ECLI:NL:TADRARL:2023:248 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-791/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:248
Datum uitspraak: 18-09-2023
Datum publicatie: 23-10-2023
Zaaknummer(s): 22-791/AL/MN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Procedures tussen een stichting en de voorzitter L. enerzijds en klager, de voormalig directeur-bestuurder, anderzijds. Verweerder stond de stichting bij en klager klaagt daar over. Met betrekking tot de vraag of verweerder de stichting mocht bijstaan, neemt de raad als uitgangspunt dat het niet aan de tuchtrechter is om een oordeel te geven over de bevoegdheid van L. om de stichting te vertegenwoordigen. Dat zou anders kunnen zijn als er sprake is van een ‘evident onrechtmatige vertegenwoordiging’, zoals door klager is gesteld. Daarvan is op grond van de stukken echter niet gebleken. Integendeel, de stelling van verweerder dat L. die bevoegdheid wel had, wordt bevestigd door het vonnis in kort geding van de rechtbank Amsterdam en het arrest van het hof Amsterdam. De raad is daarom van oordeel dat verweerder er terecht van is uitgegaan dat L. de stichting mocht vertegenwoordigen en bevoegd was om aan verweerder een opdracht te geven om de stichting te vertegenwoordigen. Zelfs in het geval een rechter (in een andere procedure) over de vertegenwoordigingsbevoegdheid van L. een andere beslissing zal nemen, kan niet de conclusie worden getrokken dat verweerder deze opdracht niet had mogen aannemen. De raad verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 18 september 2023
in de zaak 22-791/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 5 november 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 7 oktober 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1580679/FH/sd van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 15 mei 2023. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Verweerder heeft in diverse procedures opgetreden voor de Stichting Islamitisch Onderwijs Nederland (SIO) en voor haar voorzitter.
2.2 De SIO bestuurt in Amsterdam de school voor voortgezet onderwijs op Islamitische grondslag, het Cornelius Haga College. Het bestuur van de SIO bestaat uit een algemeen bestuur en een dagelijks bestuur van één uitvoerend bestuurslid, de directeur-bestuurder. Het algemeen bestuur houdt toezicht op de uitvoering van de taken en bevoegdheden door de directeur­bestuurder, die is belast met de algehele leiding en het besturen van de school.
2.3 Klager was de directeur-bestuurder. De voorzitter de heer L. en de secretaris de heer K. vormden samen het algemeen bestuur.
2.4 In mei 2020 is een conflict ontstaan tussen klager en de secretaris enerzijds en de voorzitter anderzijds en zij hebben elkaar bestookt met besluiten tot schorsing en/of ontslag. Bij dagvaarding van 29 mei 2020 hebben klager en de secretaris de SIO in kort geding gedagvaard en heeft de SIO een vordering in reconventie ingesteld. Kort gezegd was deze procedure bedoeld om een einde aan de onbestuurbaarheid van de school te verkrijgen en in afwachting van een beslissing in een bodemprocedure over de rechtmatigheid van schorsingen en ontslagen over en weer een oordeel te krijgen over welke partij tijdelijk bestuurder is.
2.5 Klager is bij besluit van het bestuur van de SIO van 2 juni 2020 op staande voet ontslagen als directeur.
2.6 Bij vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 10 juni 2020 is bepaald dat het bestuur voorlopig in handen komt van de voorzitter en het ontslag van klager als statutair bestuurder van de SIO en als dagelijks bestuurder van de school rechtsgeldig is genomen. Klager is tevens veroordeeld om binnen 48 uur na betekening van het vonnis op straffe van een dwangsom over te gaan tot het overhandigen aan de voorzitter van bepaalde bescheiden, die essentieel zijn om de dagelijkse gang van zaken aangaande de school voort te kunnen zetten.
2.7 Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Bij arrest van 2 maart 2021 heeft het hof dit beroep afgewezen en het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd.
2.8 De SIO heeft jegens klager aanspraak gemaakt op betaling van € 50.000,- wegens verbeurde dwangsommen en heeft medio augustus 2020 executoriaal derdenbeslag onder zichzelf laten leggen op het salaris van klager.
2.9 Klager heeft vervolgens in kort geding opheffing van het beslag gevraagd, alsmede betaling van het volledige salaris. Bij vonnis van 28 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van klager afgewezen.
2.10 Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Bij arrest van 20 juli 2021 heeft het hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw rechtdoende het gelegde loonbeslag opgeheven.
2.11 Bij vonnis van 12 november 2020 heeft de kantonrechter te Amsterdam de vorderingen van klager strekkende tot vernietiging van zijn ontslag op staande voet afgewezen. Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
2.12 Bij dagvaarding van 22 juni 2021 heeft onder andere klager de SIO, de voorzitter en de later benoemde bestuurders gedagvaard. Klager heeft daarin kort gezegd een verklaring voor recht gevraagd dat hij bestuurder van de SIO is, zijn ontslag nietig is, dat de voorzitter rechtsgeldig is ontslagen als bestuurder en de andere bestuurders niet rechtsgeldig zijn benoemd. Als provisionele vordering heeft klager kort gezegd verzocht te bepalen dat hij voorlopig bevoegd is als directeur-bestuurder de SIO te vertegenwoordigen.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) te faciliteren dat het bestuur van de SIO is ontwricht door de voorzitter van de SIO heimelijk te adviseren over de wijze waarop de overige bestuurders ontslagen en geschorst konden worden;
b) ontslag en schorsingsmaatregelen te adviseren, die in strijd zijn met de wet en de statuten;
c) in diverse procedures onwaarheden te verkondigen over onder andere de aanleiding voor de bestuurscrisis, de situatie die door de bestuurscrisis is ontstaan en over de hoorplicht;
d) op de website van zijn kantoor ten onrechte te plaatsen dat de voorzitter volgens de statuten heeft gehandeld;
e) interne onderwerpen die de SIO aangaan te bespreken met onbevoegden;
f) een overeenkomst van opdracht aan te gaan met een persoon die de SIO niet rechtsgeldig vertegenwoordigt en vervolgens werkzaamheden voor de SIO te verrichten.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

Maatstaf

5.1 De klacht heeft betrekking op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerder dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden.

