ECLI:NL:TADRARL:2023:304 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-508/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:304
Datum uitspraak: 02-10-2023
Datum publicatie: 30-11-2023
Zaaknummer(s): 23-508/AL/MN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Dreigementen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van wederpartij. Verweerster mag in beginsel uitgaan van de waarheid van de informatie die zij van haar cliënte ontvangt. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 2 oktober 2023
in de zaak 23-508/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 21 juli 2023 met kenmerk Z 2198432/MK/SD, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager en zijn ex-partner komen oorspronkelijk uit Iran en zijn daar gehuwd. Voor het huwelijk is afgesproken dat klager een bruidsgave van € 60.000,- moest betalen aan zijn ex-partner.
1.2 Verweerster heeft de ex-partner van klager bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Tijdens deze procedure stond onder meer ter discussie of de ex-partner afstand heeft gedaan van haar aanspraak op de bruidsgave.
1.3 De rechtbank Midden-Nederland heeft op 5 april 2022 bepaald dat het Iraanse recht van toepassing is op de (vermeende) aanspraak op de bruidsgave is en het Nederlandse recht op de overige verzoeken. De procedure is aangehouden om klager in de gelegenheid te stellen verweer te voeren.
1.4 Bij beschikking van 14 september 2022 is de echtscheiding uitgesproken en zijn de overige verzoeken van de ex-partner, onder meer inhoudende dat zij het recht heeft om in de woning te blijven wonen en dat de man € 60.990,- aan de ex-partner moet betalen, toegewezen.
1.5 Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking.
1.6 Op 25 januari 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over het handelen van verweerster.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) geen hoor- en wederhoor toe te passen bij het voeren van hun procedures;
b) valse beweringen te doen over de huwelijkse voorwaarden;
c) haar positie als advocaat te misbruiken door een verdienmodel te maken van kwetsbare buitenlanders die zij onder maatschappelijke en financiële druk zet om, al dan niet valse, claims tegen hun partner te doen; daarbij klager te belemmeren om een advocaat te vinden; een spelletje te spelen samen met de civiele rechter; incassobureaus, deurwaarders en de politie orders te geven om klager aan te vallen; en valsheid in geschrift te plegen door gemeentelijke documenten en uittreksels en stukken van de notaris te manipuleren.
2.2 Klager richt zijn klachten verder ook tegen een civiele rechter. De raad van discipline is echter alleen bevoegd om te oordelen over het handelen van advocaten. De voorzitter zal derhalve alleen ingaan op de klachten die gericht zijn tegen verweerster.

3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

Toetsingskader

4.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een ruime mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot. Deze vrijheid is echter niet absoluut, en kan onder andere beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel.
4.2 De voorzitter zal de klachtonderdelen aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdelen a) en b)

4.3 Verweerster treedt als advocaat van de ex-partner partijdig op voor haar cliënte. Zij mag in beginsel uitgaan van de waarheid van de informatie die zij van haar cliënte ontvangt. Voorafgaand aan het instellen van een procedure is het dan ook niet vereist om hoor- of wederhoor toe te passen om bij klager te verifiëren of die informatie correct is. Verweerster mocht er dus vanuit gaan dat de informatie van haar cliënte over de huwelijkse voorwaarden juist was. Dat klager daarover een andere mening heeft, betekent niet dat verweerster de vordering niet aan de rechter mocht voorleggen. Klager kon zijn standpunt daarover aan de rechter kenbaar maken. Klachtonderdelen a) en b) zijn dan ook kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c)

4.4 Klager richt zich verder uitvoerig tegen het handelen van verweerster in de echtscheidingsprocedure. Klager verwijt verweerster zijn ex-partner te hebben gemanipuleerd om van hem te scheiden en de bruidsgave op te eisen. Dat is een vergaand verwijt, waarbij klager verweerster ook nog beschuldigt van – kort gezegd – machtsmisbruik, deelname aan georganiseerde misdaad, het blokkeren van de rechtsgang en valsheid in geschrifte. Klager heeft daar nog geen begin van onderbouwing voor gegeven, maar baseert dit uitsluitend op zijn eigen aannames.
4.5 Op grond van het voorgaande kan de voorzitter de juistheid van de door klager gemaakte verwijten niet vaststellen. Nu aan verweerster dan ook tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt, wordt de klacht ook op dit onderdeel kennelijk ongegrond verklaard.
 
Conclusie

4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M. Jansen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2023.

Griffier                                                                                                                                               Voorzitter

Verzonden 2 oktober 2023