ECLI:NL:TADRARL:2023:311 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-557/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:311
Datum uitspraak: 16-10-2023
Datum publicatie: 04-12-2023
Zaaknummer(s): 23-557/AL/MN
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Geheimhoudingsplicht
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Verweerder heeft vanaf het begin helder aan klager uitgelegd hoe het systeem van gefinancierde rechtshulp werkt met achteraf een resultaatbeoordeling door de Raad voor Rechtsbijstand. Ook heeft verweerder duidelijk gecommuniceerd over de status van de door hem aan klager gestuurde pro forma declaratie en dat klager die niet op dat moment hoefde te betalen. Verweerder heeft zich na de ontstane vertrouwensbreuk met klager op zorgvuldige en tijdige wijze aan de zaak onttrokken. Klager was gewaarschuwd en had na de onttrekking nog voldoende tijd om een andere advocaat voor de zitting bij de rechtbank te vinden. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 16 oktober 2023
in de zaak 23-557/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 9 augustus 2023 met kenmerk Z 2035461 HH/SD, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is sinds 2021 verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. Op een zitting van 11 januari 2022 bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de rechtbank) is klager in persoon verschenen, waarna de rechter hem heeft geïnformeerd dat hij op een volgende zitting met een advocaat moet verschijnen.
1.2 Op 14 april 2022 heeft klager zich tot verweerder gewend en verzocht om hem bij te staan in de echtscheidingsprocedure. Op 19 april 2022 heeft verweerder deze opdracht aan klager bevestigd. In die opdrachtbevestiging is onder meer vermeld dat verweerder klager op basis van een toevoeging zal bijstaan. Voor het geval de toevoeging achteraf wordt ingetrokken, is in de opdrachtbevestiging een uurtarief overeengekomen.
1.3 Op 19 april 2022 heeft de Raad voor Rechtsbijstand aan klager een toevoeging verstrekt en deze op naam van verweerder gezet. De eigen bijdrage van klager is bepaald op € 315,-. Diezelfde dag heeft verweerder aan klager een declaratie voor de verschuldigde griffierechten toegezonden voor een bedrag van (naar de voorzitter begrijpt:) € 85,99.
1.4 Op 3 mei 2022 heeft verweerder een concept verweerschrift, tevens houdende zelfstandig verzoek, voor klager gemaakt. 
1.5 Op 15 juli 2022 heeft verweerder aan klager een pro forma declaratie van € 2.807,81 (inclusief BTW) gemaild voor zijn werkzaamheden. In zijn begeleidende e mail heeft verweerder aan klager geschreven:
 
(..) en ziet op het geval resultaatsbeoordeling door de Raad voor Rechtsbijstand er na afloop van uw zaak toe leidt dat de te uwen behoeve verstrekte toevoeging wordt ingetrokken (zoals met u besproken en schriftelijk aan u bevestigd).
 
De pro forma declaratie hoeft u op dit moment derhalve niet te voldoen nu deze er op dit moment slechts toe strekt u op de hoogte te houden omtrent de kosten tot en met 4 juli jl. ingeval van intrekking van de toevoeging. (…).

1.6 In zijn e-mail van 15 juli 2022, herhaald op 18 juli 2022, heeft klager aan verweerder laten weten dat hij het niet eens is met de door hem ontvangen pro forma declaratie en ook niet met de ontvangen urenspecificatie.
1.7 Op 18 juli 2022 heeft verweerder klager in een e-mail nogmaals geïnformeerd over de mogelijkheid van intrekking achteraf van de toevoeging na een resultaatsbeoordeling. Ook heeft hij klager uitgelegd dat de pro forma declaratie bedoeld is om klager over het verloop van de kosten op de hoogte te houden als klager na intrekking alsnog voor de werkzaamheden moet betalen. In die e-mail heeft verweerder aan klager gevraagd om hem concreet aan te geven welke uren/werkzaamheden van de urenspecificatie niet juist zijn. Verweerder heeft klager daarbij ook gewezen op het belang van onderling vertrouwen voor een goede samenwerking.
1.8 In zijn e-mail van 25 juli 2022 heeft verweerder aan klager bericht dat hij niets meer van klager heeft gehoord en heeft klager tot en met 26 juli 2022 de gelegenheid gegeven om te laten weten of klager wil dat verweerder nog voor hem blijft optreden. Bij uitblijven van een tijdige reactie heeft verweerder alvast aan klager gemeld dat hij zich dan zal gaan onttrekken als advocaat in de echtscheidingsprocedure van klager. Verweerder heeft klager met het oog op de zitting van 24 augustus 2022 geadviseerd om op zoek te gaan naar een nieuwe advocaat.
1.9 Ook op 25 juli 2022 heeft klager aan verweerder gemaild dat hij het niet eens is met het gedrag van verweerder en dat hij niet instemt met de door verweerder verzonnen uren. Ook heeft klager aangekondigd dat hij een klacht over verweerder gaat indienen. Daarop heeft verweerder diezelfde dag aan klager gemaild dat sprake is van een onherstelbaar gebrek aan vertrouwen en dat hij zich daarom onttrekt als advocaat van klager. Verweerder heeft klager daarin gemeld dat hij dus een andere advocaat moet zoeken.
1.10 Op 4 augustus 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet (Aw) door:
a) op 15 juli 2022 een bedrag van € 2.800,- pro forma in rekening te brengen, met daarop vermeld een betalingstermijn van 14 dagen, terwijl aan klager een toevoeging was afgegeven;
b) verzonnen uren in de bij de pro forma declaratie behorende specificatie op te nemen en een te hoog uurtarief te rekenen;
c) de werkzaamheden voor klager op te schorten totdat het geschil over de pro forma declaratie was opgelost en klager daarmee kort voor de zitting op 24 augustus 2022 te chanteren;
d) zich midden in de zomervakantie - aangekondigd op 25 juli 2022 en gemeld aan de Raad voor Rechtsbijstand op 17 augustus 2022 - als advocaat van klager te onttrekken, waardoor klager problemen kreeg om voor de zitting van 24 augustus 2022 een andere advocaat te vinden;
e) klager in de periode van juli-augustus 2022 in machteloze toestand te brengen en te chanteren;
f) zijn geheimhouding richting klager te schenden door anderen te informeren dat klager een moslim is en van plan was om de strenge regels van de islam toe te passen.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
 
