ECLI:NL:TADRARL:2023:273 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-296/AL/NN/D

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:273
Datum uitspraak: 23-10-2023
Datum publicatie: 13-11-2023
Zaaknummer(s): 23-296/AL/NN/D
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar. De raad is - gelet op alle relevante feiten en omstandigheden - van oordeel dat het totaal aan declaraties in deze zaak erg hoog is, maar dat onvoldoende is gebleken dat het excessief is. Dat betekent dat het dekenbezwaar ongegrond wordt verklaard.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 23 oktober 2023
in de zaak 23-296/AL/NN/D
naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

deken,
mr. E.A.C. van de Wiel, in haar hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland
over
verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 3 mei 2023, met bijlagen, heeft de deken een dekenbezwaar ingediend jegens verweerster.
1.2 Het dekenbezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 9 juni 2023 in aanwezigheid van de deken en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde dekendossier. Ook heeft de raad kennisgenomen van het verweerschrift met bijlagen, van verweerster van 26 mei 2023, en van de e-mail met bijlage, van verweerster van 24 mei 2023 en de reactie daarop van de deken van diezelfde datum.

2 FEITEN
Voor de beoordeling van het dekenbezwaar gaat de raad, gelet op het dekendossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 [A] en zijn partner exploiteren een sportschool onder de naam [‘S, H & WCI’ te [plaats]. Het bedrijf ligt in het aardbevingsgebied en heeft door aardbevingen schade opgelopen als gevolg van de gaswinning door de NAM.
2.2 [A], zijn partner en zijn bedrijf hebben de NAM aansprakelijk gesteld voor deze schade en werden daarbij in eerste instantie bijgestaan door mr. [F], destijds werkzaam bij [De H] Advocaten. Vanaf april 2018 tot ongeveer februari 2022 zijn zij bijgestaan door het kantoor van verweerster. De zaak is toen behandeld door verweerster en haar toenmalige kantoorgenoot mr. De [B]. Daarna zijn zij bijgestaan door mr. De [B].
Mr. De [B] werkte op dat moment niet meer bij het kantoor van verweerster.
2.3 [S, H & WCI] heeft op 21 december 2021 een klacht tegen verweerster ingediend. Die klachtzaak, met nummer 23-192/AL/NN, is ook in handen van de raad gesteld.
2.4 Verweerster en haar kantoorgenoot hebben namens hun cliënten twee kortgedingprocedures gevoerd ter verkrijging van een voorschot op de uiteindelijk aan klagers uit te keren schadevergoeding. Ook hebben zij met verschillende partijen onderhandelingen gevoerd.
2.5 Op enig moment is de heer [A] voorgedragen voor behandeling door het zogenaamde ‘Interventieteam vastgelopen zaken’ dat zich bezighoudt met schrijnende of vastgelopen situaties in de schadeafhandeling. Dat team gaf aan de deken op 14 september 2022 het signaal dat de schikking die het team met de heer [A] bereikt dacht te hebben op losse schroeven was komen te staan doordat met de juridische kosten, die deel uitmaakten van de deal, een onverwacht extreem hoog bedrag van € 460.000 gemoeid bleek te zijn.
2.6 De deken heeft daarop niet alleen onderzoek gedaan naar de klacht van de heer [A], maar ook naar de opbouw en achtergrond van die juridische kosten. De kosten waren door DAS Rechtsbijstandverzekering in de onderhandelingen met het Interventieteam ingebracht. De heer [A] en/of zijn bedrijf waren oorspronkelijk verzekerd bij SRK. DAS heeft die portefeuille overgenomen. DAS hanteerde geen maximum op deze kosten voor rechtsbijstand.
2.7 De totale juridische kosten waren op 28 november 2022 inmiddels opgelopen tot € 524.671,00 inclusief btw waarvan € 345.790 inclusief btw voor verweerster. Daarvan had € 318.310,76 betrekking op uren en € 11.011,77 op verschotten.

3 DEKENBEZWAAR
3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij excessief heeft gedeclareerd. Het excessief declareren bestaat eruit dat verweerster excessieve tijdsbestedingen voor relatief eenvoudige verrichtingen en/of niet te controleren verrichtingen en/of verrichtingen waarvan het nut te betwijfelen valt heeft berekend.

4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen het dekenbezwaar verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
5.1 De deken verwijt verweerster dat zij excessief heeft gedeclareerd. Bij de beoordeling van dit verwijt hanteert de raad het uitgangspunt dat een advocaat bij het vaststellen van zijn declaratie een, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijk honorarium in rekening brengt (vgl. Regel 17 lid 1 van de Gedragsregels 2018). In het kader van de te hanteren tuchtnorm beperkt de raad zich ter zake de hoogte van de declaraties tot een marginale toets, in die zin dat niet beoordeeld wordt of de declaratie juist is, maar of er sprake is van excessief declareren. Daarbij wegen alle omstandigheden mee, zoals de aard en complexiteit van de zaak, de (financiële) hoedanigheid van de cliënt, de met de zaak gepaard gaande (financiële) belangen en de verhouding tussen het in rekening gebrachte bedrag en de verrichte werkzaamheden. Of elk onderdeel van die specificatie – naar civiel recht gemeten – voor toewijzing in aanmerking komt staat niet ter beoordeling van de tuchtrechter. Waar het op aankomt is of het totaal van de declaraties als tuchtrechtelijk verwijtbaar excessief aangemerkt kan worden.

