ECLI:NL:TADRARL:2023:278 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-963/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:278 |
---|---|
Datum uitspraak: | 25-09-2023 |
Datum publicatie: | 17-11-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-963/AL/GLD |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Hoewel de zakelijke toonzetting van haar aan klaagster gerichte e-mail als intimiderend kan zijn ervaren is naar het oordeel van de raad van ongepaste bewoordingen geen sprake. Het verwijt dat een reactie van de cliënt van verweerster uitbleef, daarvoor kan verweerster niet verantwoordelijk worden gehouden. Verweerster heeft als partijdige belangenbehartiger het standpunt van haar cliënt verwoord, zonder daarbij de belangen van klaagster onnodig of onevenredig te hebben geschaad. Ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 25 september
2023
in de zaak 22-963/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde: [M.H.M. van T.], wonende te [plaats]
over
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 3 mei 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 6 december 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 22/59 van de
deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 5 juni 2023. Daarbij waren
namens klaagster haar gemachtigde en mevrouw [E. S.] en verweerster aanwezig. Van
de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op
de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klaagster is in augustus 1981 in gemeenschap van goederen gehuwd met de heer D.
Op enig moment hebben zij besloten om hun huwelijk te beëindigen.
2.2 Klaagster en de heer D hebben daartoe in april 2016 een door mevrouw V opgesteld
convenant ondertekend, waarin de gevolgen van hun echtscheiding zijn geregeld. Voor
zover relevant in deze procedure is in dat convenant vastgelegd:
3.2 Al hetgeen door schenking of anderszins vanaf deze peildatum verkregen mocht worden
op persoonlijke titel, wordt zonder nadere verrekening toegedeeld aan die partij die
begunstigde van het te ontvangen actief is. Aan de zijde van [klaagster] is sprake
van een onverdeelde erfenis van haar ouders. Partijen zijn overeengekomen dat zij
van deze erfenis ieder de helft zullen ontvangen. aan de zijde van [de heer D] is
sprake van een onverdeelde erfenis van zijn vader. Partijen en overeengekomen dat
zij van deze erfenis ieder de helft zullen ontvangen.
11.1 In geval partijen in de toekomst van mening verschillen omtrent de interpretatie van dit convenant zullen zij trachten door middel van onderling overleg tot een regeling te komen. In geval een partij evenwel niet voldoet aan de in dit convenant omschreven betalingsverplichting is de ander zonder meer gerechtigd een sommatie uit te (laten) brengen en vervolgens, zo nodig, tot invordering in te gaan.
11.2 in het geval zij hier niet in slagen zullen zij zich wenden tot mevrouw [V],
of een andere scheidingsbemiddelaar, met het verzoek te begeleiden bij het zoeken
naar een oplossing voor de gerezen geschilpunten.
11.3 Pas indien en nadat deze bemiddeling niet tot het gewenste resultaat zal hebben
geleid zullen partijen zich elk tot een eigen advocaat wenden, die dan het geschilpunt
eventueel aan de rechter kan voorleggen.
2.3 Op 9 juni 2016 heeft de rechtbank Oost-Brabant de echtscheiding tussen klaagster
en de heer D uitgesproken. Aan de beschikking van de rechtbank is het door partijen
ondertekende echtscheidingsconvenant gehecht.
2.4 Eind 2021 is er e-mailcontact geweest tussen de huidige echtgenoot van klaagster,
tevens gemachtigde in deze procedure, namens haar en de heer D over de afwikkeling
van de echtscheiding. Ten aanzien van het geschil over de erfenis van de moeder van
klaagster, een woning met twee aangrenzende woningen en garageboxen, zijn klaagster
en de heer D niet tot een oplossing gekomen. In zijn e-mail van 25 november 2021 heeft
de heer D aan klaagster laten weten dat hij daarover juridisch advies zal inwinnen.
