ECLI:NL:TADRARL:2023:277 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-062/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:277
Datum uitspraak: 23-10-2023
Datum publicatie: 13-11-2023
Zaaknummer(s): 23-062/AL/MN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Confraternele correspondentie/schikkingsonderhandelingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Regels die betrekking hebben op de juridische strijd
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht van advocaat over advocaat. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door tekstvoorstellen en een conceptconvenant voortvloeiend uit schikkingsonderhandelingen met mr. Van T. aan het gerechtshof voor te leggen, terwijl hij daar geen toestemming voor had. Dit klachtwaardige handelen van verweerder raakt aan schending van de kernwaarde integriteit. Rekening houdend met alle omstandigheden van deze zaak rechtvaardigen de aard en ernst van deze schending de oplegging van een maatregel in de vorm van een berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 23 oktober 2023
in de zaak 23-062/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
over
verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 7 juli 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 25 januari 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 2004584/MK/SD van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 28 augustus 2023. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 01.1 tot en met 04.1.

2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klaagster en verweerder staan twee partijen bij die met elkaar verwikkeld zijn geweest in een aantal juridische geschillen naar aanleiding van de echtscheiding van deze partijen.
2.2 De cliënte van klaagster is tot 1 januari 2022 bijgestaan door mr. Van T. In 2021 heeft verweerder schikkingsonderhandelingen met mr. van T. gevoerd. Per 1 januari 2022 is mr. Van T. uitgeschreven als advocaat. Op 3 januari 2022 heeft mr. Van T. een conceptconvenant aan verweerder gestuurd. In februari 2022 heeft klaagster mr. Van T. als advocaat opgevolgd.
2.3 Op 24 januari 2022 heeft verweerder aan mr. Van T. een door hem bij het gerechtshof ingediende memorie van grieven en een provisionele vordering met zes bijlagen gestuurd.
2.4 Begin april 2022 heeft klaagster verweerder tweemaal gevraagd om de namens zijn cliënt ingestelde provisionele vordering over tekstvoorstellen voor een opgesteld concept convenant in te trekken, omdat het schikkingsonderhandelingen betreft. Daarop heeft verweerder klaagster laten weten de vordering niet te zullen intrekken.
2.5 Op 19 mei 2022 heeft verweerder klaagster per e-mail geïnformeerd over de datum van een door hem bij de rechtbank aangevraagde kortgedingzitting. Daarbij heeft verweerder een afschrift van de concept dagvaarding gevoegd. Ook heeft verweerder de cliënte van klaagster in zijn e-mail gesommeerd om een door haar gelegd beslag op te heffen. 
2.6 Op 20 mei 2022 heeft klaagster verweerder per e-mail gevraagd om het kenmerk van het kort geding en om toezending van de e-mail die verweerder van de rechtbank heeft ontvangen over de datum voor de behandeling van het kort geding. Dezelfde dag heeft verweerder het zaaknummer van het kort geding aan klaagster gemaild.
2.7 Op 23 mei 2022 heeft klaagster verweerder gevraagd om toezending van de definitieve dagvaarding in kort geding en de daarin genoemde producties.
2.8 Op 24 mei 2022 heeft klaagster verweerder gevraagd om haar de producties toe te sturen, omdat aan haar cliënte alleen de kort gedingdagvaarding is betekend.
2.9 Op 25 mei 2022, de dag voor Hemelvaartsdag, heeft verweerder de betekende dagvaarding met producties ’s avonds per e-mail aan de rechtbank en klaagster gestuurd.
2.10 Op 1 juni 2022 heeft de zitting in het kort geding plaatsgevonden.
2.11 Op 3 juni 2022 heeft verweerder de cliënte van klaagster per e-mail gesommeerd de door haar geïnde dwangsommen terug te betalen.
2.12 Op 8 juni 2022 heeft klaagster verweerder bericht dat haar cliënte het geïnde bedrag aan dwangsommen niet zal terugstorten en de uitkomst van het kort geding zal afwachten.
2.13 Bij vonnis in kort geding van 22 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter in conventie de door de cliënt van verweerder gevorderde schorsing van de executie bevolen. In reconventie heeft de voorzieningenrechter de door de cliënte van klaagster gevraagde machtigingen ten aanzien van de voormalige echtelijke woning toegewezen.
2.14 Op 4 juli 2022 heeft verweerder aan de cliënte van klaagster een hoger beroep dagvaarding in kort geding laten betekenen.
2.15 Op 5 juli 2022 heeft klaagster verweerder gevraagd haar een kopie van de uitgebrachte hoger beroep dagvaarding in kort geding met producties te doen toekomen.
2.16 Op 11 juli 2022 heeft verweerder de hoger beroepdagvaarding met alle processtukken in eerste aanleg bij het gerechtshof ingediend.
2.17 Op 28 juli 2022 heeft verweerder klaagster een kopie van de betekende hoger beroep dagvaarding in kort geding en een kopie van zijn bericht van 11 juli 2022 aan het gerechtshof gestuurd.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:
a) verweerder heeft zonder vooraankondiging hoger beroep ingesteld en verweerder heeft klaagster, nadat zij hem hierom had verzocht, ook geen afschrift gestuurd van de aan haar cliënte betekende hoger beroepdagvaarding;
b) verweerder heeft geen afschrift van zijn aanvraag om een datum voor het kort geding en de daarbij behorende concept dagvaarding aan klaagster gestuurd, ook niet nadat zij hierom had verzocht. Verweerder heeft op 20 mei 2022 alleen het zaaknummer aan klaagster gemaild en pas op 25 mei 2022 heeft verweerder de betekende dagvaarding met producties aan klaagster gestuurd. Ook heeft verweerder niet gewacht op de verhinderdata van de cliënte van klaagster en heeft verweerder daarvoor ook geen termijn gesteld. Dit gedrag van verweerder is niet collegiaal en belemmert klaagster om haar cliënte goed bij te staan;
c) verweerder heeft geen afschrift van de producties waarop door verweerder in kort geding een beroep werd gedaan aan klaagster gestuurd, terwijl deze producties ook niet zijn mee betekend. Klaagster heeft verweerder op 23 en 24 mei 2022 gevraagd om toezending van de dagvaarding in kort geding en de producties, maar verweerder heeft deze pas op 25 mei 2022 aan de rechtbank en aan klaagster gestuurd. Dit gedrag van verweerder is niet collegiaal en belemmert klaagster om haar cliënte goed bij te staan;
d) verweerder heeft zonder toestemming van klaagster mededelingen aan de rechter gedaan over tussen verweerder en mr. Van T. gevoerde schikkingsonderhandelingen in 2021 door in het als productie overgelegde conceptconvenant bij de op 24 januari 2022 ingestelde provisionele vordering in hoger beroep in te gaan op deze onderhandelingen tussen partijen. Volgens klaagster stelt verweerder zich ten onrechte op het standpunt dat het hem vrijstaat onderhandelingen tussen partijen waarbij mr. Van T. als advocaat betrokken was in het geding te mogen brengen, omdat mr. Van T. per 1 januari 2022 is geschrapt als advocaat.
3.2 Klaagster stelt samenvattend dat verweerder stelselmatig geen of te laat informatie verstrekt die verweerder ook volgens de rolformulieren wel aan haar moet verstrekken. Hierdoor zijn volgens klaagster de belangen van haar cliënte geschaad.
3.3 De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op de stellingen en stukken van klaagster ingaan.

