ECLI:NL:TADRARL:2023:256 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-315/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:256
Datum uitspraak: 09-10-2023
Datum publicatie: 31-10-2023
Zaaknummer(s): 23-315/AL/MN
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klaagster is niet-ontvankelijk in de meeste verwijten over de kwaliteit van de dienstverlening van haar toenmalige (inmiddels ex) advocaat omdat deze door haar buiten de wettelijke driejaarstermijn zijn ingediend. Het enige wel ontvankelijke verwijt is ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 9 oktober 2023
in de zaak 23-315/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
gemachtigde: mr. [R]
over   
verweerder
tot 26 april 2021 advocaat te [plaats]

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 10 mei 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 5 mei 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1417839/HH/SD van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 25 augustus 2023. Daarbij waren klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen.
 
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klaagster is sinds jaren verwikkeld in een (v)echtscheiding en de afwikkeling daarvan met haar ex-echtgenoot. De echtscheiding is uitgesproken op 7 december 2016. Klaagster werd bijgestaan door mr. L.
2.2 Verweerder had tot de datum waarop hij als advocaat van het tableau is geschrapt - 26 april 2021 - de hoedanigheid van advocaat. Verweerder is daarnaast belastingadviseur en accountant AA.
2.3 Op verzoek van mr. L heeft verweerder in de loop van 2017 als accountant werkzaamheden verricht in de echtscheidingszaak van klaagster.
2.4 Op 2 augustus 2017 en 7 september 2017 heeft verweerder opdrachtbevestigingen aan klaagster gezonden, voor zijn werkzaamheden als accountant respectievelijk als advocaat van klaagster.
2.5 In de periode van 2 augustus 2017 tot en met 2 maart 2021 heeft klaagster een bedrag van € 37.424,97 op een bankrekeningnummer van het accountantskantoor van verweerder betaald. Klaagster heeft in de omschrijvingen van die bankoverschrijvingen de naam van mr. L vermeld. 
2.6 In de periode van 30 november 2018 tot en met 5 februari 2020 heeft klaagster een bedrag van € 15.341,- betaald op een bankrekeningnummer van het advocatenkantoor van verweerder. Klaagster heeft in de omschrijvingen van die bankoverschrijvingen de naam van een accountantskantoor of ‘voorschot honorarium’ vermeld. 
2.7 Verweerder is gedurende twee periodes - tussen 23 september 2019 en  3 januari 2021 - onvoorwaardelijk geschorst geweest in de uitoefening van de praktijk. Tijdens deze schorsingen zijn de zaken van verweerder waargenomen door - tot diens schorsing - eerst mr. N en vanaf medio februari 2020 door mr. S. 
2.8 In zijn e-mail van 12 april 2021 heeft verweerder aan klaagster geschreven:

Hiermee refereer ik aan het telefonisch onderhoud dat wij eerder vandaag voerden. Hierin heb ik u aangegeven de zaak van aanstaande vrijdag, 16 april 2021 te 13.30 uur, inzake [P] door te latengaan. De reden hiervoor is dat het risico groot is dat bij een zo late onttrekking van mr. [S] aan deze zaak, het Hof kan beslissen de zaak toch door te laten gaan, met alle gevolgen van dien. U heeft mij aangegeven dit advies te volgen.

Ten aanzien van uw vraag over de urenspecificatie is het u bekend - dit heb ik u mondeling meegedeeld - dat ik afspraken heb lopen met mijn waarnemers mr. [S] en mr. [N], dat zij over zullen gaan tot het af factureren aan mij van hun werkzaamheden, op het moment dat in de zaken die zij hebben behandeld, een vonnis/ beschikking is gewezen.
 
Ik heb u aangegeven de zitting van vrijdag a.s. inzake [P] door te laten gaan en na deze zitting te besluiten of al dan niet verder wilt gaan conform het gestelde in mijn e-mail van vrijdag 9 april 2021 te 14:00 uur. Na uw beslissing zal ik, indien nog gewenst en/ of noodzakelijk, overgaan tot af factureren en de bijbehorende urenspecificatie aan u doen toekomen.