2.5 In een e-mail van 12 april 2022 heeft verweerster aan klaagster onder meer geschreven:
Door mij worden de belangen behartigd van de heer [D] in verband waarmee ik uw aandacht vraag voor het navolgende. (…)
Het echtscheidingsconvenant ziet onder meer op een bepaling ten aanzien van een onverdeelde
erfenis van uw ouders en een onverdeelde erfenis van de vader van cliënt. Deze laatste
is voor de definitieve scheiding reeds verdeeld. De nalatenschap van uw moeder ziet
– voor zover cliënt op dit moment kan overzien – op de woning van uw moeder, alsmede
twee aangrenzende woningen en diverse garageboxen. Cliënt heeft begrepen dat inmiddels
de (hoofd)woning van uw moeder is verkocht en de opbrengst daarvan is verdeeld tussen
u en uw broers en zussen, of de aangrenzende woningen en de garageboxen inmiddels
ook zijn verkocht, is cliënt niet bekend. Uw moeder had in haar testament een uitsluitingsclausule
opgenomen, u was hiervan op de hoogte voordat u de afspraken met cliënt in het echtscheidingsconvenant
heeft vastgelegd, zodat het convenant als leidend dient te worden beschouwd.
Gezien de bepaling in artikel 3.2 van het echtscheidingsconvenant, dient de nalatenschap
van uw moeder tussen u en cliënt te worden verdeeld, althans voor zover deze nalatenschap
aan u toekomt. Graag ontvang ik dan ook binnen twee weken na heden van u bericht over
de hoogte van de verkoopwaarde van de woning, tevens ontvang ik graag bericht over
de stand van zaken ten aanzien van de aangrenzende woningen en de diverse garageboxen;
zijn deze reeds verkocht en/of wat is de waarde hiervan.
2.6 Klaagster heeft samen met haar echtgenoot per e-mail van 13 april 2022 aan verweerster het volgende geschreven:
Uw schrijven met aandacht lezend valt als eerste op dat er niets staat over de correspondentie
met uw cliënt van onze zijde en dat betreuren wij. Daarnaast de termijn die u stelt,
binnen 14 dagen zal vakmatig juist zijn maar doet mede vermoeden dat uw cliënt ons
verzoek niet aan u heeft voorgelegd en al ruim 4 maanden onbeantwoord blijft!
Eerst sturen wij u de bedoelde correspondentie en zullen nu zeker, mede na ingewonnen
juridisch en accountants advies, overwegen de volgende juridische stap te maken. Alvorens
die stap te maken geven wij uw cliënt 14 dagen de tijd het door ons gevraagde compleet
aan ons en u te leveren. Daarnaast verzoeken wij u zich een goed en juist beeld te
vormen van de feiten en omstandigheden van het moment van opstellen van het convenant
met nadruk op de optimale omstandigheden van uw cliënt en op zijn zachts gezegd de
suboptimale omstandigheden van zijn gewezen partner. Daar waar nodig zal dat in verweer
verder worden toegelicht.
2.7 Op 27 april 2022 heeft de echtgenoot namens klaagster aan verweerster geschreven:
Na goed overleg, mede gelet op het intimiderende karakter van u en daarmee uw cliënt,
middels de regel dat de mail uitdrukkelijk alleen bestemd is voor [klaagster] schrijf
ik u als wettige echtgenoot van eerdergenoemde. Op 12 april ontvingen wij van u een
mail i.p.v. een brief per post! Op 13 april 2022 stuurden wij desondanks de beantwoording
met een uitgebreid dossier. Van u, noch uw cliënt mochten wij daarop iets vernemen
binnen de door u gestelde termijn van 14 dagen. De emotionele-, geestelijke,- en psychische
schade als gevolg van het handelen van uw cliënt voelt en ervaart mevrouw [klaagster]
als onbegrijpelijk daar zij naar eer en geweten dacht te handelen. Maar duidelijk
nu vaststaat onder voorwendselen, daarmee haar moeder, die helaas niet meer kan spreken,
maar het klip en klaar haar laatste wilsbeschikking had laten vastleggen, niet ontkracht.
