ECLI:NL:TADRARL:2023:276 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-169/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:276
Datum uitspraak: 23-10-2023
Datum publicatie: 13-11-2023
Zaaknummer(s): 23-169/AL/GLD
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Regels die betrekking hebben op de juridische strijd
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht van advocaat over advocaat. Collegialiteit en welwillendheid. Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door niet te reageren op diverse e-mails van klaagster. Hierdoor heeft verweerster zich niet collegiaal en welwillend opgesteld ten opzichte van klaagster. De aard en ernst daarvan rechtvaardigen de oplegging van een maatregel. Bij de bepaling van de maatregel wordt rekening gehouden met de context waarbinnen over verweerster is geklaagd, namelijk een echtscheidingsprocedure die een onderlinge welwillende houding tussen de advocaten vereist. Ook wordt meegewogen dat verweerster noch in haar schriftelijke verweer noch in de ter zitting namens haar voorgelezen brief blijk heeft gegeven van enige zelfreflectie ten aanzien van het verwijt dat haar wordt gemaakt. De mededeling van verweerster dat zij zich binnenkort zal laten uitschrijven als advocaat verhindert de raad niet om in deze zaak een maatregel op te leggen. Daarbij wordt er wel rekening mee gehouden dat aan verweerster niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 23 oktober 2023
in de zaak 23-169/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
over
verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 29 maart 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 28 februari 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 22/43 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 28 augustus 2023. Daarbij was klaagster aanwezig. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door een kantoorgenoot. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 01.1 tot en met 04.1.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Bij beschikking van 25 juni 2021 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen de cliënte van klaagster en haar ex-echtgenoot uitgesproken. Verweerster heeft namens haar cliënt hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het gerechtshof). Verweerster heeft voor het instellen van het hoger beroep mr. R. als procesadvocaat ingeschakeld. 
2.3 Op 20 augustus 2021 heeft klaagster het van de gemeente ontvangen inschrijfbewijs van de echtscheiding aan verweerster gemaild. Daarbij heeft klaagster vermeld dat zij graag binnen een week van verweerster verneemt welke notaris haar cliënt zou willen inschakelen.
2.4 Op 24 januari 2022 om 15:13 uur heeft verweerster klaagster onder meer het volgende gemaild:

‘(…)
Vanwege Corona klachten zou de behandeling van morgen per Skype kunnen, echter gaat mij dat niet lukken.
 
Dit zou kunnen leiden tot een aanhoudingsverzoek, maar cliënt wil deze zaak niet vertragen en is cliënt bereid zijn bezwaar tegen de tenuitvoerlegging van de uitspraak van de rechtbank te laten varen.

 
Daarbij houdt hij in het achterhoofd dat op het moment van het transport het Hof al wel uitspraak zal hebben gedaan, dan wel dat bij die gelegenheid een bedrag bij de notaris geparkeerd kan blijven totdat het zover is.
 
De idee is dat partijen hier uit gaan komen. Graag verneem ik dan ook of u/uw cliënte zich met deze praktische afwikkeling kunt verenigen. Zo ja, dan zouden afspraken wellicht in een vaststellingsovereenkomst opgenomen kunnen worden, zodat het hoger beroep algeheel zou kunnen worden ingetrokken. Ten aanzien hiervan behoud ik voor cliënt alle rechten en weren voor.
In elk geval voor nu, wordt het provisionele verzoek ingetrokken.
 
En dit betekent dat de mondelinge behandeling van morgenochtend geen doorgang zal hoeven vinden.’

2.5 Op 24 januari 2022 heeft klaagster verweerster gemaild:

‘Beste collega, ik verzoek u mij per omgaande te bellen voor overleg over deze gang van zaken. Ik begrijp uw (…) mail niet.
(…)
De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad. Dit betekent dat het transport van de beide onroerende zaken thans door gang kan en zal vinden. Wat cliënte betreft kan dat op de eerste datum dat de notaris plek heeft. Werkt uw cliënt daar nu wel of niet aan mee? En welke uitspraak bedoelt u? De uitspraak in de hoofdzaak?
Die zal er immers nog niet zijn dan.

Graag per omgaande contact.’

2.6 Op 26 januari 2022 heeft verweerster klaagster bericht:

‘Het was mij niet mogelijk om met u overleg te hebben en het spijt mij dat mijn bericht nog niet helder voor u was.

