ECLI:NL:TADRARL:2023:296 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-481/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:296
Datum uitspraak: 25-09-2023
Datum publicatie: 27-11-2023
Zaaknummer(s): 23-481/AL/GLD
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond. Klaagster laat na haar klacht te concretiseren.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 25 september 2023
in de zaak 23-481/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
over
verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 14 juli 2023 met kenmerk K 22/48, door de raad ontvangen op 14 juli 2023, en van de eventueel in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster heeft verweerder begin juni 2021 benaderd met het verzoek om verzet in te stellen tegen het verstekvonnis van het gerechtshof Arnhem-Leeuwaren van 18 mei 2021 waarmee klaagsters huurovereenkomst is ontbonden en klaagster is veroordeeld tot ontruiming van haar woning. Klaagster is in eerste aanleg niet bijgestaan door een advocaat.
1.2 Op 10 juni 2021 heeft verweerder in een e-mail aan klaagster onder meer geschreven:

“Zojuist heb ik de stukken gelezen. U heeft mij gevraagd verzet in te stellen tegen de uitspraak van het gerechtshof. In dat kader dient uiterlijk dinsdag 15 juni a.s. een gemotiveerde reactie (memorie van grieven) te worden opgesteld. Normaal gesproken heb ik daar wel meer tijd voor nodig dan nu beschikbaar is. (…) Van belang is nog dat het gerechtshof gemotiveerd heeft aangegeven waarom het gerechtshof van oordeel is dat u de woning niet zelf heeft bewoond. Tegenbewijs is mogelijk, maar dat dient dan wel beschikbaar te zijn. Zekerheidshalve wijs ik u er op dat ik zonder dat is voldaan aan bovenstaande voorwaarden geen verzet zal instellen.”

1.3 Bij e-mail van 29 juni 2021 heeft verweerder de opdracht aan klaagster bevestigd.
1.4 Op 6 juli 2021 heeft verweerder de wederpartij namens klaagster gedagvaard in oppositie in hoger beroep. De dagvaarding maakt onderdeel uit van het dossier.
1.5 Bij arrest van 16 november 2021 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwaren het verzet ongegrond verklaard en klaagster in de kosten veroordeeld. In het arrest is onder meer overwogen:

“4.7 Het hof is van oordeel dat [klaagster] in de onderhavige verzetprocedure de onderbouwde stelling van [wederpartij] dat zij in het gehuurde niet haar hoofdverblijf heeft, nog steeds niet voldoende gemotiveerde heeft betwist. [Klaagster] heeft haar verklaringen niet onderbouwd met stukken. In het verstekarrest heeft het hof in 3.7 geoordeeld dat het van [klaagster] verwacht had mogen worden dat zij concrete feiten en omstandigheden had aangedragen om haar betoog dat zij wel haar hoofdverblijf in het gehuurde heeft, te onderbouwen. Het hof heeft in dat kader genoemd welke stukken [klaagster] had kunnen overleggen. [Klaagster] had bijvoorbeeld een verklaring van haar moeder kunnen overleggen, inzage kunnen geven in haar werkrooster dan wel een verklaring van haar werkgever wat betreft haar werktijden kunnen overleggen (waaruit afgeleid kan worden waarom ze op 38 huisbezoeken niet thuis is aangetroffen). [Klaagster] heeft in deze verzetprocedure echter geen van deze genoemde stukken, en evenmin andere stukken, overgelegd.”

1.6 Op 14 april 2022 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.7 Op 15 juni 2022 heeft er in het kader van de interne klachtenprocedure een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster, verweerder en de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerder.
1.8 Op 7 oktober 2022 heeft de klachtenfunctionaris in een e-mail aan klaagster onder meer geschreven:

“Op 15 juni jl. hebben wij in aanwezigheid van uw moeder en uw broer, op kantoor gesproken over de door u tegen [verweerder] ingediend klacht.
 
Het gesprek is prettig verlopen. U en [verweerder] hebben over en weer uitgesproken hoe u de situatie ervaarde. U heeft aangegeven dat de klacht wat u betreft naar behoren was opgelost en dat [verweerder] en u naar de toekomst zouden kijken. In dat kader zou [verweerder] proberen een regeling te treffen met [wederpartij], zou [verweerder] beoordelen of actie kon worden ondernomen tegen uw buurvrouw die volgens u ten behoeve van [wederpartij] valse verklaringen had afgelegd en daarna zou [verweerder] beoordelen of het mogelijk was om actie te ondernemen tegen [wederpartij], vanwege deze valse verklaringen.