4 VERWEER
4.1 Verweerder voert verweer tegen de klacht en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband voert verweerder aan dat hij in zijn sommaties tot terugbetaling van de geïncasseerde dwangsommen heeft vermeld dat als daar niet aan zou worden voldaan er een procedure zou worden gestart. Verweerder kent geen regel die hem op voorhand verplicht klaagster te informeren over een in te stellen hoger beroep. Volgens verweerder heeft hij de dagvaarding conform de wet aan de cliënte van klaagster laten betekenen en had klaagster de dagvaarding bij haar cliënte kunnen opvragen.
4.2 Daarnaast voert verweerder aan dat hij op 17 mei 2022 heeft aangekondigd een kort geding te starten waarbij meteen de verhinderdata van klaagster zijn gevraagd. Volgens verweerder heeft hij op dezelfde dag dat hij van de rechtbank een datum ontving de conceptdagvaarding en de zittingsdatum aan klaagster verstuurd. Ook de nieuwe datum voor de kort geding zitting is bij kerende e-mail aan klaagster verstuurd en ook de producties bij de kort geding dagvaarding zijn aan klaagster verstuurd, aldus verweerder.
4.3 Verder voert verweerder aan dat hij op 25 mei 2022 de producties behorend bij de kort geding dagvaarding aan klaagster per e-mail en per post heeft verstuurd. Daarmee heeft verweerder naar eigen zeggen ruimschoots voldaan aan het bepaalde in artikel 6.2 van het procesreglement.
4.4 Tot slot voert verweerder aan dat hij mededelingen aan de rechter mocht doen over gevoerde schikkingsonderhandelingen met mr. Van T., omdat mr. Van T. op 31 december 2021 geen advocaat meer was maar als niet-advocaat nog wel verder ging met het voeren van de onderhandelingen. 
4.5 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

