ECLI:NL:TADRARL:2023:246 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-176/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:246
Datum uitspraak: 16-10-2023
Datum publicatie: 17-10-2023
Zaaknummer(s): 23-176/AL/MN
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Maatregelen, subonderwerp: Tuchtrechtelijk verleden
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft erkend dat hij, ondanks de daartoe door klager verstrekte opdrachten en de urgentie van klager, tot tweemaal toe geen procedure voor verlaging kinderalimentatie is gestart. Daarnaast heeft verweerder niet aan zijn inlichtingenplicht richting klager voldaan en is daarover niet eerlijk geweest. In een gezagprocedure heeft verweerder de volgens klager daarover gemaakte - en zeer wezenlijke - afspraken in strijd met gedragsregel 16 niet schriftelijk vastgelegd. Niet kan worden vastgesteld dat verweerder voldoende regie heeft gevoerd op dit punt. Verweerder heeft de belangen van klager volstrekt onvoldoende behartigd en de kernwaarden deskundigheid en integriteit geschonden. Op grond van de ernst van de verwijten, het omvangrijke tuchtrechtelijk verleden van verweerder en het feit dat verweerder ter zitting geen, althans onvoldoende, inzicht heeft getoond in zijn eigen handelen, is de raad van oordeel dat het niet verantwoord is dat verweerder de praktijk als advocaat in de toekomst nog uitoefent. Ook al heeft verweerder zichzelf uitgeschreven, dan nog is de maatregel van schrapping nu nog de enige passende maatregel.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 16 oktober 2023
in de zaak 23-176/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 19 mei 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 1 maart 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1937312/FB/SD van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 11 september 2023. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van klager van 22 augustus 2023.

2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Omstreeks mei 2019 heeft klager aan verweerder gevraagd om hem bij te staan in een aantal zaken.

Zaak: Gezagswijziging:
2.2 Klager heeft aan verweerder opdracht gegeven om hem bij te staan in een procedure tot gezagswijziging waarvoor zijn ex-partner op 30 april 2019 een verzoekschrift had ingediend.
2.3 Kort voor de mondelinge behandeling op 27 mei 2019 heeft verweerder verzocht om uitstel daarvan. De rechtbank heeft dat verzoek afgewezen wegens het ontbreken van een klemmende reden. De mondelinge behandeling is die dag doorgegaan buiten aanwezigheid van klager en verweerder.
2.4 Bij beschikking van 24 juni 2019 heeft de rechtbank bepaald dat het ouderlijk gezag alleen aan de ex-partner van klager toekomt.

