ECLI:NL:TADRARL:2023:293 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-401/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:293 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-09-2023 |
Datum publicatie: | 23-11-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-401/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij. Op grond van het klachtdossier kan niet worden vastgesteld dat verweerster feiten heeft gesteld waarvan zij de onwaarheid kende of redelijkerwijs kon kennen. Verweerster behartigt uitsluitend de belangen van haar cliënte en zij mocht daarbij afgaan op de juistheid van de informatie die zij van haar cliënte had gekregen. Van liegen of van het adviseren van haar cliënte om te liegen, zoals klager in zijn klacht heeft gesteld, is de voorzitter niet gebleken en het klachtdossier biedt daarvoor ook geen aanknopingspunten. De klacht is kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 18 september 2023
in de zaak 23-401/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 12 juni 2023 met kenmerk Z 2198356/FB/SD, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is verwikkeld geweest in een echtscheidingsprocedure. Verweerster heeft
de ex-echtgenote van klager hierin bijgestaan. Klager is door een andere advocaat
bijgestaan.
1.2 Bij beschikking van 14 oktober 2020 heeft de rechtbank Midden-Nederland de echtscheiding
uitgesproken en bepaald hoe de huwelijkse voorwaarden moeten worden afgewikkeld. De
rechtbank heeft onder meer bepaald dat de erfenis van de moeder van de ex-echtgenote
van klager buiten de verrekening blijft. Klager heeft tegen deze beschikking hoger
beroep ingesteld.
1.3 In hoger beroep hebben klager en zijn ex-echtgenote over de erfenis van de moeder
van laatstgenoemde een schikking getroffen.
1.4 Op 25 januari 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster
dat zij in de echtscheidingsprocedure feiten heeft gesteld waarvan zij de onwaarheid
kent of redelijkerwijs kan kennen. Volgens klager heeft verweerster ten onrechte gesteld
dat de erfenis van de moeder van haar cliënte niet tot het te verrekenen vermogen
behoort. In dat verband stelt klager dat partijen in 2018 een finaal verrekenbeding
zijn overeengekomen en dat dit betekent dat partijen bij echtscheiding ieder de helft
van het vermogen krijgen en dat zij daarvan geen goederen hebben uitgezonderd. Daarbij
wijst klager op een toelichting van een notaris van 12 februari 2018 en op een brief
van deze notaris van 5 april 2018. Volgens klager moet verweerster dus geweten hebben
dat de erfenis, die tijdens het huwelijk door haar cliënte is ontvangen, verrekend
moest worden bij echtscheiding. Tot slot stelt klager dat verweerster de stukken over
de erfenis in de procedure had moeten overleggen.
2.2 De voorzitter zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op de stellingen en stukken
van klager ingaan.
3 VERWEER
3.1 Verweerster voert verweer tegen de klacht en betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld. Verweerster voert aan dat zij in overleg met haar cliënte heeft gehandeld
op basis van hetgeen bij haar bekend was. Daarbij wijst verweerster erop dat klager
ook door een advocaat is bijgestaan die het standpunt van klager over de verdeling
van de erfenis naar voren heeft gebracht. Verder voert verweerster aan dat de stukken
van de notaris waar klager zich op beroept pas in hoger beroep door klager zijn overgelegd
en dat zij in hoger beroep niet meer de advocaat van de ex-echtgenote van klager was.
Tot slot voert verweerster aan dat de afwikkeling van de erfenis van de moeder van
haar cliënte lang heeft geduurd, waardoor zij niet over de gegevens van de erfenis
beschikte en dat de rechtbank is meegegaan in het standpunt van haar cliënte dat de
erfenis buiten de verrekening blijft.
3.2 De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Het toetsingskader
4.1 De klacht gaat over verweerster als advocaat van de wederpartij van klager. Deze advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van haar cliënte te behartigen op de wijze die haar passend voorkomt. Deze vrijheid wordt onder meer beperkt als gebruikmaking daarvan tot gevolg heeft dat de belangen van de wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat (a) geen feiten poneren waarvan zij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (b) bij de behartiging van de belangen van haar cliënte de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van haar cliënte dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat de cliënte haar verschaft, en dat zij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor haar cliënte wil bereiken met de middelen waarvan zij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van haar cliënte strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond
4.2 De voorzitter stelt voorop dat hij in deze klachtprocedure geen oordeel kan geven
over de inhoud van de procedure bij de rechtbank over de huwelijkse voorwaarden. Dat
oordeel is voorbehouden aan de civiele rechter.
4.3 De voorzitter kan op grond van het klachtdossier niet vaststellen dat verweerster
in de procedure bij de rechtbank feiten heeft gesteld waarvan zij de onwaarheid kende
of redelijkerwijs kon kennen. In de kwestie over de afwikkeling van de huwelijkse
voorwaarden behartigde verweerster uitsluitend de belangen van haar cliënte en stond
het haar vrij om namens en in overleg met haar cliënte te stellen dat de erfenis niet
behoort tot het te verrekenen vermogen van partijen. In dat verband heeft verweerster
mogen afgaan op de juistheid van de informatie die zij van haar cliënte had gekregen.
Het is de voorzitter niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan
verweerster deze informatie had moeten verifiëren.
4.4 Van liegen of van het adviseren van haar cliënte om te liegen, zoals klager in
zijn klacht heeft gesteld, is de voorzitter niet gebleken en het klachtdossier biedt
daarvoor ook geen aanknopingspunten. Het is duidelijk dat klager daar anders over
denkt, maar dat betekent niet dat verweerster klachtwaardig heeft gehandeld door over
de huwelijkse voorwaarden namens haar cliënte een standpunt in te nemen dat lijnrecht
tegenover het standpunt van klager staat. Dat is nu eenmaal hoe een juridische procedure
verloopt. Daarbij betrekt de voorzitter dat klager in de procedure bij de rechtbank
ook door een advocaat is bijgestaan en dat klager de door hem aangehaalde stukken
van de notaris ook zelf in de procedure bij de rechtbank had kunnen overleggen in
plaats hiervan mee te wachten tot het hoger beroep. Voor wat betreft de stukken over
de erfenis van de moeder van de ex-echtgenote van klager heeft verweerster onweersproken
toegelicht dat de afwikkeling van de erfenis lang heeft geduurd, waardoor zij in de
procedure bij de rechtbank niet over de gegevens van de erfenis kon beschikken. Omdat
geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster is de klacht
van klager kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.F. van den Berg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 september 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 18 september 2023