ECLI:NL:TADRARL:2023:284 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-419/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:284 |
---|---|
Datum uitspraak: | 30-10-2023 |
Datum publicatie: | 17-11-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-419/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klaagster verwijt verweerder (de advocaat van haar wederpartij in een erfrechtkwestie) dat hij zich onnodig grievend jegens haar heeft uitgelaten, onvoldoende professionele distantie in acht heeft genomen en te nauw betrokken te zijn bij zijn cliënten, zijn persoonlijke belangen een rol heeft laten spelen en zich onvoldoende heeft ingespannen om tussen partijen tot een oplossing te komen. Het zwaartepunt ligt voor klaagster bij een door verweerder aan klaagster geschreven brief. De raad stelt ten aanzien daarvan voorop dat volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline aan de advocaat een ruimte mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. De raad overweegt dat verweerder zijn brief weliswaar fors heeft ingezet, maar binnen de grenzen van het betamelijke is gebleven en niet buiten de grenzen van de vrijheid die een advocaat heeft is getreden. Verweerder heeft dus niet klachtwaardig gehandeld en dit klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard. Ook de overige klachtonderdelen worden ongegrond verklaard. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 30 oktober
2023
in de zaak 23-419/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 26 december 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 19 juni 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 2191866 van de deken
ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 22 september 2023. Daarbij
waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op
de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 De partner van klaagster is op 21 april 2022 overleden. Klaagster is geen erfgename
van haar partner. De partner heeft wel een tweetal legaten ten gunste van klaagster
gemaakt (geldsom en lijfrente). De beide erfgenamen van de partner van klaagster (die
tevens de vereffenaars van de nalatenschap zijn) hebben de nalatenschap beneficiair
aanvaard.
2.2 Tot de nalatenschap behoort een aantal aandelen in een vennootschap naar Belgisch
recht (hierna: de vennootschap). Het grootste gedeelte van de geplaatste aandelen
van de vennootschap wordt gehouden door een stichting die daarvan certificaten van
aandelen heeft uitgegeven.
2.3 Klaagster is statutair bestuurder van de vennootschap, tezamen met de echtgenote
van een van de erfgenamen.
2.4 Bij brief van 31 augustus 2022 heeft verweerder klaagster aangeschreven. Daarin
geeft verweerder aan op te treden namens onder meer de beide erfgenamen in de nalatenschap
van de overleden partner van klaagster. Verweerder voert in die brief verder aan dat
aan de medebestuurder van de vennootschap (ook een van zijn cliënten) is gebleken
dat klaagster gelden van de bankrekening van de vennootschap overmaakt naar haar eigen
rekening, zulks met de omschrijving ‘levensonderhoud’. Klaagster wordt erop gewezen dat dit niet de bedoeling is en dat klaagster daarmee
onrechtmatig handelt, omdat daarvoor een (juridische) grondslag ontbreekt. Dit handelen
wordt vervolgens gekwalificeerd als verduistering en er wordt op gewezen dat verduistering
een ernstig misdrijf is en zwaar kan worden bestraft (met een gevangenisstraf voor
de duur van drie jaren en een geldboete van € 78.000,00). Bovendien schaadt klaagster
daarmee volgens de brief het belang van de vennootschap en maakt ze zich daarmee schuldig
aan wanbeleid en is ze voor de (fiscaal financiële) schade die hierdoor voor de vennootschap
ontstaat aansprakelijk. Er wordt haar verder duidelijk gemaakt dat zij op grond van
het legaat geen aanspraak heeft jegens de vennootschap. Klaagster wordt verzocht en
zo nodig gesommeerd die onttrekkingen te staken en het reeds ontvangene weer terug
te betalen. Bij het niet tijdig gevolg hieraan geven zal klaagster in rechte worden
betrokken in een kort-geding.