Zaak: Wijziging kinderalimentatie:
2.5 Klager heeft verweerder ook gevraagd om een wijzigingsprocedure te starten tot verlaging van de eerder vastgestelde kinderalimentatie. Klager had minder draagkracht omdat hij in de ziektewet was terechtgekomen.
2.6 Op 11 juni 2019 heeft het Juridisch Loket voor deze zaak een verwijzing aan klager afgegeven.
2.7 Klager heeft herhaaldelijk, zowel telefonisch als via WhatsApp, bij verweerder geïnformeerd naar de stand van zaken en gewezen op zijn financiële zorgen. Verweerder heeft daar niet op gereageerd.
2.8 In haar e-mail van 15 september 2021 heeft ook de echtgenote van klager bij verweerder om opheldering gevraagd over de stand van zaken van de op te starten procedure.
2.9 Na uitblijven van een reactie heeft de echtgenote van klager in haar e-mail van 23 september 2021 aan verweerder gevraagd om de zaak over te dragen aan een andere advocaat. Verweerder heeft daarmee aanvankelijk ingestemd maar na een gesprek diezelfde dag hebben verweerder en klager alsnog afgesproken dat verweerder de zaak toch zou doen. Klager heeft daarna herhaaldelijk bij verweerder geïnformeerd naar de stand van zaken.
2.10 In zijn e-mail van 5 april 2022 heeft klager verweerder gevraagd naar de zittingsdatum. Ook heeft hij verweerder laten weten dat hij hoopt dat de zaak vóór mei 2022 afgerond zal zijn, omdat anders ook op zijn vakantiegeld beslag wordt gelegd.
2.11 In zijn e-mail van 6 april 2022 heeft klager bij verweerder opnieuw geïnformeerd naar de stand van zaken. Ook heeft hij verweerder gemeld dat het visum van zijn moeder is komen te vervallen vanwege het loonbeslag en gewezen op de urgentie.
2.12 In een Whatsappbericht van 19 april 2022 heeft klager aan verweerder verzocht om het loonbeslag op te laten heffen. Ook heeft hij zich daarin afgevraagd of verweerder wel een procedure is gestart.
2.13 In zijn e-mail van 2 mei 2022 heeft klager verweerder ingelicht dat het UWV zijn vakantiegeld heeft ingehouden vanwege beslaglegging.
2.14 Kort daarna in mei 2022 heeft verweerder, na herhaaldelijke vragen daarover, aan klager laten weten dat hij opnieuw geen procedure had gestart.
2.15 In een Whatsappbericht van 7 mei 2022 heeft klager aan verweerder voorgerekend hoeveel geld het LBIO sinds mei 2019 heeft ingehouden. Ook heeft hij daarin laten weten dat hij de zaak naar een andere advocaat wil overdragen.
2.16 Op 13 mei 2022 heeft klager gesproken met de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerder. De klachtenfunctionaris heeft daarna in een e-mail aan klager laten weten dat verweerder akkoord gaat met overdracht van het dossier.
2.17 In zijn e-mail van 19 mei 2022 heeft klager aan verweerder gevraagd of hij het dossier inmiddels heeft overgedragen zoals was afgesproken.
2.18 In zijn Whatsappbericht van 30 mei 2022 heeft klager dringend aan verweerder gevraagd om mee te werken aan de overdracht van het dossier. Die dag heeft verweerder, na tussenkomst van de klachtenfunctionaris van zijn kantoor, het dossier aan de opvolgend advocaat van klager gemaild. In dit dossier zat alleen een beschikking.
2.19 In een e-mail van 1 juni 2023 heeft de echtgenote van klager verweerder aansprakelijk gesteld en hem verder nog geschreven:

Tijdens de bemiddelingsgesprek op 4 januari 2023 bij de Orde van Advocaten heeft u aangegeven dat u de geleden schade zal vergoeden. En dat u de fout heeft erkent. Het hof was het met de beschikking eens van 18 april 2023.
Diezelfde dag heeft verweerder hierop gereageerd en aan klager laten weten dat hij de zaak zal doorsturen naar zijn verzekeraar. Ook heeft hij daarin bevestigd dat hij de schade zal vergoeden voor zover die er is.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet (Aw) door:

a) tot twee keer toe geen procedure tot wijziging kinderalimentatie op te starten en niet (tijdig) aan klager kenbaar te maken dat hij daarin tekort is geschoten;
Toelichting: In mei 2019 heeft klager aan verweerder gevraagd om de procedure te starten om de kinderalimentatie te verlagen. Verweerder heeft helemaal niets in die zaak gedaan en dat pas op 23 september 2021 aan klager kenbaar gemaakt. Na dat indringende gesprek heeft klager aan verweerder een tweede kans willen geven om de procedure alsnog op te starten. Ook daarna heeft verweerder niets gedaan terwijl klager financiële problemen had door lagere inkomsten. Vanaf mei 2019 had het LBIO voor € 94,- beslag gelegd op zijn loon en vakantiegeld. Klager kon daardoor moeilijk rondkomen met twee kinderen en dat gaf veel stress. Dit terwijl verweerder wist van zijn ziekte en ook dat stress niet goed was voor klager. Pas na herhaaldelijke vragen daarover heeft verweerder pas in mei 2022 erkend dat hij alsnog geen procedure voor hem was gestart

b) niet te reageren op de verzoeken van/ namens klager om geïnformeerd te worden over zijn zaak dan wel klager daarover onjuist te informeren;

c) niet mee te werken aan de overdracht van zijn dossier aan de opvolgend advocaat van klager;
Toelichting: Op 13 mei 2022 heeft de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerder laten weten dat hij het dossier zou overdragen. Dat heeft verweerder pas na diverse aanmaningen en dankzij de bemiddeling op 30 mei 2022 gedaan. Het dossier was niet volledig;

d) klager niet in rechte tijdens de zitting te vertegenwoordigen in de gezagszaak, waardoor klager het ouderlijk gezag is kwijtgeraakt, terwijl voor die zaak een toevoeging is gekregen.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.

