ECLI:NL:TADRARL:2023:261 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-421/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:261
Datum uitspraak: 21-08-2023
Datum publicatie: 02-11-2023
Zaaknummer(s): 23-421/AL/MN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Overname van zaken
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart een klacht van een juridisch adviseur over een advocaat kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 21 augustus 2023
in de zaak 23-421/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
vertegenwoordigd door: [K. H.]
over
verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 19 juni 2023 met kenmerk Z 2154679, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Mevrouw H. is de voormalige cliënte van (de vertegenwoordiger van) klaagster.
1.2 Op 22 november 2022 heeft de vertegenwoordiger van klaagster een e-mail aan mevrouw H. gestuurd.
1.3 Op 22 november 2022 heeft mevrouw H. een (antwoord)e-mail gestuurd, voorzien van een screenshot van WhatsApp-berichten, waarboven de naam van verweerder is vermeld. In die berichten staat onder meer: “Ok duidelijk een oplichter dus…” en “Gewoon zeggen hoe het is. Dat hij je onjuiste informatie heeft gegeven.”
1.4 Op 22 november 2022 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld vanwege het schenden van de kernwaarden onafhankelijkheid en integriteit als bedoeld in artikel 10a lid 1 van de Advocatenwet, door:
- zich onnodig grievend uit te laten over HBM Juristen (“Ok duidelijk een oplichter dus…”);
- zijn cliënte te adviseren de belediging ongefilterd door te geven (“Gewoon zeggen zoals het is. (…)”).

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Hij heeft - kort gezegd - aangevoerd dat de door klaagster genoemde communicatie hem onbekend is. Verweerder heeft in het systeem van zijn kantoor gekeken en de namen van klaagster, de vertegenwoordiger van klaagster en mevrouw H. komen daarin niet voor.

4 BEOORDELING
4.1 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Artikel 10a van de Advocatenwet bevat de kernwaarden, zoals onafhankelijkheid, (financiële) integriteit, partijdigheid en vertrouwelijkheid die advocaten bij de uitoefening van hun beroep in acht dienen te nemen.
4.2 Klaagster klaagt over de inhoud van de WhatsApp-communicatie (tussen zijn voormalige cliënte mevrouw H. en een ander persoon) die hem door mevrouw H. is gestuurd. Om een oordeel te vellen over de inhoud van deze communicatie, dient wel vast komen te staan dat deze berichten afkomstig zijn van verweerder. De raad is van oordeel dat dat niet het geval is. Het enkele feit dat de naam van verweerder op de door mevrouw H. gestuurde (screenshots van de) WhatsApp-communicatie staat, is daarvoor onvoldoende. Bovendien blijkt uit deze screenshots niet dat deze berichten betrekking hebben op (de vertegenwoordiger van) klaagster en is ook niet duidelijk op welke datum en in welke context deze berichten zouden zijn gestuurd. Omdat er verder geen stukken in het klachtdossier zitten die de lezing van verweerder bevestigen en verweerder heeft betwist dat hij deze berichten heeft gestuurd, mist de klacht naar het oordeel van de voorzitter een feitelijke grondslag. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder is daarom niet gebleken. Dat betekent dat de klacht kennelijk ongegrond wordt verklaard.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2023.

Griffier                                                                                                                                       Voorzitter

Verzonden d.d. 21 augustus 2023