Het toetsingskader

5.1 Bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht toetst de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Daarbij is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, vanwege ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
5.2 De raad stelt vast dat het in deze zaak gaat om een advocaat die klaagt over de handelwijze van een andere advocaat in het kader van een aantal juridische procedures. Het uitgangspunt daarbij is dat advocaten zich behoren te onthouden van gedrag dat hun onderlinge verhouding zou kunnen verstoren. Dat uitgangspunt is neergelegd in gedragsregel 24 die bepaalt dat advocaten streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen.

Klachtonderdeel a) is ongegrond

5.3 Met klachtonderdeel a) verwijt klaagster verweerder dat hij zonder vooraankondiging hoger beroep heeft ingesteld tegen het kort geding vonnis van 22 juni 2022 en haar geen afschrift van de aan haar cliënte betekende hoger beroepdagvaarding heeft gestuurd, ook niet nadat zij verweerder daarom had verzocht.
5.4 De raad is van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door zonder vooraankondiging hoger beroep in te stellen. Er is geen (proces)regel die verweerder daartoe verplicht. Voor wat betreft de betekende hoger beroepdagvaarding stelt de raad op grond van de overgelegde e-mailcorrespondentie vast dat verweerder op 28 juli 2022 een kopie van de betekende dagvaarding met producties aan klaagster heeft gemaild. Hoewel het uit het oogpunt van collegialiteit de voorkeur had verdiend dat verweerder de betekende dagvaarding met producties naar aanleiding van het verzoek van klaagster aan klaagster had verstuurd, heeft verweerder niet klachtwaardig gehandeld door de dagvaarding eerst op 28 juli 2022 aan klaagster te mailen. Klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond.

Klachtonderdelen b) en c) zijn ongegrond

5.5 Met klachtonderdelen b) en c) verwijt klaagster verweerder dat hij geen afschrift van de datumaanvraag voor het kort geding en de daarbij behorende conceptdagvaarding aan klaagster heeft gestuurd, ook niet nadat zij hierom had verzocht. Ook heeft verweerder bij de aanvraag van een datum voor het kort geding niet gewacht op de verhinderdata van de cliënte van klaagster (over die van klaagster zelf beschikte hij al) en heeft verweerder daarvoor ook geen termijn gesteld. Tot slot verwijt klaagster verweerder dat hij de producties behorend bij de kort gedingdagvaarding niet heeft gestuurd toen zij daarom vroeg, maar dat zij die pas op 25 mei 2022 heeft ontvangen. Dit gedrag van verweerder is niet collegiaal en belemmert klaagster om haar cliënte goed bij te staan, aldus klaagster.
5.6 De raad is van oordeel dat verweerder in deze kwestie niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door klaagster niet meteen een afschrift van de datumaanvraag met de conceptdagvaarding toe te sturen. Er zijn geen stukken overlegd waaruit blijkt dat de voorzieningenrechter in deze zaak beval ook de datumaanvraag zelf meteen binnen een nader te stellen termijn aan de advocaat van gedaagde bekend te maken. Ook is de raad van oordeel dat verweerder in deze kwestie niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door niet te wachten op de verhinderdata van de cliënte van klaagster en door klaagster niet tijdig een afschrift van de producties te sturen waarop in kort geding een beroep werd gedaan. Er zijn in deze zaak geen (proces)regels of reglementen die verweerder daartoe verplichten. Hoewel het uit het oogpunt van collegialiteit de voorkeur had verdiend dat verweerder had gewacht op de verhinderdata van de cliënte van klaagster en dat verweerder de aanvraag met de conceptdagvaarding en de betekende dagvaarding met producties ook meteen aan klaagster had gestuurd dan wel naar aanleiding van de e-mails van klaagster en niet pas op de avond voor Hemelvaartsdag, heeft verweerder door dit niet te doen – tegen de achtergrond van de kernwaarde partijdigheid – in de ogen van de raad niet klachtwaardig gehandeld. De raad heeft wel de indruk gekregen dat verweerder met zijn handelen steeds de uiterste grenzen opzoekt van wat nog net passend en betamelijk is. De raad geeft verweerder in ieder geval in overweging, zoals dat ook tijdens de mondelinge behandeling aan de orde is gekomen, nog eens met een kritische blik naar zijn eigen handelen in dit soort kwesties te kijken. Klachtonderdelen b) en c) zijn dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel d) is gegrond