Klachtonderdeel a)
4.2 Verweerder heeft, ook tijdens de zitting, erkend dat hij tot tweemaal toe met klager heeft afgesproken om een wijzigingsprocedure kinderalimentatie te starten maar dat nooit heeft gedaan. Hij heeft wel andere werkzaamheden voor klager gedaan, zoals overleg met de advocaat van de wederpartij en het opvragen van uittreksels. Hij is bereid om de aantoonbaar door klager geleden schade te vergoeden. De van klager ontvangen eigen bijdrage heeft hij terugbetaald.

Klachtonderdeel b)
4.3 Volgens verweerder heeft hij regelmatig contact met klager gehad, zij het wat minder tegen het einde van hun samenwerking.

Klachtonderdeel c)
4.4 Volgens verweerder heeft hij het volledige alimentatiedossier snel genoeg overgedragen aan de opvolgend advocaat. Hij heeft als gebaar ermee ingestemd dat de verleende toevoeging niet verrekend hoefde te worden.

Klachtonderdeel d)
4.5 Volgens verweerder heeft klager hem kort voor de zitting telefonisch gezegd dat hij het goed vond dat zijn ex-partner eenhoofdig gezag over hun zoon zou krijgen omdat dat feitelijk al zo was. Verweerder heeft die zitting niet namens klager bijgewoond en is ervan overtuigd dat het ook niet tot een andere beslissing van de rechtbank had geleid als hij dat wel had gedaan. Hij heeft als gebaar de toevoeging gedeclareerd als ‘advies’.

5 BEOORDELING
Maatstaf
5.1 Bij de beantwoording van de vraag of een advocaat zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 Aw hanteert de raad als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. De raad toetst of de beklaagde advocaat heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.
5.2 Bij deze beoordeling betrekt de raad de in artikel 46 Aw omschreven normen, waaronder ook de kernwaarden die in artikel 10a Aw zijn uitgewerkt. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen als invulling van de in artikel 46 Aw genoemde behoorlijkheidsnorm wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
5.3 In de relatie met de cliënt is onder meer gedragsregel 16 en vaste rechtspraak daarover van belang. Uit het eerste lid volgt dat het de taak van de advocaat is om belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan de cliënt te bevestigen. Als de advocaat dit nalaat en daarover ontstaat achteraf onduidelijkheid of een misverstand bij de cliënt, dan is dat voor risico van de advocaat. Daarnaast is in het tweede lid bepaald dat als de advocaat een redelijk vermoeden heeft dan wel bemerkt dat hij tekort is geschoten in de behartiging van de belangen van zijn cliënt, hij gehouden is zijn cliënt daarvan onverwijld op de hoogte te stellen en hem, zo nodig, te adviseren onafhankelijk advies te vragen.
5.4 De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel a); wijzigingsprocedure kinderalimentatie
5.5 Verweerder heeft erkend dat hij ondanks de daartoe door klager verstrekte opdrachten tot tweemaal toe geen procedure voor klager is gestart. Dit terwijl uit de e-mails van klager voor verweerder duidelijk moet zijn geweest dat die procedure tot verlaging van de vastgestelde kinderalimentatie om verschillende redenen zeer urgent voor klager was. Ook staat vast dat verweerder pas na langdurig aandringen door klager en zijn vrouw aan hen heeft toegegeven dat hij geen procedure was begonnen.
5.6 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder daardoor niet gehandeld met voldoende zorg voor de belangen van klager zoals van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat verwacht mocht worden in de zin van artikel 46 Aw. Verweerder heeft daarmee ook in strijd gehandeld met de kernwaarde deskundigheid en integriteit in de zin van artikel 10a lid 1 Aw. Dit alles wordt verweerder ernstig tuchtrechtelijk verweten. Klachtonderdeel a) is gegrond.