5.2 De raad stelt voorop dat op grond van de stukken niet is gebleken dat verweerster uren heeft gedeclareerd die zij in het geheel niet heeft gemaakt. Ook als alle gedeclareerde uren zijn gemaakt, kan er echter sprake zijn van excessief declareren. Voor de beantwoording van de vraag of daarvan sprake is, is het volgende van belang.

5.3 De zaak waarin verweerster deze cliënt heeft bijgestaan was complex en omvangrijk. Welke werkzaamheden door verweerster zijn verricht en welke procedures er zijn gevoerd, kan – mede door de gebrekkige vastlegging ervan door verweerster – niet exact worden vastgesteld. Volgens de deken heeft verweerster slechts twee kortgedingprocedures gevoerd. Verweerster heeft aangegeven dat zij meer procedures en bovendien zeer veel onderhandelingen heeft gevoerd. De raad is van oordeel dat ook voor een grote en ingewikkelde zaak het totaal van de (door verweerster) gedeclareerde uren erg hoog is. Dat wordt ook bevestigd door het signaal van het Interventieteam. Daarbij moet echter wel worden aangetekend dat de door het Interventieteam genoemde juridische kosten, niet alleen de gedeclareerde kosten van het kantoor van verweerster omvatten maar ook die van de advocaten die [A] vóór en na de bijstand door verweerster hebben bijgestaan.

5.4 Uit het klachtdossier volgt verder dat verweerster in deze zaak onvoldoende regie heeft gevoerd. [A] heeft daarover ook een klacht tegen verweerster ingediend. Die gebrekkige regievoering zou tot gevolg kunnen hebben gehad dat er meer uren zijn gemaakt, dan in het geval zij die regie wel zou houden gevoerd. Dit is op zichzelf echter onvoldoende om te concluderen dat er sprake is van excessief declareren.

5.5 De deken heeft in het bijzonder genoemd dat verweerster 129 uren aan “dossieronderzoek’ heeft gedeclareerd. Met de deken is de raad van oordeel dat de hoogte van het aantal uren voor deze werkzaamheden vraagtekens oproept. Op de zitting van de raad heeft verweerster hierover echter verklaard dat zij hiermee het lezen van de dossierstukken en het bestuderen van de rechtspraak en de literatuur bedoelt. Mede gelet op deze uitleg - en gezien het toetsingskader waaruit volgt dat de tuchtrechter naar het totaal van de declaraties kijkt - kan ook op grond van dit onderdeel van de declaratie niet worden geconcludeerd dat er sprake is van excessief declareren.

5.6 De raad acht aan de andere kant van belang dat in de tijd dat verweerster [A] heeft bijgestaan, ook haar kantoorgenoten mr. De [B] en mr. [O] aan deze zaak hebben gewerkt. Uit het klachtdossier is niet precies duidelijk geworden welke werkzaamheden door wie is verricht. Wel is vast komen dat staan dat met name mr. De [B] een substantieel – en volgens verweerster het grootste – gedeelte van de gedeclareerde uren voor zijn rekening heeft genomen. Mr. De [B] was op dat moment werkzaam bij het advocatenkantoor van verweerster. Op grond van de stukken kan echter - anders dan de deken heeft betoogd - niet worden geconcludeerd dat hij volledig onder verantwoordelijkheid en onder (strakke) leiding van verweerster werkte. Daarom kan verweerster (in kader van de vraag of er sprake is excessief declareren) niet zonder meer verantwoordelijk worden gehouden voor al deze door het advocatenkantoor van verweerster gedeclareerde uren.

5.7 De raad overweegt verder dat de omstandigheid dat verweerster in deze zaak geen totaaloplossing of een schikking heeft behaald, in beginsel niet van belang is voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van excessief declareren. Daarbij overweegt de raad nog dat de cliënt van verweerster op eigen initiatief naar een andere advocaat is gegaan, waarna er vervolgens wel een schikking is bereikt. Of en zo ja, in hoeverre de eerdere werkzaamheden van verweerster bij het bereiken van die schikking geholpen hebben, is niet te zeggen. Bovendien is de mogelijkheid dat ook verweerster deze schikking had bereikt in het geval [A] de bijstand door verweerster niet zou hebben beëindigd, niet uitgesloten.

5.8 Ten slotte is de raad van oordeel dat de omstandigheid dat DAS, de rechtsbijstandsverzekeraar, alle door verweerster ingediende declaraties van verweerster heeft betaald, een aanwijzing is dat er geen sprake is van excessief declareren.

5.9 De raad is - gelet op alle relevante feiten en omstandigheden - van oordeel dat het totaal aan declaraties in deze zaak erg hoog is, maar dat onvoldoende is gebleken dat het excessief is. Dat betekent dat het dekenbezwaar ongegrond wordt verklaard.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het dekenbezwaar ongegrond.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. S.M. Bosch-Koopmans, N.A. Heidanus, H.Q.N. Renon en S.H.G. Swennen, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2023.

Griffier Voorzitter

Verzonden d.d. 23 oktober 2023