ECLI:NL:TADRARL:2023:253 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-177/AL/MN
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:253 |
---|---|
Datum uitspraak: | 09-10-2023 |
Datum publicatie: | 27-10-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-177/AL/MN |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Verweerder heeft de jongmeerderjarige dochter bijgestaan in een geschil over levensonderhoud met haar vader (klager). Naar het oordeel van de raad heeft verweerder zich onvoldoende ingespannen om te proberen om met klager tot een regeling te komen. Dit terwijl verweerder wist dat de onderlinge verstandhouding slecht was en ook wist dat de omstandigheden gewijzigd waren, zoals klager ook heeft laten weten. Verweerder heeft aan klager aangekondigd dat hij rechtsmaatregelen zou gaan treffen bij uitblijven van betaling. Klager kan dan ook niet zijn overvallen door de procedure, terwijl de cliënte van klager daar ook belang bij had. Het verdient wellicht niet de schoonheidsprijs dat verweerder niet meteen een afschrift van zijn verzoekschrift aan klager heeft gestuurd, maar dat alleen maakt nog niet dat het verweerder in het belang van zijn cliënte niet vrij stond om die procedure te starten. Deels gegrond. Waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 9 oktober
2023
in de zaak 23-177/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 26 december 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 1 maart 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 2191823/FB/SD van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 25 augustus 2023. Daarbij
waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op
de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Verweerder staat sinds 15 april 2021 de jongmeerderjarige dochter van klager bij.
2.2 In zijn e-mail van 2 december 2022 heeft verweerder namens zijn cliënte onder
meer aan klager geschreven:
In het door u en uw ex-echtgenote overeengekomen ouderschapsplan is een regeling opgenomen dat de ouders dienen bij te dragen in de kosten en levensonderhoud van de studerende jong meerderjarige kinderen en in overleg met het kind ook nog nadat deze 21 jaar is geworden. In het echtscheidingsconvenant is een regeling opgenomen dat beide ouders ieder € 175,- per maand bijdragen ten behoeve van een kinderrekening. Dit kan gezien worden als kinderalimentatie.
De combinatie van beide afspraken maakt dat u aan uw dochter [J] vanaf het moment dat zij 18 jaar is geworden € 175,- per maand dient bij te dragen (…). Uw ex-echtgenote draagt bij in de kosten van uw dochter [J]. U helaas niet, waardoor zij is gedwongen een advocaat in te schakelen. Cliënte ziet uiteraard het liefst dat er over deze kwestie niet geprocedeerd hoeft te worden en dat u het openstaande achterstallige bedrag per ommegaande alsnog overmaakt en voortaan € 175,- per maand aan haar betaalt.
Mocht u hier niet aan willen meewerken dan is zij genoodzaakt om alsnog een procedure op te starten.
Graag verneem ik binnen 14 dagen.
Klager heeft hierover telefonisch contact met verweerder gehad.
2.3 In zijn brief van 13 december 2022 heeft verweerder aan klager onder meer geschreven:
Met cliënte heb ik nog overleg gehad. Zij is van mening dat u in staat bent om € 175,- per maand te betalen. Het feit dat zij een bijbaantje heeft doet hier niet aan af.
Voorts gingen u en uw ex-partner in het convenant uit van co-ouderschap, waarmee uiteraard ook meer kosten bij u zouden liggen voor de dagelijkse verzorging. Die situatie is anders nu uw dochter niet meer bij u woont.
Cliënte geeft aan nu geen behoefte te hebben aan een gesprek met u om dit alles te bespreken. Het is aan u om verweer te voeren, dan met de vaststelling van de rechtbank akkoord te gaan.
2.4 Verweerder heeft op 16 december 2022 namens zijn cliënte een verzoekschrift tot
vaststelling van de onderhoudsbijdrage voor een jongmeerderjarige bij de rechtbank
Midden-Nederland, locatie Lelystad, ingediend.
2.5 Bij beschikking van 19 december 2022 heeft de rechtbank de zaak, vanwege familiebanden
van partijen met een medewerker van de rechtbank, voor behandeling verwezen naar de
rechtbank Gelderland, locatie Arnhem.
2.6 In zijn brief van 21 december 2022 heeft klager onder meer aan verweerder geschreven:
Met verbazing heb ik kennisgenomen van de inhoud van de brief met datum 13 december 2022.
Welke haaks staat op de eis uit de eerste brief met dagtekening 2 december waarin u volledig confirmeert aan het ouderschapsplan en blind zonder het ouderschapsplan inhoudelijk gelezen te hebben een bedrag van 175 euro overneemt als eis namens uw cliënte en mijn dochter [J].