5.7 Met klachtonderdeel d) verwijt klaagster verweerder zonder haar toestemming mededelingen te hebben gedaan aan de rechter over tussen verweerder en mr. Van T. in 2021 gevoerde schikkingsonderhandelingen door in de provisionele vordering in hoger beroep in te gaan op de gevoerde onderhandelingen en een conceptconvenant als productie over te leggen. Volgens klaagster stelt verweerder zich ten onrechte op het standpunt dat het hem vrijstaat onderhandelingen tussen partijen waarbij mr. Van T. als advocaat betrokken was in het geding te mogen brengen, omdat mr. Van T. per 1 januari 2022 is geschrapt als advocaat.
5.8 De raad stelt voorop dat advocaten over de inhoud van de tussen hen gevoerde schikkingsonderhandelingen niets aan de rechter aan wiens oordeel de zaak is onderworpen mogen meedelen zonder toestemming van de advocaat van de wederpartij. Dit verbod is neergelegd in gedragsregel 27. De achtergrond hiervan is dat advocaten onderling vrijuit moeten kunnen spreken om een oplossing voor het geschil tussen hun cliënten te kunnen beproeven.
5.9 De raad is van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door in zijn provisionele vordering in hoger beroep in te gaan op de tekstvoorstellen voor een conceptconvenant waarover hij in 2021 met mr. Van T. heeft onderhandeld en door het conceptconvenant van 3 januari 2022 als productie over te leggen. Toen verweerder in 2021 de onderhandelingen voerde, was mr. Van T. nog advocaat. De tekstvoorstellen en het conceptconvenant waar verweerder in het kader van de provisionele vordering een beroep op doet, zijn dan ook de vruchten van die schikkingsonderhandelingen. Verweerder heeft dit, desgevraagd, ter zitting ook erkend. Ook op deze situatie is het in gedragsregel 27 neergelegde verbod naar het oordeel van de raad van toepassing. Dit betekent dat verweerder de tekstvoorstellen en het conceptconvenant, die aan de inhoud van de schikkingsonderhandelingen raken, niet zonder toestemming van mr. Van T. aan het gerechtshof had mogen overleggen. De feiten dat mr. Van T. per 1 januari 2022 geen advocaat meer was en daarna als niet-advocaat is doorgegaan met de onderhandelingen door op 3 januari 2022 nog een conceptconvenant aan verweerder te sturen, doen niet af aan de klachtwaardigheid van het handelen van verweerder. Klachtonderdeel d) is dan ook gegrond.

6 MAATREGEL

Berisping

6.1 Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door tekstvoorstellen en een conceptconvenant voortvloeiend uit schikkingsonderhandelingen met mr. Van T. aan het gerechtshof voor te leggen, terwijl hij daar geen toestemming voor had. Dit klachtwaardige handelen van verweerder raakt aan schending van de kernwaarde integriteit. Rekening houdend met alle omstandigheden van deze zaak rechtvaardigen de aard en ernst van deze schending de oplegging van een maatregel in de vorm van een berisping.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster zal binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder doorgeven.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster zal binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder doorgeven.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a) tot en met c) ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel d) gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van een berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4. 

Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, voorzitter, mrs. H.K. Scholtens en A.W. Siebenga, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2023.

Griffier                                                                                                                                                Voorzitter

Verzonden d.d. 23 oktober 2023