Klachtonderdeel b); communicatie
5.7 Het ligt op de weg van de advocaat, die op basis van zijn deskundigheid regie voert in de behandeling van de aan hem toevertrouwde belangen en procedures, om over de processtrategie en plan van aanpak helder en duidelijk met de cliënt te communiceren. Telkens als zich in een zaak ontwikkelingen voordoen, wordt van de advocaat verder verwacht dat hij de cliënt daarvan proactief op de hoogte houdt. Gedragsregel 16 leidt ertoe dat dat schriftelijk aan de cliënt moet worden bevestigd om onduidelijkheid of misverstanden daarover achteraf met de cliënt te voorkomen. Ook wordt van een advocaat verwacht dat deze aan hem gerichte berichten en verzoeken van zijn cliënt binnen een redelijke termijn afdoende beantwoordt en daarop op adequate wijze reageert.
5.8 Nu klager heeft betwist dat verweerder hem mondeling en op juiste wijze heeft ingelicht terwijl schriftelijke stukken van verweerder daarvan ontbreken, is niet komen vast te staan dat verweerder aan zijn inlichtingenplicht richting klager heeft voldaan, hetgeen volgens de hierboven genoemde maatstaf tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Daarnaast heeft verweerder in strijd met de kernwaarde gehandeld als bedoeld in artikel 10a lid 1 sub d Aw. Hij heeft immers niet op eigen initiatief eerlijk aan klager verteld dat hij geen procedure voor hem was begonnen.
5.9 Dergelijk handelen betaamt een behoorlijk advocaat niet en wordt hem tuchtrechtelijk verweten. Klachtonderdeel b) is dan ook gegrond.

Klachtonderdeel c); dossieroverdracht
5.10 Vaststaat dat verweerder begin mei 2022 tegenover klager heeft erkend dat hij niet alsnog een procedure voor hem is gestart in de alimentatiezaak. Op 7 mei 2022 heeft klager verweerder daarom gevraagd om het dossier aan een andere advocaat over te dragen. Daarmee heeft verweerder op 13 mei 2022 via zijn klachtenfunctionaris ingestemd. Op 30 mei 2022 heeft verweerder zijn dossier overgedragen. Als onbetwist staat ook vast dat dit dossier onvolledig was.
5.11 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder dit niet voldoende voortvarend gedaan en bovendien ook pas nadat de klachtenfunctionaris daarin heeft bemiddeld. Juist in de onderhavige situatie, waarin verweerder zelf herhaaldelijk is tekortgeschoten waardoor dossieroverdracht noodzakelijk was én hij uit de e-mails van klager kon weten dat sprake was van een noodsituatie, had verweerder meteen op eerste verzoek van klager het volledige dossier aan de opvolgend advocaat moeten overgedragen. Door dat pas drie weken later te doen, heeft verweerder gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt. Daarom is ook klachtonderdeel c) gegrond.

Klachtonderdeel d); gezagsprocedure
5.12 Klager betwist dat hij kort voor de zitting telefonisch tegen verweerder heeft gezegd dat hij instemde met het door zijn ex-partner verzochte eenhoofdig gezag. Tijdens dat gesprek heeft hij alleen aan klager laten weten dat hijzelf niet in staat was om naar de zitting te gaan en heeft hij verweerder gevraagd om hem op de zitting te vertegenwoordigen om verweer te voeren. Volgens klager heeft verweerder daarmee ingestemd. Pas na ontvangst van de beschikking heeft klager ontdekt dat verweerder kort voor de zitting aan de rechtbank uitstel heeft gevraagd maar dit niet heeft gekregen en dat verweerder niet bij de zitting aanwezig was. Klager is hierdoor ernstig gedupeerd omdat het gezag nu alleen aan zijn ex-partner is toegewezen en klager niets meer hoort over zijn zoon.
5.13 Verweerder heeft de volgens hem met klager hierover gemaakte - en zeer wezenlijke - afspraken niet schriftelijk vastgelegd zoals bedoeld in gedragsregel 16. De raad kan daarom niet vaststellen dat verweerder met klager heeft afgesproken dat geen verweer hoefde te worden gevoerd tijdens de zitting op 19 mei 2019 en klager en verweerder beiden niet bij die zitting aanwezig zouden zijn. Niet kan worden vastgesteld of verweerder voldoende regie heeft gevoerd op dit punt. Daarbij overweegt de raad ook dat niet aannemelijk is dat afgesproken zou zijn dat geen verweer hoefde te worden gevoerd. Immers, verweerder heeft op de dag van de zitting zelf om uitstel gevraagd. De raad ziet niet in waarom uitstel is gevraagd als afgesproken zou zijn dat geen verweer hoefde te worden gevoerd. Dat alles is niet zoals van een zorgvuldig handelend advocaat mag worden verwacht. Klachtonderdeel d) is dan ook gegrond.