De uitspraak van de rechtbank kan nu uitgevoerd worden, middels transport bij de notaris.

En cliënt geeft aan daaraan medewerking te verlenen.

Graag zou hij dan zien dat het bedrag dat tussen partijen nog in discussie is in depot blijft totdat het Hof uitspraak gedaan heeft of partijen definitief tot een vergelijk zullen zijn gekomen.

Hiertoe zal op korte termijn met een concreet voorstel gedaan kunnen worden.’
 
2.7 Op 27 januari 2022 heeft klaagster verweerster onder meer het volgende gemaild:

‘Vanwege uw aanvankelijke verzoek om de zitting te willen verzetten of per skype te willen doen, gevolgd door uw intrekking, wantrouw ik deze hele gang van zaken. Ik meen dat u als advocaat klachtwaardig handelt. Bovendien staat u uw cliënt op deze manier niet adequaat bij. Uw manier van zaken doen kost beide partijen veel tijd en geld, en het leidt tot nu toe tot niets behalve uitstel. U bent niet bereikbaar op de momenten dat het moet en verschuilt zich dan achter een collega die geen advocaat is. Ik vraag mij af of u deze scheiding door uw toedoen niet veel erger maakt voor de mensen die dit betreft.’

In dezelfde e-mail heeft klaagster verweerster gevraagd om per omgaande te bevestigen dat haar cliënt de kosten van het depot betaalt.
2.8 Op 3 februari 2022 heeft klaagster verweerster gevraagd op haar e-mail van 27 januari 2022 te reageren.
2.9 Op 15 februari 2022 heeft het gerechtshof de cliënt van verweerster veroordeeld in de proceskosten.
2.10 Op 23 februari 2022 heeft klaagster verweerster gemaild:

‘Geachte collega, helaas hebt u niet gereageerd op mijn onderstaande mails van 27 januari en 3 februari jl.
(…)
Inmiddels heeft het Hof op 15 februari jl. een tussenvonnis gewezen, waarin uw cliënt is veroordeeld in de proceskosten van het incident. Uw cliënt dient een bedrag te betalen van € 1.671.
 
Ik verzoek, zonodig sommeer, uw cliënt om dit bedrag binnen een week na heden over te maken op mijn derdenrekening […]. Indien uw cliënt niet of niet tijdig betaalt zal ik de deurwaarder opdracht geven het bedrag te incasseren. In dat geval wordt het bedrag verhoogd met rente, en komen er kosten bij voor de betekening.

Vanwege de aard van deze mail (sommatie) zend ik een afschrift van deze mail tevens rechtstreeks aan uw cliënt.’

2.11 Op 28 februari 2022 heeft mevrouw C., de dochter van de vriendin van de cliënt van verweerster, een brief aan klaagster gemaild waarin zij haar zorgen uit over de wijze waarop verweerster met haar cliënt communiceert. Ook is in deze brief vermeld dat zij de zaak rechtstreeks met klaagster willen schikken. De brief is ondertekend door de cliënt van verweerster en in cc aan verweerster gemaild. Op deze e-mail heeft klaagster geantwoord dat het haar niet is toegestaan om de zaak rechtstreeks met de cliënt van verweerster af te wikkelen.
2.12 Op 3 maart 2022 heeft de cliënt van verweerster haar gemaild dat hij de opdracht per direct intrekt. Op 18 maart 20022 heeft mevrouw C. verweerster gevraagd om mr. R. opdracht te geven het hoger beroep in te trekken.
2.13 Op 8 april 2022 heeft mr. R. zich namens de cliënt van verweerster bij het gerechtshof als procesadvocaat onttrokken. 

