ECLI:NL:TADRARL:2023:257 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-376/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:257
Datum uitspraak: 04-09-2023
Datum publicatie: 31-10-2023
Zaaknummer(s): 23-376/AL/MN
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart een klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 4 september 2023
in de zaak 23-376/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 5 juni 2023 met kenmerk Z 2175171, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is werkzaam als juridisch adviseur voor mevrouw M. Hij ondersteunde de advocaat van mevrouw M. (mr. H.) in een civiele procedure tegen de heer Edward H. Ook heeft klager mevrouw M. als juridisch adviseur bijgestaan in een strafprocedure waarin mevrouw M. als verdachte terecht stond.
1.2 De heer Edward H. en mevrouw M. hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. De civiele procedure had betrekking op vermeende vorderingen van mevrouw M. op de heer Edward H.
1.3 Verweerster heeft als advocaat de heer H. bijgestaan die als getuige in de bovengenoemde strafzaak was opgeroepen. De heer H. werd in een daarnaast lopende civiele procedure bijgestaan door een andere advocaat (mr. K.).
1.4 Een officier van justitie heeft bij e-mail van 1 juni 2022 het volgende aan klager geschreven:
 
"In het onderhavige geval heb ik, zoals u terecht aanhaalt in uw mails, direct na ontvangst van de aangifte op 16 oktober 2020 reeds geoordeeld dat er op basis daarvan jegens uw cliënt, [klager], geen redelijke verdenking van enig strafbaar feit bestond. Er is in deze zaak dus ook nooit sprake geweest van opsporingsonderzoek naar zijn betrokkenheid bij enig strafbaar feit. "

1.5 Op 13 oktober 2022 is op de zitting van de politierechter van de rechtbank Oost-Brabant afgesproken dat de advocaten van verdachte (mr. H.) en van de ter zitting gehoorde getuige Edward H. (verweerster), in aanwezigheid van de advocaat in de civiele zaak (mr. K.), met elkaar om de tafel gaan zitten. Om die reden werd de behandeling van de strafzaak aangehouden.
1.6 Na deze zitting is tussen de advocaten van partijen per e-mail gecorrespondeerd over de mogelijkheid van een overleg tussen de (advocaten van de) partijen. 
1.7 Op 7 december 2022 heeft de advocaat van mevrouw M. (mr. H.) zich onttrokken als haar advocaat. Hierop heeft klager in een e-mail van 4 december 2022 nogmaals aan verweerster gevraagd of haar cliënt bereid is om de onderhandelingen op te starten.
1.8 Verweerster heeft daarop per e-mail van 7 december 2022 het volgende aan klager bericht:

Door mijn collega mr. [K.] is in zijn email van 9 november jl. aan mr. [H.] al duidelijk gemaakt dat niet rechtstreeks met u zal worden gecorrespondeerd. Eén van de redenen is dat cliënt in 2020 uw betrokkenheid heeft ervaren bij de poging tot strafbare afdreiging door uw partner mevrouw M. Daarvan is, zoals u weet, destijds ook tegen u aangifte gedaan.

1.9 Klager heeft daarop in een e-mail van 7 december 2022 gereageerd en verwezen naar de e-mail van de officier van justitie van 1 juni 2022. In die e-mail heeft hij ook aangegeven dat hij niet de partner van M. is en dat er niets aan in de weg staat om onderhandelingen met klager te voeren.
1.10 Op 9 december 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door in haar e-mail van 7 december 2022 feiten te stellen, waarvan zij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn.

3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.
4.2 Klager is van oordeel dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door in haar e-mail van 7 december 2022 namens haar cliënt te schrijven dat er niet rechtstreeks met klager zal worden gecommuniceerd omdat haar cliënt de betrokkenheid van klager heeft ervaren bij de poging tot strafbare afdreiging door zijn cliënte, waarvan ook aangifte tegen klager is gedaan.
4.3 De voorzitter volgt klager niet in zijn klacht. Het staat vast dat de cliënt van verweerster aangifte tegen klager heeft gedaan. Daarvan kan dus niet worden gezegd dat verweerster een feit heeft geponeerd waarvan zij wist dat deze in strijd met de waarheid is. Ook met de opmerking over de ervaren betrokkenheid van klager bij het handelen van zijn cliënte, heeft verweerster geen tuchtrechtelijke grens overschreden. De voorzitter acht daarbij van belang dat verweerster duidelijk maakt dat het gaat om een gevoel van haar cliënt en niet om een vaststaand feit. Bovendien is deze opmerking gemaakt om uit te leggen waarom haar cliënt niet rechtstreeks met klager wil communiceren. Verweerster heeft daarmee de belangen van klager niet onnodig of onevenredig zonder redelijk doel geschaad. Voor zover klager er ook over klaagt dat verweerster klager de partner van mevrouw M. heeft genoemd, is de voorzitter van oordeel dat verweerster mocht afgaan op juistheid van dit door haar cliënt aan haar verschafte gegeven. Zij was niet gehouden om de juistheid daarvan te verifiëren.
4.4 De voorzitter concludeert op grond van het voorgaande dat er geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Dat betekent dat de klacht kennelijk ongegrond wordt verklaard.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 september 2023.

Griffier                                                                                                                                            Voorzitter
 
Verzonden d.d. 4 september 2023