2.5 De slotopmerkingen in de brief luiden als volgt:
‘Ik hoop u hiermee juist te hebben geïnformeerd en verneem graag van u ter zake van
de hierboven bedoelde sommaties. Indien u nadere informatie wenst, dan sta ik u graag
te woord. Indien u zich in deze kwestie wil laten bijstaan door een gemachtigde, zoals
een jurist of advocaat, dan juich ik dat slechts toe. Van belang is dat u inzicht
krijgt in uw juridische positie en begrijpt dat samenwerking met uw collega bestuurder
binnen *de vennootschap* en de vereffenaars de enige manier is om deze kwestie, met
respect voor de belangen van alle betrokkenen, op te lossen’.
2.6 Door de inhoud van die brief en de toonzetting daarvan voelt klaagster zich onheus
behandeld door verweerder en daarom heeft zij een klacht ingediend tegen verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en na aanvulling, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) onvoldoende professionele distantie in acht te nemen vanwege nauwe betrokkenheid
bij zijn cliënten;
b) zich onnodig grievend over klaagster uit te laten en feiten te stellen waarvan
hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen;
c) zijn persoonlijke belangen een rol te laten spelen bij de behandeling van de zaak;
en
d) zich niet voldoende in te zetten om tussen partijen tot een oplossing te komen.
3.2 Ter zitting heeft klaagster desgevraagd verklaard dat voormelde weergave van de
klacht, zoals die is opgenomen in de aanbiedingsbrief van de deken, juist is verwoord.
Ter onderbouwing van haar klacht heeft klaagster het volgende aangevoerd:
ad a: verweerder is een zeer goede vriend van één van de erfgenamen en heeft zich
daardoor te veel laten leiden;
ad b: klaagster wordt beschuldigd en er wordt gedreigd met gevangenisstraf. Verweerder
had eerst moeten bellen en meer empathie moeten tonen voor een keurige dame op leeftijd
die onlangs haar partner had verloren;
ad c: verweerder heeft een bedrag van € 26.000,00 betaald gekregen van de rekening
van de partner van klaagster terwijl de erfgenamen zeggen dat de boedel negatief is
en de erfenis verder heel overzichtelijk is;
ad d: verweerder had eerst moeten bellen en moeten proberen te bewerkstelligen dat
partijen met elkaar in gesprek komen. Verweerder had later niet meer met de mediation
moeten aankomen omdat dat het proces onnodig vertraagde.
Ter toelichting op de klacht heeft klaagster ter zitting verklaard dat de brief een grote impact
op haar heeft gehad. Ze had enkele maanden daarvoor haar partner plotseling zien overlijden
en dit was voor haar een traumatische ervaring. Daarna heeft zij zelf een ongeluk
gehad met de fiets, waardoor zij onder meer haar bekken had gebroken. Ze moest daarna
revalideren en loopt nu met een rollator. Toen ze net weer thuis was om te revalideren
ontving ze de brief van verweerder. Die brief kwam hard bij haar binnen. Door al het
gedoe rond de erfenis heeft ze nog geen begin kunnen maken met de verwerking van de
dood van haar partner. De brief heeft zij als zeer kwetsend, intimiderend en grievend
ervaren, zeker ook omdat klaagster in haar ogen niets onrechtmatigs heeft gedaan.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a) de professionele distantie
4.2 Verweerder betwist dat hij een zeer goede vriend is van een van de erfgenamen.
Een van de erfgenamen is wel een bekende van verweerder, omdat verweerder die erfgenaam
in een geheel andere procedure in het verleden al eens heeft bijgestaan. Van een nauwe
betrokkenheid is echter geen sprake en verweerder heeft dan ook geen andere dan zakelijke
belangen bij de zaak.
Klachtonderdeel b) onnodig grievend jegens klaagster
4.3 Verweerder wordt verweten klaagster op 31 augustus 2022 een onnodig grievende
brief te hebben geschreven. In de brief zouden bovendien onterecht suggesties worden
gewekt dat klaagster gelden aan de nalatenschap heeft onttrokken en niet wil meewerken.