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende:
a) verweerster heeft niet gereageerd op de e-mails van klaagster van 20 augustus 2021, van 24 en 27 januari 2022 en van 3 en 23 februari 2022;
b) verweerster heeft zich niet onttrokken uit de procedure op het moment dat haar cliënt daar om heeft verzocht. Volgens klaagster heeft de cliënt van verweerster bij e-mail van 3 maart 2022 de opdracht ingetrokken en is verweerster daarna door mevrouw C. op 9 en 18 maart 2022 dringend verzocht om mr. R. de opdracht te geven het hoger beroep in te trekken. Verweerster heeft zich echter pas op 8 april 2022 aan de zaak onttrokken;
c) verweerster heeft in strijd met gedragsregel 6 nodeloos een procedure gestart. Volgens klaagster heeft verweerster ondanks de tussen partijen bereikte overeenstemming hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 25 juni 2021, terwijl dat niet mogelijk is. Daarbij heeft verweerster geen rekening gehouden met het financieel belang van haar cliënt, omdat het bedrag dat de cliënt van verweerster maximaal kon winnen niet in verhouding stond tot de kosten voor het hoger beroep. Ook heeft verweerster volgens klaagster haar eis daags voor de zitting zonder toelichting ingetrokken en is de cliënt van verweerster in hoger beroep in de proceskosten veroordeeld wat in familiezaken hoogst ongebruikelijk is. Tot slot stelt klaagster dat verweerster zonder overleg met haar cliënt heeft gehandeld, dat de cliënt van verweerster niet overal van op de hoogte was en dat de cliënt van verweerster nooit een kopie heeft gekregen van de beschikking en ook niet van de stukken in hoger beroep;
d) verweerster heeft procedurele fouten gemaakt. In de procedure bij de rechtbank heeft  verweerster de stukken van haar cliënt veel te laat, pas op de dag van de zitting, overgelegd en heeft de rechtbank deze stukken daarom buiten toepassing gelaten. In hoger beroep heeft verweerster het procesdossier uit de eerste aanleg niet tijdig en niet volledig overgelegd. Dit bracht het risico met zich mee dat de cliënt van verweerster niet ontvankelijk zou worden verklaard. Verder heeft verweerster het proces-verbaal van de zitting van 17 juni 2021 niet opgevraagd en overgelegd. Ook heeft verweerster diverse grieven tegen de beschikking van 25 juni 2021 gericht, terwijl over de meeste punten volledige overeenstemming was bereikt. Verweerster heeft volgens klaagster juridisch totaal onhoudbare standpunten ingenomen.
3.2 De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op de stellingen en stukken van klaagster ingaan.

4 VERWEER
4.1 Verweerster voert verweer tegen de klacht en betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband voert verweerster aan dat zij haar reacties op de e-mails van klaagster steeds wilde afstemmen met haar cliënt, maar dat haar cliënt slecht bereikbaar was. Verder voert verweerster aan dat zij mr. R. na het bericht van haar cliënt van 3 maart 2022 direct heeft verzocht zich bij de eerstvolgende gelegenheid te onttrekken, nadat bij haar cliënt was geverifieerd dat hij het hoger beroep wilde intrekken en met hem was gesproken over de gevolgen daarvan. Omdat haar cliënt lastig bereikbaar was, is daar enige tijd overheen gegaan. Daarnaast was volgens verweerster geen sprake van overeenstemming tussen haar cliënt en de cliënte van klaagster en heeft zij haar cliënt gewezen op de kosten en baten van het hoger beroep. Tot slot voert verweerster aan dat het niet juist is dat zij zonder overleg met haar cliënt zou hebben gehandeld en hem niet op de hoogte heeft gehouden. Daarbij wijst verweerster erop dat haar cliënt er in de procedure bij de rechtbank bij was.
4.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