Het leek mij zinvol om dit gesprek te bevestigen.

2.9 In haar e-mail van 22 april 2021 heeft klaagster onder meer aan verweerder laten weten dat zij niet met mr. S wil communiceren, omdat zij hem nooit als haar advocaat heeft aangenomen.
2.10 In zijn e-mail van 23 april 2021 heeft verweerder aan klaagster bericht dat hij met ingang van 26 april 2021 als advocaat wordt geschrapt van het tableau. Verweerder heeft klaagster geadviseerd om haar zaken verder door mr. S te laten behartigen of een andere advocaat te zoeken.
2.11 Op 10 mei 2021 heeft klaagster een klacht ingediend tegen mr. S. Zij heeft zich onder meer erover beklaagd dat zij geen opdracht aan mr. S heeft gegeven om haar belangen in haar echtscheidingsgeschil te behartigen en dat zij mr. S nooit heeft gesproken of gezien.
2.12 In zijn e-mail van 12 mei 2021 heeft verweerder onder meer als volgt gereageerd op een e-mail van klaagster van 10 mei 2021:

Ik zou het zeer op prijs stellen indien u ermee ophoudt om iedere keer aan te geven dat u er niet van op de hoogte bent dat mr. [S] al uw zaken heeft overgenomen als mijn waarnemer. Nota bene heeft hij u naar mr. [Sc], als personen- en familierecht advocaat, doorverwezen in de alimentatie zaak. Kortom u bent op de hoogte van mijn schorsing, van mijn zaakwaarnemer en dat al uw lopende zaken zijn overgenomen door mr. [S].

Voorts bericht ik u dat u - wanneer mr. [S] zich aan al uw lopende zaken heeft onttrokken - de procesdossiers bij hem kunt ophalen.
 
Wat ik verbijsterend vind is dat u aangeeft dat u niet op de hoogte was van de zitting van vrijdag jl. terwijl aan u per e-mail op 1 maart 2021 om 12:17 uur een kopie van de oproepingsbrief voor deze zitting werd verzonden.

Voor uw gemoedsrust wil ik u meegeven dat er voor de zitting van 7 mei jl. geen noodzaak was een verweerschrift in te dienen. Het betrof hier een benoeming van een deskundige.

Op 26 januari 2021 heb ik de Rechtbank aangegeven dat ik deze zaak van mr. [S] heb overgenomen. Per e-mail is dit eveneens aan u kenbaar gemaakt. Nadat u mij hebt aangegeven niet meer voor u als advocaat op te mogen treden heb ik mij bij schrijven van 16 april 2021 aan de zaak onttrokken. Ook van dit schrijven is u per e-mail een kopie verstrekt.

Uw geuite dreigementen aan mijn adres leg ik dan ook naast mij neer.

2.13 In haar e-mail van 2 december 2021 heeft klaagster verweerder aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade en terugbetaling geëist van het totaalbedrag van de aan haar in rekening gebrachte declaraties voor een bedrag van € 76.994,97.
2.14 Bij beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 26 september 2022 in de klachtzaak van klaagster over mr. S, bekend onder zaaknummer 22-334/A/A, heeft die raad, voor zover relevant in deze procedure, aan mr. S een berisping opgelegd en in 5.9 overwogen:

Uit de door [mr. S] overgelegde e-mailcorrespondentie volgt dat [mr. S] klaagster in de periode van april 2020 tot mei 2021 met korte berichten op de hoogte heeft gehouden van de processuele stappen in haar zaak en dat [mr. S] door hem tijdig ingediende procestukken en processtukken en andere e-mailcorrespondentie van de wederpartij aan klaagster heeft doorgezonden. [Mr. S] stelt zich op het standpunt dat hij hiermee heeft voldaan aan de verplichtingen die op hem als waarnemend advocaat rustten. De raad deelt deze opvatting niet. (…).