Op 18 augustus jl. heb ik u verzocht contact met mij op te nemen, omdat ik van [verweerder] had begrepen dat u de Orde van Advocaten (hierna: de Orde) had verzocht de eerder bij de Orde tegen [verweerder] ingediende klacht, voort te zetten omdat het gesprek van 15 juni jl. niet tot een oplossing heeft geleid van uw klacht.”

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) in strijd met de partijdigheid niet klaagsters belangen zorgvuldig te behartigen.
Klaagster stelt dat verweerder haar zaak niet goed heeft behandeld, waardoor zij het gevoel heeft dat hij niet haar belangen, maar de belangen van de wederpartij behartigde. Verweerder zou bewijsstukken indienen bij het gerechtshof, maar heeft dat niet gedaan.
b) klaagsters klacht niet serieus te nemen.
2.2 Klaagster stelt dat verweerder haar niet het idee gaf dat hij initiatief nam voor de zaak. Verweerder had geen doorzettingsvermogen, was niet communicatief en kwam niet in verdediging. Klaagster vindt het niet eerlijk gegaan. Dankzij verweerder zit klaagster nu zonder huis en moet ze ook nog een boete betalen. 
2.3 Klaagster wenst onder meer vergoeding van de kosten die zij voor deze (bezwaar)procedure maakt.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
 
Klachtonderdeel a)

3.2 Verweerder betwist dat hij de belangen van de wederpartij heeft behartigd. Verweerder stelt dat er uitdrukkelijk is gesproken over verklaringen van bijvoorbeeld de moeder en werkgever, maar verweerder heeft van klaagster geen bewijsstukken ontvangen. Klaagster beschikte daar namelijk niet over. Verweerder kan geen stukken inbrengen die hij niet heeft.
 
Klachtonderdeel b)

3.3 De klacht is wel degelijk serieus genomen. De voorgeschreven interne klachtenprocedure is gevolgd. Tijdens de procedure heeft klaagster, in aanwezigheid van de klachtenfunctionaris, aangegeven dat de klacht wat haar betreft naar behoren was opgelost en dat er naar de toekomst zou worden gekeken. In dat kader zou verweerder onder meer proberen een regeling te treffen met de wederpartij en beoordelen of actie kon worden ondernomen tegen de buurvrouw die volgens klaagster een valse verklaring had afgelegd. Het treffen van een regeling met de wederpartij is niet gelukt, onder meer omdat klaagster de eerder overeengekomen betalingsregeling niet nakwam. Voor de kwestie met de buurvrouw was nader overleg met klaagster nodig, maar klaagster heeft niet meer gereageerd op contactverzoeken van verweerder. Op enig moment werd duidelijk dat klaagster de klacht bij de deken wilde voortzetten. Om die reden heeft verweerder zijn werkzaamheden voor klaagster gestaakt.
3.4 De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

Toetsingskader

4.1 De voorzitter hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Die eisen houden in dat zijn werk dient te voldoen aan de professionele standaard binnen de beroepsgroep. Nu binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden, toetst het hof of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vgl. HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).

Klachtonderdeel a)

4.2 Het verwijt is dat verweerder klaagsters belangen niet goed heeft behartigd, waarbij klaagster met name wijst op de niet ingediende stukken. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat met klaagsters is gesproken over de nadere bewijsstukken, maar dat klaagster die niet aan verweerder heeft verstrekt. Verweerder kan geen stukken indienen waarover hij niet beschikt. Verweerder kan op dit punt dan ook geen verwijt worden gemaakt.
4.3 Voor zijn verdere bijstand aan klaagster geldt dat verweerder heeft gedaan wat hij moest doen en dat richting klaagster ook duidelijk schriftelijk heeft vastgelegd. Klaagster laat na verder te concretiseren waar verweerder haar zaak niet goed heeft behandeld en/of waar hij de belangen van de tegenpartij zou hebben behartigd. Dat zij het niets eens is met de uitspraak van het gerechtshof, betekent niet dat verweerder klaagsters belangen niet of niet goed heeft behartigd. Van klachtwaardig handelen door verweerder is de voorzitter niet gebleken. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.4 Het verwijt is dat verweerder klaagsters klacht niet serieus heeft genomen. Verweerder heeft dit gemotiveerd betwist, zoals hiervoor onder 3.3 weergegeven. Verder blijkt uit de e-mail van de klachtenfunctionaris van 7 oktober 2022 dat klaagster (aanvankelijk) heeft aangegeven dat haar klacht naar behoren was opgelost. Zonder verdere concretisering van dit verwijt, kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerder de klacht niet serieus heeft genomen. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Tot slot

4.5 Voor zover klaagster om vergoeding van kosten heeft verzocht, geldt dat daarvoor geen grond is, omdat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond is verklaard.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 september 2023.

Griffier                                                                                                                                                  Voorzitter

Verzonden d.d. 25 september 2023