Klachtonderdelen a), b) en c)

3.2 Verweerder stond klager in zijn echtscheidingsprocedure bij op basis van een voorwaardelijk verleende toevoeging. Hij heeft klager gemeld, zoals ook in de opdrachtbevestiging van 19 april 2022 is vastgelegd, dat een toevoeging wordt verleend maar dat die achteraf door de Raad voor Rechtsbijstand na een resultaatbeoordeling kan worden ingetrokken. Voor die situatie heeft hij met klager afgesproken dat dan met terugwerkende kracht de door hem verrichte werkzaamheden tegen het afgesproken uurtarief zouden worden gedeclareerd. Klager heeft daarmee ingestemd. Hij heeft klager tussentijds de pro forma declaratie gestuurd met urenspecificatie zodat klager op de hoogte was van de kostenontwikkelingen in zijn dossier. Ook heeft hij meerdere keren aan klager laten weten dat  klager de pro forma declaratie op dat moment niet hoefde te betalen, aldus verweerder.
3.3 Verweerder betwist dat hij in de specificaties ‘verzonnen’ uren heeft opgenomen en met een te hoog uurtarief  heeft gerekend. Het uurtarief was zo afgesproken en vastgelegd in de opdrachtbevestiging. Ondanks het verzoek daartoe van verweerder heeft klager zijn klachten over de specificatie niet toegelicht. Zo lang dit geschil niet was opgelost, mocht verweerder zijn werkzaamheden dan ook voor klager opschorten.

Klachtonderdelen d) en e)

3.4 In zijn e-mails van 15, 25 en van 29 juli 2022 heeft hij klager duidelijk gemaakt dat hij niet voor klager kon werken als, kort gezegd, het vertrouwen van klager in hem ontbrak. Van chantage is geen sprake geweest. Ook had klager de door hem verzochte stukken niet aangeleverd. Verweerder verwijst naar zijn e-mails van 18 en 25 juli 2022. Op 25 juli 2022 heeft hij zich genoodzaakt gezien om zich te onttrekken als advocaat van klager en heeft hij klager opnieuw en uitdrukkelijk geadviseerd om snel een andere advocaat te zoeken voor de zitting van 24 augustus 2022. Klager was daarvoor ook al eerder, op 25 juli 2022, door hem voor gewaarschuwd en had nog voldoende tijd om voor de zitting een andere advocaat te vinden, aldus verweerder.

Klachtonderdeel f)

3.5 Verweerder betwist dat hij op enige wijze zijn geheimhoudingsplicht richting klager heeft geschonden, ook niet door het voeren van verweer in deze klachtprocedure.

4 BEOORDELING

Maatstaf

4.1 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 van de Aw hanteert de voorzitter als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. De raad toetst of de beklaagde advocaat heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.
4.2 Bij deze beoordeling betrekt de voorzitter de in artikel 46 Aw omschreven normen, waaronder ook de kernwaarden die in artikel 10a Aw zijn uitgewerkt. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen als invulling van de in artikel 46 Aw genoemde behoorlijkheidsnorm wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
4.3 In de relatie met de cliënt is onder meer gedragsregel 16 en vaste rechtspraak daarover van belang. Daaruit volgt dat het de taak van de advocaat is om belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan de cliënt te bevestigen. Als de advocaat dit nalaat en daarover ontstaat achteraf onduidelijkheid of een misverstand bij de cliënt, dan is dat voor risico van de advocaat. Zoals verder volgt uit de gedragsregels 17 en 18 moet de advocaat vooraf transparant zijn de over de mogelijkheid tot het aanvragen van gefinancierde rechtshulp voor de cliënt evenals over de kosten van de rechtsbijstand op betalende basis na intrekking van de toevoeging na resultaatbeoordeling door de Raad voor Rechtsbijstand. In de tussenliggende periode moet de advocaat de cliënt regelmatig op de hoogte houden van de gemaakte kosten.
4.4 De voorzitter zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdelen a) en b); pro forma declaratie en toevoeging