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet (Aw) door:
a) in dagvaardingsprocedures en in appelprocedures nimmer een concept van processtukken te hebben toegezonden, zodat zij die niet inhoudelijk heeft kunnen doornemen;
b) de processtukken niet (inhoudelijk) toe te lichten of op voorhand te bespreken, waardoor het voor haar onduidelijk was;
c) haar (herhaalde) vragen niet te beantwoorden;
d) niet te informeren of de processtukken zijn ingediend, ook niet toen zij daar om vroeg;
e) geen definitieve processtukken toe te zenden, zodat zij geen wetenschap heeft van de inhoud van de stukken en deze dus niet kan controleren op inhoud en voldoende kwaliteit;
f) nimmer verhinderdata op te vragen voor het bepalen van een zitting en niet ruim van tevoren te zeggen wanneer een zitting was bepaald;
g) geen opdrachtbevestigingen toe te zenden met de afspraken, waaronder de financiële afspraken;
h) meer dan € 50.000,- te laten betalen, zonder een urenspecificatie toe te zenden, welke gelden betaald moesten worden op verschillende bankrekeningnummers;
i) meer dan € 10.000,00 contant te laten betalen, zonder daarvoor een betaalbewijs/kwitantie te verstrekken;
j) voorafgaand aan de zittingen geen contact op te nemen om de zitting te bespreken;
k) haar belangen onvoldoende te hebben behartigd en haar dus kwalitatief onvoldoende bij te staan;
l) nimmer correspondentie toe te zenden, terwijl de zaken vanaf (naar de raad begrijpt:) 2017 in behandeling waren;
m) zonder haar instemming en zonder haar daarvan in kennis te stellen, haar zaken te laten waarnemen door mr. S vanaf medio februari 2020 tijdens de schorsing van verweerder in zijn praktijkuitoefening.

Toelichting:

3.2 Volgens klaagster heeft verweerder al haar zaken in de hoedanigheid van advocaat aangenomen, niet ook als belastingadviseur/ accountant.
3.3 Klaagster stelt nooit een opdrachtbevestiging van verweerder te hebben ontvangen. De ontvangst van de door verweerder overgelegde opdrachtbevestigingen worden betwist, waaronder ook het daarin genoemde uurtarief van € 275,- exclusief btw. Verweerder heeft zijn werkzaamheden feitelijk dubbel aan haar in rekening gebracht. In de door verweerder overgelegde opdrachtbevestiging van 7 september 2017 stond vermeld dat verweerder een toevoeging zou aanvragen maar dat heeft hij nooit gedaan. Klaagster zou daar, na peiljaarverlegging, voor in aanmerking zijn gekomen.
3.4 Verweerder heeft nooit tijdens de voor haar gevoerde 14 procedures de haalbaarheid daarvan of de risico’s met klaagster besproken. Verweerder bedacht een plan van aanpak en schetste voor klaagster een mooi financieel plaatje en ging daarmee zelf aan de slag. Op vragen van klaagster reageerde hij niet. Vanaf 2019 heeft zij ook nauwelijks correspondentie van verweerder ontvangen.
3.5 Op het laatste moment ontving zij concepten per e mail die daarna of telefonisch of helemaal niet met haar werden besproken. Contact met verweerder was standaard telefonisch tenzij het volgens verweerder belangrijke zaken waren, dan ontving klaagster een e-mail. Pas kort voor een zittingsdatum werd klaagster daarover geïnformeerd of kwam zij daar zelf achter. Alleen op haar initiatief had zij voor een zitting een inhoudelijke bespreking met verweerder.
3.6 Verweerder had haar een familietarief aangeboden maar heeft haar, in strijd met die toezegging, toch het - volgens zijn website - gebruikelijke uurtarief van € 275,- in rekening gebracht. Op 2 en 3 augustus 2017 heeft zij € 15.125,- aan declaraties betaald. Klaagster heeft veelvuldig om urenspecificaties gevraagd die, ondanks toezeggingen, niet aan haar werden verstrekt. Zij betwist dat de door verweerder als bijlage H bij antwoord overgelegde urenspecificatie van hem afkomstig is en stelt dat zij daarmee pas sinds de klachtprocedure bekend is geworden. 
3.7 Verweerder heeft zonder haar toestemming ook de door hem gewerkte uren in rekening gebracht voor zijn verweer tegen de tuchtklachten van haar ex-echtgenoot. Deze klachten tegen verweerder zijn het gevolg van zijn niet de-escalerende gedrag geweest. Op zijn verzoek heeft zij betalingen gedaan op verschillende bankrekeningnummers, waaronder ook die van het accountantsbedrijf van verweerder. 
3.8 Verweerder heeft haar opgelicht. Hij was eind 2019 geschorst als advocaat en later opnieuw voor een langere periode maar heeft haar dat toen niet verteld. Tijdens zijn schorsingen heeft verweerder wel werkzaamheden voor haar verricht. Dat volgt uit het feit dat verweerder tijdens zijn schorsing tweemaal een voorschotdeclaratie van ieder € 3.000,- aan haar heeft gestuurd voor de maanden januari en februari 2020. In 2020 zijn door Covid geen zittingen geweest maar heeft zij aan verweerder wel betalingen voor proceskosten/griffierecht moeten betalen. Mr. L heeft in 2020 een verweerschrift alimentatie voor haar opgesteld. Verweerder heeft dat geld toen voor haar voorgeschoten. In opdracht van verweerder moest zij wel bij de bankoverschrijving de naam van mr. L vermelden. Van alle werkzaamheden voor de voorschotdeclaraties heeft zij geen declaraties of urenspecificaties ontvangen.
3.9 Doordat zij die voorschotten aan verweerder had betaald, kon zijn niet naar een andere advocaat overstappen. Daarna heeft zij geen declaraties meer van verweerder ontvangen. Zij heeft verweerder meer dan € 10.000,- contact betaald. Hij weigerde daarvoor een kwitantie af te geven.
3.10 Zonder haar toestemming heeft verweerder tijdens zijn schorsing mr. M ingeschakeld. Dat verweerder dat heeft gedaan, weet zij pas sinds de klachtprocedure.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
 
Klachtonderdelen a) en b) en d) en e) en j) en k) en l)

4.2 Klaagster heeft altijd concepten van processtukken, de definitieve stukken en uitspraken maar ook afschriften van correspondentie met de wederpartij van hem ontvangen, zoals al blijkt uit een deel van door hem verstuurde en  overgelegde e-mails over de periode vanaf 22 augustus 2017 tot 4 juni 2019 aan klaagster. In totaal heeft hij circa 1300 e-mails van klaagster ontvangen en haar 200 e-mails gestuurd.
4.3 In zijn begeleidende brieven aan klaagster bij de concept stukken of uitspraken heeft hij klaagster altijd de mogelijkheid geboden om bij onduidelijkheid contact op te nemen. Bijna voor ieder processtuk dat door verweerder is ingediend, maakte klaagster een afspraak om dat op kantoor te bespreken. Datzelfde was het geval voordat een zitting plaatsvond, Zeker 20 afspraken zijn er met klaagster geweest. Volgens verweerder heeft hij de belangen van klaagster op zorgvuldige wijze behartigd. Het was de ex-echtgenoot die een tsunami aan procedures tegen haar startte. Hun onderlinge verhouding is ernstig geëscaleerd.
4.4 Al in 2016 heeft klaagster mr. L ingeschakeld, voor hoger beroep in de alimentatiezaak. Omdat hun relatie op enig moment is gebrouilleerd en klaagster een betalingsachterstand had, wilde mr. L zijn werkzaamheden via het accountantskantoor van verweerder laten verlopen. Klaagster heeft hem gevraagd om daarmee in te stemmen. Klaagster heeft er ook uitdrukkelijk mee ingestemd dat mr. L het verweerschrift zou indienen, zoals blijkt uit een e-mail van haar van 8 juli 2020 aan het kantoor van mr. L.

