ECLI:NL:TADRARL:2023:292 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-441/AL/OV
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:292 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-09-2023 |
Datum publicatie: | 23-11-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-441/AL/OV |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. De klachten van klager zijn grotendeels te laat, want buiten de wettelijke termijn, ingediend en daarom is klager daarin niet-ontvankelijk. De enige ontvankelijke klacht is kennelijk ongegrond. Niet is betwist dat verweerder in 2022 werkzaamheden voor klager heeft gedaan terwijl van beëindiging van de opdracht door klager niet is gebleken. Dat verwijt is kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 18 september 2023
in de zaak 23-441/AL/OV
naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: mr. [S], advocaat te [plaats]
over
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) van 29 juni 2023 met kenmerk 2187446, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen. Ook heeft de voorzitter kennis genomen van de e-mail met bijlagen van 18 juli 2023 van de gemachtigde van klager.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Op 16 mei 1989 is klager door arts B geopereerd aan zijn hand. Bij klager is de
diagnose 'posttraumatisch reflexdystrofie' gesteld.
1.2 Klager heeft tegen de arts B een klacht ingediend bij het Medisch Tuchtcollege.
Die klacht is op 2 mei 1992 deels gegrond verklaard.
1.3 Klager is vervolgens een civiele procedure tegen arts B gestart. Op 9 maart 1994
heeft de rechtbank daarin uitspraak gedaan en is klager in het ongelijk gesteld.
1.4 Klager is in hoger beroep gegaan. Verweerder, toen werkzaam bij een ander advocatenkantoor
X, heeft klager daarin bijgestaan.
1.5 In augustus 1996 heeft verweerder advocatenkantoor X verlaten. Klager is daarna
in de procedure door een andere advocaat bijgestaan.
1.6 Op 29 december 1998 heeft het gerechtshof Arnhem de uitspraak van de rechtbank
bekrachtigd. Het door klager daartegen ingediende cassatieberoep is op 19 januari
2001 door de Hoge Raad verworpen.
1.7 Op 23 mei 2021 is klager betrokken geraakt bij een verkeersongeval, waarbij hij
opnieuw kwetsuur opliep aan zijn hand.
1.8 In december 2021 heeft klager zich opnieuw tot verweerder gewend om te onderzoeken
of sprake kan zijn van medische aansprakelijkheid van het ziekenhuis met betrekking
tot de gestelde diagnose naar aanleiding van het door klager opgelopen handletsel
in 1989.
1.9 Op 14 januari 2022 hebben verweerder en klager en verweerder hiervoor een opdracht
gesloten.
1.10 In februari 2022 heeft klager kennis gekregen van een brief van 8 januari 1991
van plastisch chirurg, dr. S, aan revalidatiearts dr. Z. Hierin staat onder meer:
Mijn conclusie was dat we hier te maken hadden met partiele uitval van de nervus ulnaris aan de rechterkant.
1.11 Klager heeft zich daarna in oktober 2022 gewend tot mr. A voor verdere bijstand
in de aansprakelijkheidsstelling van het ziekenhuis.
1.12 Op 13 oktober 2022 heeft mr. A aan het ziekenhuis geschreven:
Eerst onlangs heeft cliënt kennis gekregen van bijgevoegde brief van 8 januari 1991 (bijlage 5) waaruit blijkt, dat destijds reeds de diagnose partiele nervus ulnaris laesie is gesteld, hetwelk voor cliënt altijd verborgen is gehouden. Voor cliënt zou dat aanleiding kunnen vormen om herroeping van het vonnis van de rechtbank te vorderen, ware het niet, dat [arts B] inmiddels is overleden. Hoe dat ook zij, het voorgaande is voldoende om uw ziekenhuis aansprakelijk te stellen, hetwelk ik bij deze doe.
1.13 Op 15 november 2022 heeft het ziekenhuis aan mr. A laten weten dat al in de rapportage
van plastisch chirurg, dr. S, stond vermeld dat sprake was van een partiële nervus
ulnaris laesie. Omdat die medische rapportage is opgesteld voor de beroepsprocedure
van klager, heeft klager daarvan volgens het ziekenhuis al in 1992 kennis kunnen nemen,
evenals van de conclusie van de plastisch chirurg.