Klachtonderdeel a) is gedeeltelijk gegrond

5.1 Bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht toetst de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Daarbij is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, vanwege ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
5.2 De raad stelt vast dat het in deze zaak gaat om een advocaat die klaagt over de handelwijze van een andere advocaat in het kader van een juridische procedure. Het uitgangspunt daarbij is dat advocaten zich, mede in het belang van hun cliënten, behoren te onthouden van gedrag dat hun onderlinge verhouding zou kunnen verstoren. Dat uitgangspunt is neergelegd in gedragsregel 24 waarin is bepaald dat advocaten streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen.
5.3 De raad stelt op grond van de overgelegde e-mailcorrespondentie vast dat verweerster op 26 januari 2022 heeft gereageerd op de e-mail van klaagster van 24 januari 2022, dus in zoverre is klachtonderdeel a) ongegrond.
5.4 Voor wat betreft de e-mails van klaagster van 20 augustus 2021, 27 januari 2022, 3 en 23 februari 2022 heeft verweerster onvoldoende weersproken dat zij daarop niet heeft gereageerd. De raad heeft in het klachtdossier ook geen reactie van verweerster op deze e-mails van klaagster aangetroffen. Uit deze e-mails wordt duidelijk dat klaagster om een reactie van verweerster vraagt in de echtscheidingsprocedure tussen de twee cliënten van klaagster en verweerster. Door hier in het geheel niet op te reageren heeft verweerster zich ten opzichte van klaagster oncollegiaal en onwelwillend opgesteld en dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar. De omstandigheid dat verweerster deze e-mails eerst met haar cliënt wilde afstemmen en dat haar cliënt slecht bereikbaar was, had verweerster er niet van hoeven te weerhouden om op de e-mails van klaagster te reageren. Verweerster had klaagster immers ook kunnen berichten dat zij de e-mails van klaagster nog niet met haar cliënt heeft kunnen bespreken en dat zij er nog bij klaagster op terugkomt, maar dat heeft verweerster niet gedaan. Verder is het regelmatige verblijf van verweerster in Italië, waar verweerster via haar tijdens de zitting voorgelezen brief op heeft gewezen, ook geen reden om niet op de e-mails van klaagster te reageren. Verweerster had immers vanuit Italië via telefoon of e-mail contact met klaagster kunnen opnemen. In dat verband heeft verweerster aangevoerd dat zij zich liet waarnemen door een kantoorgenoot, maar uit de overgelegde stukken blijkt niet dat de waarnemer van verweerster namens haar op de e-mails van klaagster heeft gereageerd en klaagster heeft ter zitting ook onweersproken betwist dat zij contact met de waarnemer van verweerster heeft gehad. Klachtonderdeel a) is in zoverre dan ook gegrond.

Klachtonderdelen b), c) en d) zijn niet-ontvankelijk

5.5 Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen over een advocaat komt niet aan eenieder toe, maar alleen aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn of haar belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.
5.6 De raad stelt vast dat klaagster in klachtonderdelen b), c) en d) klaagt over de gang van zaken rondom de onttrekking van verweerster en het door verweerster ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van 25 juni 2022. Dit zijn bij uitstek punten die een rol spelen binnen de advocaat-cliëntrelatie waarbij alleen de cliënt rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen als de advocaat bij de onttrekking en het instellen van hoger beroep niet handelt met de zorgvuldigheid die van een redelijk handelende advocaat mag worden verwacht. Hoewel de raad begrijpt dat klaagster haar klacht mede heeft ingediend vanwege de aard van de onderliggende procedure en de leeftijd van partijen is het niet aan haar om het handelen van verweerster bij de tuchtrechter aan de orde te stellen. Klaagster wordt door het handelen van verweerster waar zij in klachtonderdelen b), c) en d) over klaagt immers niet rechtstreeks in haar belang getroffen. Klaagster is in deze klachtonderdelen daarom niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de raad niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van deze klachtonderdelen.

6 MAATREGEL
 
Waarschuwing

6.1 Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door niet te reageren op de e mails van klaagster van 20 augustus 2021, 27 januari 2022, 3 en 23 februari 2022. Hierdoor heeft verweerster zich niet collegiaal en welwillend opgesteld ten opzichte van klaagster. De aard en ernst daarvan rechtvaardigen de oplegging van een maatregel. Bij de bepaling van de maatregel houdt de raad rekening met de context waarbinnen over verweerster is geklaagd, namelijk een echtscheidingsprocedure die een onderlinge welwillende houding tussen de advocaten vereist. Ook weegt de raad mee dat verweerster noch in haar schriftelijke verweer noch in de ter zitting namens haar voorgelezen brief blijk heeft gegeven van enige zelfreflectie ten aanzien van het verwijt dat haar wordt gemaakt. De mededeling van verweerster dat zij zich binnenkort zal laten uitschrijven als advocaat verhindert de raad niet om in deze zaak een maatregel op te leggen. Daarbij houdt de raad er wel rekening mee dat aan verweerster niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd. De raad ziet op grond van deze omstandigheden aanleiding om aan verweerster de maatregel van een waarschuwing op te leggen.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door te geven.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- aan forfaitaire reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 25,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door te geven.
7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) gegrond ten aanzien van de e-mails van 20 augustus 2021, 27 januari 2022, 3 en 23 februari 2022 en ongegrond ten aanzien van de e-mail van 24 januari 2022;
- verklaart klachtonderdelen b), c) en d) niet-ontvankelijk;
- legt aan verweerster de maatregel van een waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, voorzitter, mrs. H.K. Scholtens en A.W. Siebenga, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2023.

Griffier                                                                                                                                       Voorzitter

Verzonden d.d. 23 oktober 2023