Klachtonderdeel c)

4.5 Volgens verweerder heeft hij alle vragen van klaagster naar behoren beantwoord tijdens besprekingen en per e-mail.

Klachtonderdeel f)

4.6 Verweerder betwist dat hij nooit verhinderdata bij klaagster heeft opgevraagd. Uit een aantal door hem overgelegde e-mails rondom 13 maart 2018 en van april 2021 volgt het tegenovergestelde.

Klachtonderdeel g)

4.7 Verweerder stelt dat hij opdrachtbevestigingen aan klaagster heeft gestuurd. Ongeacht de hoedanigheid waarin hij voor klaagster optrad zijn de gedragsregels van de advocatuur op hem van toepassing. Hij verwijst naar de door hem overgelegde opdrachtbevestigingen van 2 augustus 2017 en 7 september 2017.
4.8 Klaagster kwam gezien haar inkomen niet in aanmerking voor een toevoeging en heeft hem dat meteen ook verteld. Nadat klaagster zijn opdrachtbevestiging van 7 september 2017 had ontvangen heeft zij de afwijzing van de toevoeging, die door haar voorgaande advocaat in 2015 was aangevraagd, ter hand gesteld. Ook het verzoek tot peiljaarverlegging was toen afgewezen.

Klachtonderdeel h)

4.9 De twee betalingen in 2017 waren een factuur voor zijn accountantswerkzaamheden. De betaling van € 6.050,- aan hem was voor doorbetaling aan een deskundige.
4.10 Ook verwijst verweerder naar door hem overgelegde declaraties en urenspecificaties tot en met 2021.
4.11 Verweerder betwist dat hij te hoge tarieven in rekening heeft gebracht en merkt daarbij op dat de beoordeling daarvan door de civiele rechter moet gebeuren; niet door de tuchtrechter.

Klachtonderdeel i)

4.12 Verweerder betwist ooit enige contante betaling van klaagster te hebben ontvangen.

Klachtonderdeel m)

4.13 Voordat zijn schorsing inging heeft hij uitgebreid op kantoor met klaagster gesproken dat mr. N zijn zaken tijdens zijn schorsing zou waarnemen. Klaagster heeft daarna met mr. N contact gehad over haar zaken. Nadat mr. N ook werd geschorst, zijn alle zaken door mr. S waargenomen. Tijdens de zitting van de raad heeft verweerder nog aangevoerd dat de raad Amsterdam op 26 september 2022 heeft geoordeeld over de klacht van klaagster tegen mr. S. Daaruit volgt duidelijk dat klaagster wist dat mr. S zijn waarnemer was tijdens zijn schorsing en dat zij ook contact met mr. S had gehad. Dat die waarneming tuchtrechtelijk tot een berisping van mr. S heeft geleid, kan verweerder niet worden verweten.