Klachtonderdelen a), b) en f)

5.2 In de klachtonderdelen a), b) en f) verwijt klager verweerder dat hij L., de voorzitter van de SIO, heimelijk heeft geadviseerd. Verder stelt klager dat verweerder in strijd met de regels de SIO heeft bijgestaan, omdat verweerder een overeenkomst van opdracht is aangegaan met L., terwijl L. geen rechtsgeldige vertegenwoordiger van de SIO is. Verweerder mocht niet zonder de vertegenwoordigde meerderheid van de toezichthoudende leden de SIO vertegenwoordigen, adviseren of ander handelingen verrichten, aldus klager.
5.3 De raad is allereerst van oordeel dat het verweerder vrij stond om L. te adviseren. Geen (tuchtrechtelijke) regel staat in de weg om dat te doen. Dat klager en L. (als bestuursleden van de SIO) in die tijd een conflict hadden, maakt dat niet anders.
5.4 Met betrekking tot de vraag of verweerder de SIO mocht bijstaan, neemt de raad als uitgangspunt dat het niet aan de tuchtrechter is om een oordeel te geven over de bevoegdheid van L. om de SIO te vertegenwoordigen. Dat zou anders kunnen zijn als er sprake is van een ‘evident onrechtmatige vertegenwoordiging’, zoals door klager is gesteld. Daarvan is op grond van de stukken echter niet gebleken. Integendeel, de stelling van verweerder dat L. die bevoegdheid wel had, wordt bevestigd door het vonnis in kort geding van de rechtbank Amsterdam van 10 juni 2020 en (in hoger beroep) het arrest van het hof Amsterdam van 2 maart 2021). De raad is daarom van oordeel dat verweerder er terecht van is uitgegaan dat L. de SIO mocht vertegenwoordigen en bevoegd was om aan verweerder een opdracht te geven om de SIO te vertegenwoordigen. Zelfs in het geval een rechter (in een andere procedure) over de vertegenwoordigingsbevoegdheid van L. een andere beslissing zal nemen, kan niet de conclusie worden getrokken dat verweerder deze opdracht niet had mogen aannemen.
5.5 Bij deze stand van zaken is de raad van oordeel dat het verweerder vrij stond om de SIO als advocaat bij te staan. Op grond van de stukken is niet gebleken dat verweerder bij de behartiging van de belangen van de SIO de grenzen van zijn grote vrijheid als advocaat van de wederpartij heeft overschreden. Dat betekent dat de klachtonderdelen a), b) en f) ongegrond worden verklaard.
 
Klachtonderdeel c)

5.6 Klager stelt ook dat verweerder in diverse procedures onwaarheden heeft verkondigd, onder andere over de aanleiding voor de bestuurscrisis, de situatie die door de bestuurscrisis is ontstaan en over de hoorplicht. De raad is hierover van oordeel dat niet vast is komen te staan dat de door verweerder in deze procedure aangevoerde informatie in strijd met de waarheid was en ook niet dat verweerder van die gestelde onwaarheid wist dan wel redelijkerwijs kon weten. Verweerder mocht uitgaan van de juistheid van deze door zijn cliënt verschafte gegevens en hij was niet gehouden om de juistheid daarvan te verifiëren. Bovendien zijn deze punten besproken in de civiele procedure en heeft klager in die procedure zijn standpunt daarover kunnen geven. Het is niet aan de tuchtrechter om daarover inhoudelijk een oordeel te geven. Gelet op het voorgaande zal dit klachtonderdeel ongegrond worden verklaard.
 
Klachtonderdeel d)

5.7 Klager stelt dat verweerder op de website van zijn kantoor in de ogen van klager ten onrechte heeft geschreven dat de voorzitter (de cliënt van verweerder) volgens de statuten heeft gehandeld.
5.8 Op grond van de stukken stelt de raad vast dat verweerder op de website van zijn kantoor een blog met daarin een kort verslag van het vonnis in kort geding van 10 juni 2020 heeft geplaatst. Het stond verweerder vrij om dat te doen. De omstandigheid dat klager het niet eens is met het vonnis of met de door verweerder gemaakte verkorte weergave van dat vonnis betekent niet dat verweerder dat niet zou mogen doen. Dat verweerder in die blog onwaarheden heeft geschreven, is niet gebleken. Dat betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.
 
Klachtonderdeel e)

5.9 Klager heeft ten slotte gesteld dat verweerder het ontslag van klager met onbevoegden heeft besproken en een geheim document openbaar heeft gemaakt en gedeeld met onbevoegden. De raad is van oordeel dat dit verwijt, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet is komen vast te staan. Voor zover klager ook dit klachtonderdeel heeft onderbouwd door te stellen dat verweerder in strijd met de regels de SIO heeft bijgestaan, verwijst de raad naar wat onder de klachtonderdelen a), b) en f) is overwogen.

Conclusie

5.10 De raad concludeert op grond van het voorgaande dat de klacht in alle onderdelen ongegrond wordt verklaard. Dat verweerder anderszins bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder dat daarmee een redelijk doel werd gediend, is niet gebleken.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. W.W. Korteweg, J.J. Molenaar, H.K.Scholtens, S.J. de Vries, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 september 2023.

Griffier                                                                                                                   Voorzitter

Verzonden d.d. 18 september 2023