Voor de overige gezinsleden, die niet in het convenant zijn gekend is het eveneens
onverkwikkelijk dat er iets is opgesteld waarvan en bij navraag meer terzake kundig,
naast Belastingdienst, de rechtsgeldigheid valt te betwisten en indien nodig zal worden
betwist met alle middelen daartoe ten diensten staande. Reeds nu stellen wij uw cliënt
in gebreke en aansprakelijk, voor de te maken kosten. Daarnaast overwegen wij thans
een klacht in te dienen bij de Deken orde van Advocaten district Gelderland.
Naar wij hopen ziet u in dat uw advies aan uw cliënt, mede op grond van de bepalingen
in het convenant niet op uw tafel behoren maar bij de opstelster van het bedoelde
convenant, danwel dat uw cliënt inziet dat zijn eis inmoreel en buitenwettelijk is.
2.8 Op 3 mei 2022 hebben klaagster en haar echtgenoot per e-mail aan verweerster geschreven:
Uw keuze en die van uw kantoor, op geen enkele wijze te reageren ervaren wij als ongepast en onnodig belastend. Het heeft ons doen besluiten het voornemen tot een klacht bij de Deken orde van Advocaten per heden gestand te doen.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) klaagster op intimiderende wijze te benaderen in haar e-mail van 12 april 2022;
Toelichting: De inhoud van deze e-mail kwam niet overeen met de feiten en omstandigheden zoals die volgden uit het echtscheidingsconvenant en waren vooral aannames. Verder stond in deze e-mail vermeld dat die alleen voor klaagster was bestemd, terwijl de cliënt van verweerster al maanden wist dat haar echtgenoot namens klaagster correspondeerde en hij zelf vragen van klaagster niet beantwoordt;
b) niet te reageren op berichten en/of vragen van klaagster;
c) de wens van erflaatster, zoals die volgt uit haar testament, niet te respecteren in het echtscheidingsconvenant;
Toelichting: Verweerster stelt dat haar cliënt aanspraak heeft op de opbrengst uit de verkoop
van een aantal onroerende zaken uit de nalatenschap van de moeder van klaagster Dit
terwijl erflaatster in haar testament heeft bepaald dat al hetgeen haar erfgenamen,
waaronder klaagster, uit haar nalatenschap verkrijgen, de opbrengsten daaronder begrepen,
niet vallen in enige gemeenschap van goederen van haar erfgenamen.
d) in strijd met het echtscheidingsconvenant te handelen door niet eerst te proberen
om in onderling overleg gerezen geschillen op te lossen.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2 Haar e-mail van 12 april 2022 aan klaagster was een e-mail met zakelijke toonzetting en verwijzing naar de tussen partijen in hun echtscheidingsconvenant gemaakte afspraken. Dat klaagster die e-mail als intimiderend heeft ervaren, betreurt verweerster maar is niet iets wat haar verweten kan worden. De e-mail moest worden gericht aan klaagster als juridische wederpartij van de heer B en daarom niet (ook) aan haar huidige echtgenoot. Verweerster merkt daarbij nog wel op dat zij in geen van haar brieven heeft vermeld dat die alléén voor klaagster was bestemd.
Klachtonderdeel b)
4.3 Voor zover verweerster niet tijdig op de e-mail van klaagster van 27 april 2022 heeft gereageerd, was dat vanwege haar afwezigheid in verband met vakantie tot en met 9 mei 2022. Klaagster zal toen een automatisch antwoord met die mededeling hebben ontvangen.
Klachtonderdelen c) en d)
4.4 Het was aan haar cliënt om te bepalen of hij een gerechtvaardigd belang had om verweerster als zijn advocaat in te schakelen voor de juridische vraag die partijen verdeeld houdt over de inhoud van het echtscheidingsconvenant en de erfenis van klaagster. Haar beroepsgeheim staat eraan in weg om verder inhoudelijk op deze verwijten in te gaan.
5 BEOORDELING
Maatstaf
5.1 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf
die de raad bij de beoordeling daarvan aanlegt, is mede ingegeven door de voor advocaten
geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in.
