechtsbedeling. De advocaat laat zich in al zijn handelen leiden door de kernwaarden van zijn beroep en neemt de voor hem geschreven wettelijke bepalingen en verordeningen, de inhoud van zijn eed of belofte en de verplichtingen die voortvloeien uit de opdrachtrelatie met zijn cliënt in acht. In de beroepsgroep bestaat de breed gedeelde opvatting dat een betamelijke beroepsuitoefening een zowel individuele als collectieve verantwoordelijkheid is. Het gaat er daarbij volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline niet alleen om of een rechtsregel iets gebiedt of verbiedt, maar of de advocaat handelt volgens de professionele normen (vergelijk Hof van Discipline van 11 juli 2016, ECLI:NL:TAHVD:2016:138).

5.7 Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
 
Beoordeling raad

5.8 Tijdens de zitting van de raad heeft de deken op het verweer van verweerder gereageerd. Zij heeft toegelicht dat haar voorganger mede om veiligheidsredenen ervoor heeft gekozen om na de voorlopige hechtenis van verweerder geen verzoek op grond van artikel 60 ab Advocatenwet bij de raad in te dienen. Dat is volgens de deken een eigen keuze van de deken, net als de keuze om op enig later moment alsnog een dekenbezwaar in te dienen. Ook heeft de deken verklaard dat ten tijde van het bemiddelingsgesprek op 31 januari 2022 naar aanleiding van de klacht van de Algemene Raad van de NOvA over verweerder, toen nog sprake was van verdenkingen van door verweerder gepleegde strafbare feiten. Met het onherroepelijk worden van het strafvonnis van 23 januari 2023 stond vast dat verweerder is veroordeeld voor de in dat vonnis genoemde ernstige strafbare feiten. Voor de deken was dat toen de aanleiding om het onderhavige dekenbezwaar in te dienen en dat te onderbouwen met de vaststaande feiten uit het strafvonnis. Volgens de deken heeft zij het toen noodzakelijk gevonden om een dekenbezwaar over verweerder in te dienen mede vanwege de maatschappelijke impact van de strafrechtelijke veroordeling van verweerder als advocaat en heeft zij dat dekenbezwaar tijdig binnen de wettelijke termijn ingediend.
5.9 Vaststaat dat de deken na de voorlopige hechtenis van verweerder niet heeft gekozen voor de route van artikel 60ab Advocatenwet. Naar het oordeel van de raad is dat een vrije keuze van een deken en staat die keuze aan het later indienen van een dekenbezwaar niet in de weg. Van misbruik van tuchtprocesrecht is in die zin geen sprake geweest. Ook staat vast dat naar aanleiding van de klacht van de Algemene Raad over verweerder op 31 januari 2022 een bemiddelingsgesprek heeft plaatsgevonden, waarbij onder meer de toenmalige en huidige deken en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.
5.10 De toenmalige deken heeft die bespreking in zijn e-mail van 3 februari 2022 aan de betrokkenen onder meer als volgt bevestigd:

(…) Tijdens dit gesprek is door mij kenbaar gemaakt dat als uw cliënt zich deze week uitschrijft van het tableau, krachtens een door hemzelf ondertekende verklaring aan de NOvA, de Algemene Raad mij te kennen heeft gegeven dat zij de betreffende klacht zal intrekken.

Ik kan natuurlijk niet garanderen dat er nimmer meer een klacht jegens uw cliënt zal worden ingediend. Het zou naar mijn oordeel echter niet logisch dat de klacht van de algemene raad volgende week weer zou worden ingediend. (…)

Wanneer de uitkomst van de thans lopende strafzaak tegen uw cliënt een onherroepelijke vrijspraak behelst, dan kan hij zich opnieuw laten inschrijven op het tableau maar vindt er, zoals wettelijk is bepaald, nog een onafhankelijke toets plaats door de raad van de orde van advocaten Midden Nederland, indien uw cliënt zich hier zou aanmelden. Dat geldt voor eenieder die zich wil inschrijven. (…)