1.14 Op 8 december 2022 heeft mr. A onder meer aan klager geschreven:
Of het klopt (zoals [het ziekenhuis] schrijft) dat de bewuste brief van [dr. S] al
bij de stukken van de eerdere procedure zat of niet, acht ik het niet mogelijk dat
u niet eerder met de diagnose partiële nervus ulnarislaesie bekend bent geweest.
Dat staat immers vermeld in het handgeschreven verslag van de polikliniek voor plastische
chirurgie d.d. 21/11/'89, de brief van revalidatiearts [W] van 8 december 1989, de
brief van plastisch chirurg [S] van 21 november 1990 en de brief van [P] van 8 januari
1991.
1.15 In zijn brief van 14 december 2022 heeft klager aan mr. A geschreven dat verweerder in zijn optiek 'op een gruwelijke wijze de plank mis heeft geslagen' en of hij verweerder daarvoor aansprakelijk kan stellen. Daarop heeft mr. A diezelfde dag aan klager geschreven:
De acties van mijn confrère [verweerder] leiden m.i. tot niets. In ben namelijk tot
de bevinding gekomen dat de diagnose partiële nervus ulnarislaesie eind 1989 wel degelijk
is gesteld (en dat u daarmee bekend bent geweest of moet zijn geweest). Of er sprake
is van een beroepsfout of een tekortschieten in diens zorgplicht jegens u kan ik echter
niet beoordelen.
1.16 Op 19 of 29 december 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over
verweerder.
2 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet (Aw) door:
a) tekort te schieten in zijn zorgplicht door het maken van een beroepsfout;
Toelichting: Tijdens de rechtsbijstand van klager heeft verweerder in zijn stukken geen aandacht besteed aan de oorzaak van de dystrofie in de hand van klager. Klager verwijst naar zijn bericht aan mr. A van 14 december 2022 waarin hij dat heeft uitgelegd. Klager is hiermee pas bekend geworden na zijn ongeluk in 2021, toen hij opnieuw een kwetsuur aan zijn hand kreeg. In september 2021 is er informatie naar boven gekomen waaruit volgens klager volgt dat er eerder aanwijzingen waren voor een partiële nervus ulnaris laesie. De gerechtelijke dwaling na een medische fout, waardoor hij volledig arbeidsongeschikt is geraakt, is de fout van verweerder geweest;
b) zijn werkzaamheden in 2022 aan klager te declareren;
Toelichting: Volgens klager deed verweerder vanaf medio 2022 juridisch weinig voor hem, waarna hij verweerder in augustus 2022 heeft verzocht om zijn werkzaamheden te beëindigen. Volgens klager dient verweerder daarom de reeds betaalde declaraties aan klager terug te betalen en onbetaalde declaraties te crediteren.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
3.2 Verweerder heeft voorop gesteld – los van zijn reactie op de inhoud - dat klager
niet ontvankelijk is in dit verwijt omdat hij buiten de termijn van artikel 46g Aw
bij de deken heeft geklaagd.
Klachtonderdeel b)
3.3 Verweerder stelt dat hij, conform de door klager aan hem verstrekte opdracht,
samen met de medisch adviseur van klager (de heer R) van januari tot en met september
2022 werkzaamheden verricht. Voor die werkzaamheden heeft hij vier declaraties aan
klager gestuurd. Daarvan heeft klager er twee betaald. Verweerder ontkent dat klager
hem in augustus 2022 heeft gevraagd om zijn werkzaamheden te stoppen.
4 BEOORDELING
Is klager ontvankelijk in zijn klachten?
4.1 Voordat de voorzitter toekomt aan een inhoudelijk oordeel van de klacht moet eerst
worden onderzocht of klager daarin kan worden ontvangen.
4.2 Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Aw wordt een klacht(onderdeel) door de voorzitter
niet-ontvankelijk verklaard indien (sub a) de klacht wordt ingediend na verloop van
drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis
heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking
heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijk verklaring op grond van het bepaalde
in lid 1 achterwege blijft, indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs
pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt
de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen
redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. Het gaat in artikel 46g lid
1 onder a Advocatenwet om naar objectieve maatstaven aan te nemen aanwezige kennis
bij klager van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking
heeft en niet om subjectieve wetenschap van dat handelen of nalaten bij klager.