Omdat er in de brief van 13 december duidelijk door u en [J] erkend wordt dat de huidige situatie sterk afwijkt van de situatie in het ouderschapsplan ben en blijf ik bereid om bij te dragen in het levensonderhoud van [J].
En kan mij daarom niet vinden in de bewering van [J] dat ik hierin niet heb willen dragen omdat ik vanaf de dag dat zij 18 werd tot de dag dat zij bij u aanklopte meerdere keren de vraag heb gesteld of ik financieel moest bijdragen. En zij hier op alle verzoeken heeft geantwoord dat dit niet nodig was. (…)
Om de behoefte vast te stellen lijkt het mij niet meer dan billijk dat er een onderbouwde kosten baten verhaal opgesteld word om de behoefte in de bijdrage van de eerste levensbehoefte en studie van [J] vast te stellen. Om daarna vast te stellen in hoeverre ik hierin kan bijdragen op basis van mijn inkomen.
Hiermee herhaal ik aan jullie mijn verzoek om met feitelijkheden te komen die een
bedrag van 175,00 zoals deze nu als eis neergelegd wordt rechtvaardigen alleen dan
en alleen ben ik bereid om hierin zover binnen mijn financiële mogelijkheden mogelijk
is een bijdrage te leveren.
De inhoud van deze brief is aangetekend verstuurd aan mijn dochter [J], aan u als
haar advocaat en zal ik als kopie naar mijn advocaat toesturen zodat ook zij op de
hoogte is gezien het convenant in zijn geheel al ter discussie staat in zake de afwikkeling
van scheiding. Graag verneem ik van u binnen 14 dagen.
2.7 Ook op 21 december 2022 heeft klager de beschikking van de rechtbank van 19 december 2022 ontvangen. Klager is tot 13 januari 2023 in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet (Aw) door:
a) zich onvoldoende in te zetten om tot een oplossing te komen dan wel niet de-escalerend
te werken;
Toelichting: Klager heeft binnen een redelijke termijn op 21 december 2022 gereageerd op de brief
van verweerder van 13 december 2022. Daarin heeft hij aangegeven te willen bijdragen
in het onderhoud van zijn dochter op basis van haar behoefte en zijn draagkracht.
In zijn beleving was hij nog steeds in gesprek met verweerder over een regeling en
was hij in afwachting van een onderbouwing door verweerder van het gevraagde bedrag.
Er was sprake van een precaire situatie met zijn dochter die ook wist dat klager gelijktijdig
in een procedure zat tegen haar moeder over de uitvoering van het convenant en het
ouderschapsplan. Verweerder wist dit ook. Daarom mocht van hem verwacht worden dat
hij de-escalerend te werk zou gaan. Als verweerder aan klager de gevraagde berekening
had gegeven, was een procedure mogelijk niet nodig geweest. Volgens klager heeft verweerder
nooit de bedoeling gehad om op zijn reactie te wachten. Verweerder heeft immers al
heel snel na zijn brief van 13 december 2022, al op 16 december 2022, het verzoekschrift
bij de rechtbank ingediend. Zodoende heeft hij de zaak en daarmee de verstandhouding
met zijn dochter onnodig onder druk gezet.
b) onnodig een procedure te starten en klager daarvan niet op de hoogte te stellen.
Toelichting: Verweerder heeft klager vooraf niet laten weten dat hij een verzoekschrift bij de rechtbank heeft ingediend. Dit heeft klager zelf moeten vernemen doordat hij de beschikking van 19 december 2022 ontving. Klager wilde bijdragen maar stelde daar een aantal redelijke voorwaarden aan. Door indiening van het verzoekschrift heeft verweerder hem voor een voldongen feit geplaatst en wordt klager op kosten gejaagd omdat hij een advocaat moet inschakelen.
4 VERWEER
4.1 Volgens verweerder was de verhouding tussen cliënte en klager ernstig verstoord.
Anders dan zijn ex-echtgenote weigert klager al langer om aan zijn onderhoudsverplichting
voor zijn dochter te voldoen, ondanks daarover gemaakte afspraken in het ouderschapsplan.
Klager doet er alles aan om daaraan te ontkomen. Dat was de reden dat zijn dochter
ook niet met haar vader in gesprek wilde zodat overleg zinloos was. Klager heeft ook
nooit een voorstel voor betaling van enige onderhoudsbijdrage aan zijn dochter gedaan,
ook niet na indiening van het verzoekschrift.
4.2 Zijn cliënte heeft dan ook aangedrongen op het snel indienen van een verzoekschrift
omdat zij het geld hard nodig had. Klager was al schriftelijk gewezen op rechtsmaatregelen
zodat hij niet kan zijn overvallen dat na uitblijven van betaling een procedure tegen
hem is gestart.