5 BEOORDELING

Klachtonderdelen a) tot en met m): de ontvankelijkheid van de klacht

5.1 Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Aw wordt een klacht(onderdeel) door de raad niet-ontvankelijk verklaard indien (sub a) de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijk verklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft, indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. Het gaat in artikel 46g lid 1 onder a Aw om naar objectieve maatstaven aan te nemen aanwezige kennis bij klager van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft en niet om subjectieve wetenschap van dat handelen of nalaten bij klager. De raad zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klaagster ontvankelijk is in haar klachtonderdelen.
5.2 Uit de stukken is de raad gebleken dat verweerder vanaf 2017 werkzaamheden voor klaagster heeft gedaan in haar echtscheidingszaak.
5.3 Vaststaat ook dat verweerder onvoorwaardelijk is geschorst in zijn praktijkoefening gedurende twee periodes, namelijk (i) van 23 september 2019 tot 21 september 2020 en ii) van 11 oktober 2020 tot 3 januari 2021. Tijdens deze schorsingen zijn de werkzaamheden van verweerder voor klaagster waargenomen door eerst mr. N en vanaf februari 2020 door mr. S.
5.4 Tussen de twee opgelegde schorsingen in heeft verweerder vanaf 21 september tot 11 oktober 2020 slechts enkele weken voor klaagster kunnen werken. Na zijn tweede schorsing heeft verweerder alleen nog werkzaamheden voor klaagster kunnen doen vanaf 3 januari 2021 tot 26 april 2021, toen hij van het tableau is geschrapt. Feitelijk heeft verweerder dus na 23 september 2019 ongeveer 20 weken in de hoedanigheid van advocaat gewerkt.
5.5 Naar het oordeel van de raad zijn de klachtonderdelen a) tot en met l) onvoldoende concreet omschreven en onvoldoende concreet met stukken onderbouwd door klaagster in die zin dat niet vast te stellen is of de klachttermijn ten aanzien van deze klachtonderdelen verjaard is, zoals verweerder heeft aangevoerd. Immers, de raad kan niet precies genoeg vaststellen in welke periode het in die klachtonderdelen a) tot en met l) verweten handelen van verweerder heeft gespeeld. Klaagster heeft haar klacht op 10 mei 2022 bij de deken ingediend. Voor zover het gaat om de bij de raad bekende feiten (zoals hiervoor onder punt 2.3 tot en met 2.6 weergegeven) had klaagster haar klachtonderdelen a) tot en met l) al in 2017 en 2018 kunnen indienen. Dat betekent dat de in artikel 46g lid 1 sub a Aw genoemde verjaringstermijn in elk geval begin 2019 is aangevangen en dus inmiddels verstreken. Alleen klachtonderdeel m) is in die zin voldoende onderbouwd.
5.6 Uit de omstandigheid dat  klaagster de in 2.5 en 2.6 genoemde betalingen tussen 2 augustus 2017 en 5 februari 2020 aan verweerder heeft gedaan, kan de raad nog niet afleiden dat en op welk moment verweerder de nu verweten werkzaamheden voor klaagster heeft gedaan. Verweerder heeft uitgelegd dat hij de gelabelde bedragen op naam van mr. L aan hem heeft doorbetaald. Dat was een zo afgesproken betalingsconstructie tussen klaagster en mr. L en verweerder, zodat mr. L zijn werkzaamheden voor klaagster zou voortzetten. Volgens verweerder heeft hij de van klaagster verder ontvangen (voorschot)betalingen doorgestort aan zijn waarnemers. Klaagster heeft deze gang van zaken verder niet weersproken.  Evenmin heeft klaagster duidelijk gemaakt dat verweerder in de korte periode tussen zijn schorsingen of in de maanden daarna tot 26 april 2021 werkzaamheden voor haar heeft gedaan waarop de klachtonderdelen a) tot en met l) zien.
5.7 Nu van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de genoemde klachtonderdelen buiten de termijn zijn ingediend, niet is gebleken zal de raad klaagster niet-ontvankelijk verklaren in klachtonderdelen a) tot en met l). Aan een inhoudelijke beoordeling daarvan komt de raad dus niet meer toe.

Ten aanzien van klachtonderdeel m)

5.8 De juistheid van dit verwijt van klaagster is voor de raad, tegenover de met stukken onderbouwde betwisting door verweerder, niet komen vast te staan. Dat betekent dat van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen in deze door verweerder richting klaagster geen sprake is. De raad zal klachtonderdeel m) dan ook ongegrond verklaren.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klaagster op grond van artikel 46g lid 1 sub a Aw niet-ontvankelijk in klachtonderdelen a) tot en met l);
- verklaart klachtonderdeel m) ongegrond.

Aldus beslist door mr. M. Jansen, voorzitter, mrs. M.H. Pluymen en M.J.J.M. van Roosmalen, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2023.

griffier                                                                                                                                          voorzitter
 
Verzonden d.d. 9 oktober 2023