ECLI:NL:TADRARL:2023:315 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-593/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:315
Datum uitspraak: 23-10-2023
Datum publicatie: 04-12-2023
Zaaknummer(s): 23-593/AL/GLD
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart een klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 23 oktober 2023
in de zaak 23-593/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:

klager 1
klaagster 2
klaagster 3

hierna gezamenlijk: klagers
gemachtigde: [V]
over
verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 25 augustus 2023 met kenmerk K 23/15 en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Op 11 oktober 2011 heeft er een executieveiling plaatsgevonden waarbij hypotheeknemer All Technology Investment Groep N.V. (hierna: ATI) een aantal aan klaagster 3. (als hypotheekgever) toebehorende registergoederen heeft laten veilen.
1.2 [J] Bouwontwikkeling B.V. (hierna: [J]) heeft tijdens de veiling twee percelen gekocht, die onderdeel uitmaakten van de hypotheekakte tussen klaagster 3. en ATI. Bouwbedrijf [S] (hierna: [S]) heeft vervolgens een derde eigendomsaandeel van de percelen van [J] verworven.
1.3 Klagers hebben het recht van hypotheek van ATI betwist en hebben beslag gelegd onder [J]. Klagers en ATI zijn vervolgens in verschillende gerechtelijke procedures verwikkeld geraakt.
1.4 Bij arrest van 1 december 2020 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in de procedure tussen klagers en ATI onder andere voor recht verklaard dat ATI bij de openbare verkoop van de registergoederen onrechtmatig heeft gehandeld. Daarnaast heeft het gerechtshof ATI veroordeeld de gunning in verband met de openbare verkoop van de registergoederen in te trekken, de (voortzetten van de) executie te staken en gestaakt te houden en aan de notaris opdracht te geven het proces-verbaal van gunning niet in de openbare registers in te schrijven.
1.5 Vervolgens zijn [J], [S] en klagers in een juridische procedure verwikkeld geraakt. [J] en [S] zijn hierin bijgestaan door verweerster.
1.6 Bij vonnis van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, van 16 maart 2022 is onder andere bepaald dat klaagster 3. eigenaar is van de genoemde percelen. [J] en [S] zijn veroordeeld om binnen twee weken na betekening van het vonnis, de percelen te ontruimen en ontruimd te houden en ter vrije beschikking te stellen aan klaagster 3.
1.7 Op 30 mei 2022 heeft verweerster klagers, namens haar cliënten, in hoger beroep gedagvaard.
1.8 Op 1 december 2022 heeft verweerster door middel van een H16-formulier bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch aangegeven dat haar cliënten afstand van instantie willen doen.
1.9 Bij e-mail van 2 december 2022 heeft mr. [R], notaris, het volgende aan verweerster geschreven:

Ik kreeg vanochtend onderstaand bericht van de heer [V] met het verzoek de verklaring van waardeloosheid te voltooien. Ik meen uit het stuk op te maken dat uw cliënten niet in hoger beroep gaan en dus berusten in het vonnis van 16 maart 2022, waardoor – uiteindelijk – [klaagster 3] eigenaar is gebleven van de gronden die [J] Bouwontwikkeling B.V. en navolgend Bouwbedrijf [S] B.V. hebben verkregen in [plaats]. Is dit correct? En zo ja, dan mag ik er vanuit gaan dat uw cliënten geen bezwaar maken tegen het opmaken van de verklaring van waardeloosheid? Graag ontvang ik zo spoedig mogelijk uw reactie, zodat ik de verklaring van waardeloosheid kan inschrijven.

1.10 Bij e-mail van 13 december 2022 heeft verweerster aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch gevraagd om het intrekken van het hoger beroep te bevestigen.
1.11 Bij e-mail van 21 december 2022 heeft de gemachtigde van klagers aan verweerster verzocht om aan mr. [R] te bevestigen dat het hoger beroep is ingetrokken en dat ingestemd kan worden met de doorhaling in het Kadaster.
1.12 Op 22 december 2022 heeft verweerster namens haar cliënten aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch een akte afstand van instantie, voorzien van volmachten, gezonden.
1.13 Op 31 januari 2023 heeft de gemachtigde van klagers een klacht tegen verweerster ingediend bij de deken.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a. hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van 16 maart 2022, terwijl zij wist dat het hoger beroep geen kans van slagen had;
b. op 1 december 2022 geen akte afstand van instantie, voorzien van volmachten, bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch in te dienen waardoor de zaak op de rol van 17 januari 2023 is gekomen;
c. niet te reageren op de e-mail van mr. [R] van 2 december 2022.

3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.
 
Klachtonderdeel a)

4.2 Klagers stellen dat verweerster hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, terwijl zij wist dat dit hoger beroep geen kans van slagen had. De voorzitter is van oordeel dat het verweerster vrij stond om namens haar clienten hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de rechtbank. Dat het hoger beroep bij voorbaat kansloos was, is de voorzitter op grond van de stukken in het klachtdossier niet gebleken. Ook overigens is op geen enkele manier vast komen te staan dat verweerster door het instellen van dit hoger beroep de belangen van klagers onnodig of onevenredig heeft geschaad. Dit klachtonderdeel wordt daarom kennelijk ongegrond verklaard.

Klachtonderdeel b)

4.3 Verweerster heeft het hof ’s-Hertogenbosch tegen de roldatum van 20 december 2022 bericht dat haar cliënten afstand van instantie wilden doen. Verweerster kreeg vervolgens van het hof te horen dat er een uitdrukkelijke volmacht van haar cliënten was vereist en zij werd in de gelegenheid gesteld om die volmacht alsnog over te leggen. Dat heeft verweerster vervolgens gedaan, tegen de roldatum van 17 januari 2023. Op grond van deze gang van zaken constateert de voorzitter dat de zaak door dit nalaten van verweerster hooguit met ongeveer vier weken is vertraagd. Mede gelet op de totale (lange) duur van deze procedure is deze minimale vertraging van onvoldoende gewicht om verweerster daarvan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Dat betekent dat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond wordt verklaard.

Klachtonderdeel c)

4.4 Klagers verwijten verweerster dat zij niet heeft gereageerd op de e-mail van de notaris van 2 december 2022, waarin hij onder meer schrijft dat klagers aan hem hebben verzocht om een verklaring van waardeloosheid te voltooien. De notaris schrijft verder dat hij op grond van dat stuk opmaakt dat de cliënten van verweerster niet in hoger beroep gaan en berusten in het vonnis van 16 maart 2022 en hij vraagt vervolgens aan verweerster of hij ervan uit kan gaan dat haar cliënten geen bezwaar maken tegen het opmaken van een verklaring van waardeloosheid. Verweerster heeft verklaard dat zij als reactie op die e-mail aan de notaris heeft laten weten dat het hoger beroep op dat moment nog liep en dat zij aan de notaris heeft gevraagd waarom een bevestiging van haar clienten noodzakelijk was. Volgens verweerster heeft de notaris daarop geen concrete uitleg gegeven, waardoor zij er niet van overtuigd is geraakt dat een bevestiging van haar cliënten was vereist. De voorzitter is van oordeel dat het verweerster vrijstond om op deze wijze op de e-mail van de notaris te reageren. Zij heeft daarmee niet de haar toekomende (grote) vrijheid van handelen overschreden. Dit klachtonderdeel wordt daarom ook ongegrond verklaard.

BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M. Jansen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2023.

Griffier                                                                                                                                                  Voorzitter
 
Verzonden d.d. 23 oktober 2023