Verweerder heeft inderdaad een stevige brief aan klaagster geschreven. Dat was in
opdracht van zijn cliënten met het doel om klaagster duidelijk te maken dat de feitelijke
situatie anders is dan klaagster dacht, in de hoop dat zij daarover juridisch advies
zou inwinnen. De in de brief gestelde feiten en omstandigheden zijn door zijn cliënten
aan hem gepresenteerd aan de hand van onderliggende en overgelegde stukken. Verweerder
heeft die feiten en omstandigheden geverifieerd aan de hand van die stukken. Verweerder
mocht daarom van de juistheid daarvan uitgaan. In de brief zijn die feiten beschreven
en verweerder heeft deze juridisch geduid: er is sprake van onrechtmatige onttrekkingen
die mogelijk als verduistering kunnen worden aangemerkt. In het slot van de brief
stuurt verweerder er juist op aan om in overleg met klaagster of haar gemachtigde
tot oplossingen te komen in het belang van alle betrokkenen. Hij betreurt het dat
klaagster een en ander als grievend heeft ervaren.
Klachtonderdeel c) persoonlijke belangen
4.4 Verweerder erkent dat hij uit de nalatenschap is betaald. Verweerder heeft normale
en gebruikelijke afspraken gemaakt voor betaling van zijn werkzaamheden. Verweerder
heeft veel aandacht besteed aan het op orde krijgen van de situatie rondom de bedrijven
van de partner van klaagster en het inzichtelijk krijgen van de financiële privésituatie
van de partner van klaagster. Die werkzaamheden zijn op een inzichtelijke en gespecificeerde
wijze gefactureerd. Verweerder betwist dat er sprake zou zijn van het ‘plunderen’ van de rekeningen uit persoonlijk belang.
Klachtonderdeel d) onvoldoende inzet
4.5 Verweerder heeft steeds bij zijn cliënten aangedrongen op overleg en om de zaak niet op de spits te drijven met terugvorderingen in rechte, beslaglegging en dergelijke. Verweerder heeft zijn cliënten juist gewezen op mediation om alsnog met klaagster in overleg te treden en dit is ook bij brief van 12 januari 2023 aan klaagster voorgesteld met het verzoek daarop binnen zeven dagen te reageren. Op 30 januari 2023 kwam daar een reactie op van de advocaat van klaagster die aangaf bij die mediation te willen aanzitten. Dat wilden echter de cliënten van verweerder niet, omdat dan ook verweerder zou moeten aanzitten hetgeen kostenverhogend zou zijn voor zijn cliënten. Die keuze had verweerder te respecteren.
5 BEOORDELING
Klachtonderdeel a) de professionele distantie
5.1 Het is de raad niet gebleken dat verweerder onvoldoende professionele distantie
jegens zijn cliënten heeft betracht. Er zijn gelet ook op het verweer van verweerder
ten aanzien van dit klachtonderdeel geen of in ieder geval onvoldoende feiten of omstandigheden
door klaagster gesteld waaruit dit zou blijken. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel b) onnodig grievend jegens klaagster
5.2 Alle klachtonderdelen hebben betrekking op het handelen van de advocaat van de
wederpartij. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat
een ruime mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt(en) te behartigen op
de wijze als hem in overleg met zijn cliënt(en) goeddunkt. Deze vrijheid is echter
niet absoluut en kan onder andere beperkt worden doordat a) de advocaat zich niet
onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, b) de advocaat geen feiten mag
poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, c) de advocaat
bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt(en) de belangen van de wederpartij
niet onevenredig mag schaden zonder redelijk doel.
5.3 Daarbij geldt dat de advocaat de belangen van zijn cliënt(en) dient te behartigen
aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt(en) hem verschaft/verschaffen
en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen
gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in zijn algemeenheid
niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt(en) wil bereiken met de
middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de
wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf
beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel
van zijn cliënt(en) strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Daarbij
heeft te gelden dat een advocaat bij uitingen over strafbare feiten of onrechtmatige
gedragingen de nodige terughoudendheid in acht moet nemen.
