ECLI:NL:TADRARL:2023:258 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-394/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:258 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-09-2023 |
Datum publicatie: | 31-10-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-394/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart een klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 4 september 2023
in de zaak 23-394/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: [A. W.]
over
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 8 juni 2023 met kenmerk Z 2171372, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 De vennootschap van klager is in 2016/2017 bijgestaan door het advocatenkantoor
van verweerster in verband met de afwikkeling van het faillissement van de vennootschap.
Wegens het onbetaald blijven van de facturen voor deze werkzaamheden is het kantoor
van verweerster tegen de vennootschap van klager op 29 juni 2017 een incassoprocedure
gestart bij de kantonrechter.
1.2 De vennootschap van klager is bij verstekvonnis van de kantonrechter van 26 juli
2017 veroordeeld tot betaling van onbetaald gebleven facturen tot een bedrag van €
12.559,24, te vermeerderen met de overeengekomen rente, alsmede de proceskosten.
1.3 Het vonnis van 26 juli 2017 is op 30 augustus 2017 betekend aan het parket van
het Openbaar Ministerie en op 28 september 2017 is executoriaal derdenbeslag gelegd
onder de ING-bank.
1.4 Vanwege het onbetaald blijven van de vordering van het kantoor heeft verweerster
bij dagvaarding van 24 juni 2021 namens haar kantoor klager in privé gedagvaard voor
betaling van de facturen op naam van de vennootschap en van de eerdere proceskostenveroordeling.
1.5 Verweerster heeft ook bij dagvaarding van 15 juni 2021 namens haar kantoor klager
gedagvaard wegens onbetaald gebleven facturen in verband met door het kantoor verrichte
werkzaamheden voor klager en zijn partner. Deze werkzaamheden betroffen een huurgeschil
en een bezwaarprocedure bij het UWV. Beide dagvaardingen zijn in Spanje betekend.
1.6 Bij verstekvonnis van 12 januari 2022 is klager veroordeeld tot betaling van een
bedrag van € 12.559,24, te vermeerderen met de overeengekomen rente, alsmede tot betaling
van de proceskostenveroordeling conform het vonnis van 26 juli 2017 en van de proceskosten
voor deze procedure.
1.7 Klager is bij dagvaarding van 19 april 2022 in verzet gekomen tegen het verstekvonnis.
Bij vonnis van 28 september 2022 heeft de kantonrechter het verstekvonnis van 12 januari
2022 bekrachtigd. Klager heeft hoger beroep aangetekend tegen dit vonnis.
1.8 In de andere procedure is klager bij vonnis van 26 oktober 2022 veroordeeld tot
betaling van een bedrag van € 2.936,81, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede
tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten Klager is in dit vonnis
tevens veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 5.808,59, te vermeerderen met
de wettelijke rente, alsmede tot betaling van buitengerechtelijke kosten.
1.9 Op 6 december 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) klager vijf jaar na een eerdere dagvaardingsprocedure tegen de vennootschap, in
privé in rechte te betrekken voor betaling van dezelfde facturen, die op naam van
de vennootschap staan;
b) niet in te stemmen met een betalingsregeling, terwijl verweerster wist van de financiële
omstandigheden van klager.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij
de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten
handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen,
onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of
nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Artikel 10a van de Advocatenwet
bevat de kernwaarden, zoals onafhankelijkheid, (financiële) integriteit, partijdigheid
en vertrouwelijkheid die advocaten bij de uitoefening van hun beroep in acht dienen
te nemen.
4.2 De klacht heeft betrekking op het handelen van de advocaat van de wederpartij
van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat
een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een
wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt,
maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat
over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten
dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging
van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig
schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerster
dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden.
4.3 Tegen de achtergrond van de hoofdregel zoals deze hiervoor onder 4.2 is geformuleerd,
stond het verweerster ook vrij vijf jaar na een eerdere dagvaardingsprocedure tegen
de vennootschap, klager in privé in rechte te betrekken voor betaling van dezelfde
facturen als waarvoor de vennootschap veroordeeld was. Het is immers aan de civiele
rechter om deze vordering te beoordelen. Daarbij komt nog dat, zoals de kantonrechter
in de rechtsoverweging 2.7 van het vonnis van 28 september 2022, op basis van een
erkenning van klager, heeft vastgesteld, hij hoofdelijk gebonden was naast de vennootschap.
Ook het tijdsverloop was klaarblijkelijk geen reden voor de kantonrechter om de vordering
af te wijzen. Dat een van de uitzonderingsgronden als bedoeld in rechtsoverweging
4.2 zich hier voordoet, is niet gebleken. De voorzitter overweegt verder dat een partij
niet kan worden verplicht om mee te werken aan een betalingsregeling. Een advocaat
kan daarop dan ook niet tuchtrechtelijk worden aangesproken. Bovendien is niet gebleken
dat een voorstel voor een betalingsregeling door of namens klager is gedaan. Voor
zover klager opmerkingen heeft gemaakt over de inhoud van het juridische geschil,
is de voorzitter ten slotte van oordeel dat het niet de taak van de tuchtrechter is
om daarover een oordeel te geven; dat is voorbehouden aan de civiele rechter.
4.4 Gelet op het voorgaande concludeert de voorzitter dat de klacht in beide onderdelen
kennelijk ongegrond is.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in
beide onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 september 2023.
Griffier
Voorzitter
Verzonden d.d. 4 september 2023