4.5 Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder in zijn e-mails met klager, zoals hiervoor opgenomen onder de feiten, duidelijk gecommuniceerd wat de status was van de pro forma declaratie van 15 juli 2022. Klager kon daarom begrijpen dat hij die declaratie, ondanks de daarin genoemde betalingstermijn, op dat moment niet hoefde te betalen zo lang de toevoeging niet was ingetrokken. 
4.6 Ook heeft verweerder naar het oordeel van de voorzitter vanaf het begin helder aan klager uitgelegd, en dat schriftelijk ook vastgelegd, hoe het systeem van gefinancierde rechtshulp werkt en dat achteraf een resultaatsbeoordeling door de Raad voor Rechtsbijstand wordt gedaan. Zoals volgt uit de opdrachtbevestiging heeft verweerder met klager een uurtarief afgesproken voor de situatie dat de toevoeging achteraf zou worden ingetrokken, hetgeen een juiste werkwijze is. Uit de stukken is de voorzitter niet gebleken dat klager na ontvangst van de opdrachtbevestiging van 19 april 2022 daartegen bezwaar heeft gemaakt, dus ook niet tegen het daarin genoemde uurtarief. De voorzitter gaat er dan ook vanuit dat klager met dat uurtarief heeft ingestemd, zodat hij zich daarover niet pas op 15 en 18 juli 2022 nog over kon beklagen.
4.7 Of verweerder in de bij de pro forma declaratie gevoegde specificatie uren heeft verzonnen, zoals klager verder stelt, kan de voorzitter tegenover de betwisting daarvan door verweerder niet vaststellen. Klager heeft dat verwijt namelijk niet voldoende onderbouwd.
4.8 Op grond van het vorenstaande is de voorzitter van oordeel dat verweerder heeft voldaan aan de hiervoor genoemde maatstaf en aldus niet verwijtbaar richting klager heeft gehandeld. De klachtonderdelen a) en b) zijn kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen c) tot en met e); onttrekking

4.9 Naar het oordeel van de voorzitter kon verweerder na de ontstane vertrouwensbreuk met klager, vanwege een meningsverschil over de pro forma declaratie, niet anders dan ervoor kiezen om zich op 25 juli 2022 als zijn advocaat te onttrekken. Zoals volgt uit de e-mail van 15 juli 2022 heeft verweerder daaraan voorafgaand in duidelijke bewoordingen aan klager uitgelegd hoe het systeem van de gefinancierde rechtsbijstand werkt en waarom hij de pro forma declaratie aan klager had gestuurd. Verweerder heeft na de negatieve reacties van klager op 18 juli 2022 opnieuw zijn werkwijze aan klager geprobeerd uit te leggen en klager gewezen op de noodzaak van onderling vertrouwen om goed samen te kunnen werken. Verweerder mocht na de e-mailwisseling met klager op 25 juli 2022 naar het oordeel van de voorzitter een vertrouwensbreuk aannemen en zich aan de zaak onttrekken en heeft dat aldus niet op lichtvaardige wijze gedaan. De onttrekking heeft verweerder bovendien naar het oordeel van de voorzitter voldoende tijdig gedaan met inachtname van de belangen van klager. Klager was immers al eerder door verweerder gewaarschuwd dat hij mogelijk een andere advocaat moest gaan zoeken. Na de definitieve onttrekking door verweerder op 25 juli 2022 had klager daarna nog een maand de tijd om een andere advocaat te vinden voor zijn zitting op 24 augustus 2022. Dat de melding daarvan aan de Raad voor Rechtsbijstand op 17 augustus 2022 is geweest, maakte nog niet dat klager in de tussentijd al op zoek kon gaan naar een nieuwe advocaat. De verdere verwijten zijn de voorzitter uit de stukken niet gebleken.
4.10 Nu van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder jegens klager geen sprake is, worden klachtonderdelen c) tot en met e) kennelijk ongegrond verklaard.

Klachtonderdeel e); geheimhouding

4.11 Het verwijt dat verweerder zijn geheimhoudingsplicht richting klager heeft geschonden is, na de betwisting daarvan door verweerder, niet komen vast te staan. Klager heeft dit verwijt niet voldoende concreet onderbouwd. Dat betekent dat de voorzitter klachtonderdeel e) kennelijk ongegrond zal verklaren. 

BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2023.
 
Griffier                                                                                                                                                Voorzitter
 
Verzonden d.d. 16 oktober 2023