5.11 De raad constateert dat de lezingen van de deken en verweerder over de inhoud van deze e-mail tegenover elkaar staan. De deken heeft tijdens de zitting van de raad verklaard dat zij als waarnemend deken bij het bemiddelingsgesprek op 31 januari 2022 was en uit eigen hand weet wat er toen is besproken. Aan de orde kwam toen volgens de deken dat de Algemene Raad bereid was om de klacht over verweerder in te trekken onder de voorwaarde dat hij zich als advocaat zou uitschrijven. Omdat verweerder op dat moment verdachte in een strafzaak was, is toen volgens de deken ook besproken wat de situatie voor verweerder zou zijn als hij na uitschrijving als advocaat alsnog onherroepelijk zou worden vrijgesproken. Wat daarover is besproken, is zo door de toenmalige deken bevestigd in zijn e-mail van 3 februari 2022. Tijdens datzelfde gesprek is uitdrukkelijk niet afgesproken, en staat daarom ook niet zo in de e-mail van 3 februari 2022 vermeld, dat als gevolg van de tussen de Algemene Raad en verweerder gemaakte afspraken de lokale deken daarmee ook afstand deed van het recht om later nog een dekenbezwaar over verweerder in te dienen. De gemachtigde van verweerder heeft tijdens de zitting van de raad haar reactie hierop gegeven. Volgens haar is tijdens het gesprek op 31 januari 2022, waar ook zij bij aanwezig was, ook besproken dat na intrekking van de klacht door de Algemene Raad na uitschrijving van verweerder als advocaat nog wel lopende en toekomstige klachten over verweerder door de deken in behandeling zouden worden genomen. Uitdrukkelijk is toen uitgesloten dat de Algemene Raad, en in het verlengde daarvan de lokale deken, in de toekomst nog een klacht - lees ook dekenbezwaar - over verweerder zou mogen indienen. Volgens verweerder heeft de deken met indiening van het onderhavige bezwaar in strijd met die afspraken gehandeld, wat één van de redenen is de deken niet-ontvankelijk te verklaren in het onderhavige bezwaar.

5.12 De raad begrijpt de e-mail van de toenmalige deken van 3 februari 2022 zo dat hij daarin de tussen de Algemene Raad van de NOvA en verweerder op 31 januari 2022 gemaakte afspraken heeft bevestigd. Die afspraken waren, daar zijn de deken en verweerder het over eens, dat de Algemene Raad de klacht zou intrekken na uitschrijving van verweerder en de Algemene Raad daarna geen klacht meer over verweerder zou indienen en dat daarna lopende of nieuwe klachten over verweerder door de lokale deken nog onderzocht zouden worden. Het verdere standpunt van verweerder dat deze tussen de Algemene Raad van de NOvA en verweerder gemaakte afspraak óók zou gelden voor de lokale deken, die als afgeleid orgaan van de NOvA moet worden gezien, wordt door de raad verworpen. De lokale deken is geen van de NOvA afgeleid orgaan, maar heeft een eigen positie met eigen, in de wet verankerde   bevoegdheden, waaronder het indienen van een dekenbezwaar over een advocaat. Dat voornoemde e-mail wellicht wat minder gelukkig geformuleerd is, kan de raad aan verweerder toegeven, maar dat betekent niet dat de voormalige deken, gelet op de hiervoor geschetste context, afstand heeft gedaan van zijn recht om een dekenbezwaar in te dienen. Daarom stond de tussen de Algemene Raad van de NOvA en verweerder gemaakte afspraak niet in de weg aan de indiening van dit dekenbezwaar. Van vermeende strijdigheid met het ne bis in idem-beginsel althans het vertrouwensbeginsel is dan ook geen sprake.
 
5.13 Dit dekenbezwaar is naar het oordeel van de raad bovendien op grond van de wettelijke bepalingen tijdig ingediend. Op begrijpelijke gronden heeft de deken gewacht met indiening van dit dekenbezwaar totdat verweerder op 23 januari 2023 onherroepelijk strafrechtelijk is veroordeeld. Daardoor kon de deken het bezwaar met de strafrechtelijk vaststaande feiten onderbouwen. De deken heeft bij de afweging van het juiste moment om het dit dekenbezwaar in te dienen, zo begrijpt de raad, een inschatting gemaakt dat het eerder indienen van dekenbezwaar op grond van de deken toen bekende informatie over verweerder als verdachte in een strafzaak onvoldoende kansrijk was. Dat is naar het oordeel van de raad een terechte afweging geweest. Dat de deken daarmee of anderszins misbruik heeft gemaakt van het tuchtprocesrecht, is de raad niet gebleken.