5.2 Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt
te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste
van een wederpartij worden beperkt, tenzij de belangen van die wederpartij nodeloos
en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat geen feiten poneren
waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, zich niet onnodig grievend
uitlaten over de wederpartij en mag hij de belangen van de wederpartij niet onnodig
of onevenredig schaden zonder redelijk doel.
5.3 Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen
aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het
algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden
is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te
wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan
hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt.
Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd
zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken,
onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
5.4 De raad beoordeelt de klacht aan de hand van de hiervoor geformuleerde maatstaven.
Klachtonderdeel a)
5.5 Naar het oordeel van de raad heeft verweerster met haar e-mail van 12 april 2022 niet de grenzen overschreden van de vrijheid die zij als advocaat van de wederpartij van klaagster had. Hoewel de zakelijke toonzetting van haar e-mail als intimiderend door klaagster kan zijn ervaren, zeker de laatste passage, is naar het oordeel van de raad van ongepaste bewoordingen geen sprake. Tijdens de zitting van de raad heeft verweerster nog toegelicht dat haar cliënt er zo in stond en dat zij dit op zakelijke wijze heeft uiteengezet. Dat verweerster die e-mail aan klaagster heeft gericht is naar het oordeel van de raad de enige juiste gang van zaken omdat klaagster de wederpartij van haar cliënt is, niet (ook) de huidige echtgenoot van klaagster. Overigens kon ook na genoemde e-mail van verweerster nog gewoon overleg tussen partijen plaatsvinden. Het was niet meteen een dagvaarding waarmee klaagster is overvallen, maar een eerste brief van de nieuwe advocaat van haar ex-echtgenoot in hun langer lopende geschil. Nu verweerster daarvan geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, wordt klachtonderdeel a) ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel b)
5.6 De raad stelt vast dat dit verwijt vooral betrekking lijkt te hebben op het uitblijven van een reactie van de kant van de cliënt van verweerster. Daarvoor kan verweerster niet verantwoordelijk worden gehouden. Verweerster heeft uitgelegd waarom zij niet meteen op de e-mail van klaagster van 27 april 2022 heeft gereageerd en dat vanaf haar e-mailaccount toen meteen aan klaagster een melding is verstuurd over haar afwezigheid tot en met 9 mei 2022. Door vervolgens op 2 mei 2022 alweer een nieuwe e-mail aan verweerster te sturen, heeft klaagster verweerster niet alleen geen gelegenheid geboden om te reageren na haar vakantie, maar heeft klaagster ook de door haarzelf gestelde reactietermijn niet eens afgewacht. Naar het oordeel van de raad is in deze situatie van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster dan ook geen sprake geweest. Dat betekent dat de raad klachtonderdeel b) ongegrond verklaart.
Klachtonderdelen c) en d)
5.7 Uit de stukken is de raad gebleken dat het onderlinge overleg tussen partijen
over de uitleg van het convenant in de visie van de ex-echtgenoot van klaagster niet
tot een voor hem aanvaardbare oplossing heeft geleid. Het stond hem dan ook vrij om
zich tot verweerster te wenden. Als partijdige belangenbehartiger moest verweerster
de belangen van haar cliënt daarna behartigen op basis van van hem verkregen informatie
en daarbij uitgaan van zijn standpunt over het convenant. Dat verweerster met haar
handelen op enigerlei wijze de belangen van klaagster onnodig of onevenredig heeft
geschaad zonder doel, is de raad uit de stukken niet gebleken. Het is uiteindelijk
aan de civiele rechter voorbehouden om te beoordelen wie van partijen gelijk heeft
in het onderliggende juridische geschil; niet aan de tuchtrechter.
5.8 Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerster niet de grenzen
heeft overschreden van de haar toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij
van klaagster, en dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld jegens klaagster.
Daarom verklaart de raad ook de klachtonderdelen c) en d) ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. A.W. Siebenga en S.J. de Vries, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 september 2023.
griffier
voorzitter
Verzonden d.d. 25 september 2023