5.4 Dit klachtonderdeel ziet hoofdzakelijk op de brief die verweerder op 31 augustus
2022 aan klaagster heeft gezonden. Die brief is onderdeel van het klachtdossier.
5.6 De raad is van oordeel dat verweerder met het aanschrijven van klaagster op deze
wijze fors heeft ingezet, maar binnen de grenzen van het betamelijke is gebleven en
daarmee niet klachtwaardig heeft gehandeld. Klaagster wordt erop gewezen dat het opnemen
van gelden uit de vennootschap geen grondslag heeft en dat dit voor klaagster financiële
en zelfs strafrechtelijke gevolgen kan hebben. Met deze op het oog harde bewoordingen
heeft verweerder beoogd, zoals hem door zijn cliënten gevraagd, om klaagster - mede
ook in haar eigen belang - ervan te weerhouden nog meer opnames te doen. Daarmee hebben
die opmerkingen en juridische kwalificaties een duidelijk doel, zoals ook verwoord
in de hierboven aangehaalde slotopmerkingen. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd
op hetgeen zijn cliënten hem hebben verteld en aangeleverd en hij heeft dit ook nog
geverifieerd aan de hand van de hem overgelegde stukken. Verweerder is met de inhoud
en ook de toonzetting van de brief naar het oordeel van de raad dus niet buiten de
hiervoor omschreven grenzen van de vrijheid getreden die een advocaat heeft. Dit klachtonderdeel
is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel c) persoonlijke belangen
5.7 Dat persoonlijke belangen van verweerder een rol zouden hebben gespeeld bij de
behandeling van de zaak is de raad niet gebleken. Er zijn door klaagster geen, of
in ieder geval onvoldoende, feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit dit zou kunnen
blijken. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel d) onvoldoende inzet
5.8 Zoals hiervoor al is omschreven geniet een advocaat een ruimte mate van vrijheid
om de belangen van zijn cliënten te behartigen op de wijze als hem in overleg met
zijn cliënten goeddunkt. Het was dan ook aan verweerder om te beslissen of hij een
brief zou schijven aan klaagster of eerst met haar zou bellen of wellicht een andere
wijze van benadering zou zoeken. Het doet er daarbij niet toe welke keuze verweerder
heeft gemaakt, want hoe dan ook levert dat geen klachtwaardig gedrag op. Ook de voorgestelde
mediation of het niet doorgaan daarvan is niet klachtwaardig. Dat die mediation niet
is doorgegaan is een keuze van de cliënten van verweerder geweest, zulks naar aanleiding
van de reactie van de advocaat van klaagster op het voorstel van verweerder. Niet
valt in te zien hoe verweerder daarmee de zaak zou hebben vertraagd. Ook dit klachtonderdeel
is ongegrond.
5.9 Resumerend is de raad van oordeel dat verweerder niet klachtwaardig heeft gehandeld.
De brief van verweerder aan klaagster was, gelet ook op de omstandigheden waar klaagster
zich op dat moment in bevond, qua toonzetting erg aan de stevige kant, maar niet
klachtwaardig. Ter zitting heeft verweerder nog verklaard dat hij achteraf bezien,
met de kennis van nu en gezien en gehoord hebbende wat de brief bij klaagster heeft
teweeggebracht - hetgeen hem raakte - de toonzetting van de brief wat had kunnen en
moeten matigen. Daarmee heeft klaagster in ieder geval met haar klacht verweerder
laten inzien wat de wijze van bejegening bij haar heeft teweeggebracht. Verweerder
heeft zich overigens uit de zaak teruggetrokken als advocaat, zodat klaagster verder
ook niet meer met verweerder van doen heeft in deze zaak.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht op alle klachtonderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. M. Jansen, voorzitter, mrs. P.Th. Mantel, S.H.G Swennen, H.Q.N. Renon en S.J. de Vries, leden, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 30 oktober 2023