5.14 Op grond van het vorenstaande is de raad dan ook van oordeel dat de deken op zorgvuldige wijze heeft beslist over zowel de noodzaak als het tijdstip van indiening van dit dekenbezwaar. De raad is uit de stukken en de verklaringen tijdens de zitting gebleken dat de deken daarbij zowel rekening heeft gehouden met de negatieve uitstraling van de veroordeling van een advocaat op de eigen beroepsgroep en de maatschappelijke impact daarvan als met de situatie van verweerder. De omstandigheid dat verweerder zich op het moment van indiening van het dekenbezwaar al als advocaat had uitgeschreven en van mening is dat hij strafrechtelijk en publiekelijk al voldoende is gestraft, doet niet af aan de vrije keuze van de deken om op het door haar gekozen en tijdige moment dit dekenbezwaar in te dienen. Niet is gebleken van enige schending door de deken van de door verweerder genoemde beginselen van behoorlijke tuchtrechtspraak.

5.15 Verweerder heeft nog aangevoerd dat hij in het voortraject niet is gewaarschuwd door de deken Gelderland om niet als advocaat voor zijn gedetineerde neef te gaan optreden vanwege het risico op schending van de kernwaarde onafhankelijkheid. Of dit toen is gebeurd, is voor het onderhavige dekenbezwaar niet relevant want maakt hiervan geen onderdeel uit. Aan de in dat kader gedane verzoeken van verweerder komt de raad dan ook niet toe.
 
5.16 Op grond van het vorenstaande verwerpt de raad alle niet-ontvankelijkheidsverweren van verweerder. Inhoudelijk heeft verweerder geen verweer gevoerd tegen de afzonderlijke bezwaren. Daarmee staat de juistheid van de bezwaren I tot en met III vast. Verweerder heeft aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De raad zal het dekenbezwaar dan ook gegrond verklaren.
 
6 MAATREGEL

6.1 Omdat het dekenbezwaar gegrond wordt verklaard, komt aan de orde of aan verweerder een maatregel moet worden opgelegd en zo ja, welke. De raad overweegt daarover als volgt.

6.2 Verweerder heeft, gezien zijn onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van 5,5 jaar voor zeer ernstige strafbare feiten begaan als advocaat, absoluut ongeoorloofd gehandeld en evident niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet. Ook heeft hij in strijd gehandeld met de in de Voda genoemde onderzoeksplicht en gedragsregel 11 geschonden. Daarnaast heeft verweerder met zijn handelen op zeer ernstige wijze de kernwaarden onafhankelijkheid, integriteit en geheimhouding geschonden als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet.
 
6.3 Doordat verweerder tijdens de rechtsbijstand van zijn gedetineerde cliënt bovendien zijn wettelijke privileges als advocaat heeft misbruikt, heeft dat geleid tot aangescherpte maatregelen onder meer in de EBI. Het handelen van verweerder heeft niet alleen een ernstige impact en negatieve afstraling op de eigen beroepsgroep gehad, maar ook maatschappelijk tot veel onrust geleid over de bijzondere rechtspositie van een advocaat die volgens de huidige regels ook eigen familie mag bijstaan. Dat dit laatste punt zowel binnen als buiten de beroepsgroep tot vragen leidt is begrijpelijk omdat in deze zaak is komen vast te staan dat verweerder, door de rechtsbijstand aan zijn gedetineerde neef, ook de kernwaarde onafhankelijkheid op ernstige wijze heeft geschonden.
 
6.4 Op grond van al het vorenstaande komt de raad tot het oordeel dat verweerder niet meer thuishoort in de advocatuur. Alhoewel verweerder al is uitgeschreven van het tableau, rechtvaardigt de ernst van zijn gedragingen nog maar één maatregel, en dat is de maatregel van schrapping van het tableau.

7 KOSTENVEROORDELING
7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a) en b) genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het dekenbezwaar in alle onderdelen gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schrapping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. E.H.M. Harbers, F.E.J. Janzing, M. Tijseling, H.J. Voors, leden, bijgestaan door de griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 december 2023.

Griffier                                                                                                                                               Voorzitter

Verzonden d.d. 18 december 2023