6 MAATREGEL
6.1 De raad komt op grond van het vorenstaande tot de conclusie dat verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 46 Aw en gedragsregel 16 door volstrekt onvoldoende de belangen van klager te behartigen. De aan verweerder verweten gedragingen hebben ook betrekking op de kernwaarden deskundigheid en integriteit als genoemd in artikel 10a Aw.
6.2 In de alimentatiezaak heeft verweerder pas twee jaar na de eerste opdracht en na herhaald aandringen door klager op 23 september 2021 aan klager laten weten dat hij geen procedure voor hem was gestart. Ondanks de aan verweerder geboden tweede kans om alsnog een procedure voor klager te starten, heeft verweerder opnieuw een jaar niets voor klager gedaan en ook dat niet op eigen initiatief aan klager gemeld. De raad is niet gebleken dat verweerder op enig moment aan klager heeft uitgelegd waarom hij die procedure (tot twee keer toe) niet is gestart. Daarnaast blijft voor de raad onduidelijk waarom verweerder aanhouding van de gezagzitting heeft gevraagd als hij in zijn optiek geen verweer hoefde te voeren voor klager. Dat komt niet erg geloofwaardig over.
6.3 De raad rekent verweerder dit alles zwaar aan, juist omdat van een advocaat mag worden verwacht dat de belangen van de cliënt bij hem in goede handen zijn en dat hij zich aan de voor hem geldende regels houdt. Dit alles raakt de kern van het beroep van advocaat. Verweerder heeft het vertrouwen van klager op verschillende momenten ernstig beschaamd en is ernstig tekort geschoten in de zorg die hij hem verschuldigd was. Daarmee hebben zijn gedragingen ook het vertrouwen in de advocatuur in het algemeen schade toegebracht. Dit alles rechtvaardigt op zich al een zware maatregel.
6.4 Tevens lijkt verweerder niet te hebben geleerd van eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen. In de afgelopen zeven jaar zijn aan verweerder diverse maatregelen opgelegd (2 waarschuwingen; 2 berispingen; 2 voorwaardelijke schorsingen van 4 weken). Op 20 maart 2023 heeft de raad verweerder geschrapt. Het hoger beroep van verweerder tegen die maatregel loopt nog. Verweerder heeft zich met ingang van 17 juli 2023 uitgeschreven als advocaat, terwijl juist dat de ingangsdatum was van een ook aan verweerder opgelegde onvoorwaardelijke schorsing van zes weken.
6.5 Op grond van de ernst van de verwijten, het omvangrijke tuchtrechtelijk verleden van verweerder en het feit dat verweerder ter zitting geen, althans onvoldoende, inzicht heeft getoond in zijn eigen handelen, is de raad van oordeel dat het niet verantwoord is dat verweerder de praktijk als advocaat in de toekomst nog uitoefent. Ook al heeft verweerder zichzelf uitgeschreven, dan nog is de maatregel van schrapping nu nog de enige passende maatregel.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Aw het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b) en c) genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schrapping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. A.C.H. Jansen, E.J.C. de Jong, M. Lont, J.J. Molenaar, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2023.

griffier voorzitter