5 BEOORDELING
Maatstaf
5.1 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf
die de raad bij de beoordeling daarvan aanlegt, is mede ingegeven door de voor advocaten
geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in.
5.2 Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt
te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste
van een wederpartij worden beperkt, tenzij de belangen van die wederpartij nodeloos
en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat geen feiten poneren
waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, zich niet onnodig grievend
uitlaten over de wederpartij en mag hij de belangen van de wederpartij niet onnodig
of onevenredig schaden zonder redelijk doel.
5.3 Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen
aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het
algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden
is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te
wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan
hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt.
Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd
zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken,
onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
5.4 Wel geldt dat een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen
moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden en de kinderen; van
hem mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere
belangen in die procedures een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen.
De advocaat moet daarbij van geval tot geval afwegen:
- het belang van zijn cliënt bij het voeren van de procedure,
- het belang van de wederpartij én dat van de kinderen bij het voorkomen daarvan,
- het verloop van het geschil tot dan toe,
- en de kans op succes van een procedure.
5.5 De raad beoordeelt de klacht aan de hand van de hiervoor geformuleerde maatstaven.
Klachtonderdeel a)
5.6 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder zich onvoldoende ingespannen om
te proberen om met klager tot een regeling te komen. Volgens verweerder was al langer
sprake van een slechte verstandhouding tussen de dochter en klager en had de dochter
snel geld nodig. Dat de dochter belang had bij snelle indiening van het verzoekschrift,
omdat daarmee de ingangsdatum van een onderhoudsbijdrage wordt bepaald, ontsloeg verweerder
nog niet van zijn verplichting om ook rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen
van klager. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder dat onvoldoende gedaan.
De raad overweegt daartoe dat verweerder wist dat tussen klager en de moeder van zijn
cliënte een procedure liep over de uitleg van het convenant over de vraag of € 175,-
per maand per kind of voor beide kinderen betaald moest worden. Ook wist verweerder,
zo volgt uit zijn e-mail van 13 december 2022 aan klager, dat de zorgregeling gewijzigd
was ten opzichte van de eerder in het convenant daarover gemaakte afspraken. In deze
gewijzigde situatie had het op de weg van verweerder gelegen om aan klager de verzochte
onderbouwing te geven en te bekijken of daarna alsnog een regeling kon worden getroffen
zonder extra kosten voor klager.
5.7 Het voorgaande betekent dat verweerder naar het oordeel van de raad de grenzen
van de hem toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij van klager heeft overschreden
en tuchtrechtelijk verwijtbaar richting hem heeft gehandeld. De raad zal klachtonderdeel
a) gegrond verklaren.
Klachtonderdeel b)
5.8 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder in zijn brief van 2 december 2022 aan klager aangekondigd dat hij namens zijn cliënte een procedure zou starten bij uitblijven van betaling van de verzochte bijdrage. Klager kan dan ook niet overvallen zijn dat verweerder daarna een procedure is gestart. Het starten daarvan was ook niet onnodig omdat daarmee de ingangsdatum van een mogelijke bijdrage voor zijn cliënte wordt bepaald. Het verdient wellicht niet de schoonheidsprijs dat verweerder niet meteen een afschrift van zijn verzoekschrift van 16 december 2022 aan klager heeft gestuurd, maar dat alleen maakt nog niet dat het verweerder in het belang van zijn cliënte niet vrij stond om die procedure te starten. Tuchtrechtelijk kan verweerder hiervan geen verwijt worden gemaakt. De raad oordeelt klachtonderdeel b) dan ook ongegrond.
6 MAATREGEL
De raad heeft één klachtonderdeel gegrond verklaard. De vraag die nu voorligt is of,
en zo ja welke maatregel aan verweerder moet worden opgelegd. De raad legt de maatregel
van waarschuwing op bij wijze van zakelijke terechtwijzing. Verweerder had naar het
oordeel van de raad meer rekening moeten houden met de gerechtvaardigde belangen van
klager als de wederpartij van zijn cliënte, temeer daar sprake was van een geschil
binnen een vader-dochter relatie. Nu verweerder een blanco tuchtrechtelijk verleden
heeft, is daarvoor een zakelijke terechtwijzing afdoende.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond
van artikel 46e lid 5 Aw het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem
vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager
geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van
artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken
nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft
binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b) en
c) genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel b) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op
de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse
Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. M. Jansen, voorzitter, mrs. M.H. Pluymen en M.J.J.M. van Roosmalen, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2023.
griffier
voorzitter
Verznden d.d. 9 oktober 2023