4.3 Uit de overgelegde stukken is de voorzitter gebleken dat verweerder zijn werkzaamheden
voor klager heeft verricht tussen 1994 en 1996. De zaak van klager is pas in 2001
geëindigd met een uitspraak in cassatie. Naar het oordeel van de voorzitter is de
in artikel 46g lid 1 sub a Aw genoemde termijn van drie jaar in elk geval eind 1996
aangevangen. Dat zou betekenen dat klager uiterlijk eind 1999 over klachtonderdeel
a) had moeten klager. Klager heeft daarover pas geklaagd in december 2022 en daarmee
ruim buiten de wettelijke termijn van drie jaar.
4.4 Klager heeft echter aangevoerd dat hij pas in 2022 kennis heeft genomen van de
originele stukken van plastisch chirurg S met daarin de door die arts gestelde diagnose
en stelt dat die informatie tot dat moment voor hem verborgen is gehouden. Daarom
heeft hij pas vanaf 2022 kunnen klagen over de door verweerder gemaakte beroepsfout
en dat heeft hij binnen drie jaar daarna gedaan, aldus klager.
4.5 Naar het oordeel van de voorzitter slaagt dit beroep van klager op de verschoonbare
termijnoverschrijding van artikel 46g lid 2 Aw niet. Zoals volgt uit zowel de correspondentie
van het ziekenhuis van 15 november 2022 als ook die van mr. A van 8 en 14 december
2022 was klager met de diagnose al veel eerder bekend, of had klager daarmee al veel
eerder - in ieder geval in 1992 - bekend kunnen zijn. De bewuste diagnose werd immers
beschreven in genoemde correspondentie van verschillende betrokken artsen in 1990
en 1991 terwijl die stukken, zo begrijpt de voorzitter, ook deel hebben uitgemaakt
van de medische rapportage ten behoeve van de beroepsprocedure van klager. Daar komt
nog bij dat de procedure in hoger beroep na het vertrek van klager bij verweerder
in 1996 nog tot 2001 heeft gelopen. Ook in die periode had klager kunnen ontdekken
dat de door plastisch chirurg gestelde diagnose niet was meegenomen in de grieven.
Dat klager, zoals hij stelt, pas in 2022 op de hoogte is gekomen van het klachtwaardige
gedrag van verweerder, wordt aldus door de feiten weerlegd.
4.6 Klager heeft ook nog aangevoerd in een nagezonden memo van 5 juli 2023, onder
verwijzing naar artikelen 382 en 282 Wetboek van Rechtsvordering, dat klachtonderdeel
a) gaat om het handelen van verweerder in 2022 omdat verweerder toen meteen herroeping
had moeten vragen maar dat niet heeft gedaan. Dit is een compleet nieuw standpunt
dat niet aan de klacht ten grondslag is gelegd. De voorzitter oordeelt op de ingediende
en door de deken onderzochte klacht.
4.7 Nu van bijzondere omstandigheden op grond waarvan alsnog verschoonbaar zou kunnen
zijn dat klachtonderdeel a) buiten de termijn is ingediend niet is gebleken, is klager
niet-ontvankelijk in dat verwijt op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet.
Aan een inhoudelijke beoordeling van klachtonderdeel a) komt de voorzitter dus niet
meer toe.
4.8 Klager heeft naar het oordeel van de voorzitter wel tijdig geklaagd over klachtonderdeel
b), zodat hij in dat verwijt wel kan worden ontvangen.
Klachtonderdeel b); Mocht verweerder factureren aan klager in 2022?
4.9 Uit de stukken is de voorzitter niet gebleken dat klager betwist dat verweerder vanaf januari 2022 werkzaamheden in opdracht van hem heeft gedaan. Evenmin is gebleken dat klager de hoogte van de door verweerder aan hem gestuurde declaraties over de periode vanaf januari 2022 tot augustus 2022 heeft betwist. Nu uit de stukken ook niet is gebleken dat klager de opdracht aan verweerder in augustus 2022 heeft beëindigd, kan verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt worden gemaakt dat hij voor genoemde werkzaamheden heeft gedeclareerd zoals door hem gedaan. Dit betekent dat de voorzitter klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond zal verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
klager, met toepassing van artikel 46g lid 1 sub a Aw, niet-ontvankelijk in klachtonderdeel
a);
klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door
mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 september 2023.
Griffier
Voorzitter
Verzonden d.d. 18 september 2023