ECLI:NL:TADRARL:2023:227 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-917/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:227 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-09-2023 |
Datum publicatie: | 12-09-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-917/AL/GLD |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | De raad heeft geoordeeld dat verweerster haar cliënte volstrekt onvoldoende heeft geïnformeerd over de zaak en heeft werkzaamheden verricht die in onvoldoende verband stonden met de opdracht en zonder haar cliënte daarvan op de hoogte te stellen. De raad rekent dat verweerster zwaar aan. Gelet op de ernst van dit handelen, acht de raad de oplegging van een voorwaardelijke schorsing voor de duur van twee weken passend en geboden. De raad ziet gelet op de mate waarin verweerster jegens klaagster is tekortgeschoten, het feit dat verweerster haar hierboven genoemde werkzaamheden (grotendeels) wel heeft gedeclareerd en de kenbare wens van klaagster om dit aan verweerster betaalde geld terug te ontvangen, aanleiding om te bepalen dat verweerster (ongeveer) de helft van het gedeclareerde bedrag aan klaagster terug dient te betalen. Daarom zal de raad aan de voorwaardelijke schorsing een bijzondere voorwaarde verbinden, namelijk dat verweerster aan klaagster een vergoeding van € 6.000 zal betalen. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 11 september
2023
in de zaak 22-917/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 14 december 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 21 november 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 21/162 van de
deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 15 mei 2023. Daarbij was
alleen klaagster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op
de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 In februari 2021 heeft klaagster verweerster benaderd om haar bij te staan. Verweerster
heeft gehoor gegeven aan het verzoek van klaagster. Per brief van 12 februari 2021
heeft verweerster een opdrachtbevestiging aan klaagster toegezonden. In deze opdrachtbevestiging
is het uurtarief van verweerster vermeld en tevens het uurtarief van waarnemende kantoorgenoten.
In de opdrachtbevestiging is daarnaast het volgende opgenomen:
U zult maandelijks een gespecificeerde declaratie voor de in bovengenoemd dossier verrichte werkzaamheden en gemaakt kosten ontvangen. (…) Voorts hebben wij met elkaar afgesproken dat ik voor u zal onderzoeken of uw zuster mogelijk een (herzien) testament heeft nagelaten althans op enige wijze geregeld heeft dat haar (aandeel in haar) woning te Vlaardingen aan u wordt nagelaten.
2.2 Verweerster en een collega van verweerster hebben in de zaak van klaagster telefonisch
en schriftelijk contact gehad met verschillende partijen (waaronder notarissen) en
met klaagster zelf. Ook heeft verweerster een conceptdagvaarding opgesteld.
2.3 Van de werkzaamheden die door verweerster en een collega van verweerster voor
klaagster zijn verricht is een overzicht bijgehouden en is tussentijds gedeclareerd.
Op de urenspecificatie is onder meer het volgende opgenomen:
Datum Medew Omschrijving Tijd Tarief
Factor Bedrag
10-05-2021 04 dagvaarding 2:20
90,00 0,80 168,00
11-05-2021 02 dagvaarding, onderzoek, overleg 2:20 275,00
0,80 513,33
2.4 Bij e-mail van 27 juli 2021 heeft klaagster aan (het kantoor van) verweerster het volgende geschreven:
Tot mijn ontsteltenis ontving ik een aanmaning d.d. 22 juli jl. Na het ontvangen van de declaratie van 21-06-21 heb ik u gesproken en mijn bezwaar geuit over de vermelde kosten voor een dagvaarding, waarvoor ik geen opdracht heb verstrekt. U zegde mij toe de declaratie te bekijken en vroeg mij wel een gedeeltelijke betaling te doen waaraan ik gevolg heb gegeven. Ik vind het heel storend om weer over een declaratie te moeten discussiëren en onvriendelijk een aanmaning te sturen. Dit komt de verstandhouding niet ten goede.
2.5 Op 5 augustus 2021 heeft klaagster een declaratie(specificatie) van (het kantoor van) verweerster ontvangen. Hierbij is in de begeleidende brief onder meer het volgende opgenomen:
Honorarium € 1.502,50
Kantoorkosten 8% over € 1.502,50 € 120,20
€ 1.622,70
Korting in verband met discussie cliënt € -450,00
€ 1.172,70
21% btw over € 1.172,70 € 246,27
Totaal te voldoen € 1.418,97
2.6 Bij e-mail van 6 augustus 2021 heeft verweerster aan klaagster het volgende geschreven:
Gisteren is aan u een declaratie (met nummer 21-08-0506) gezonden betreffende de werkzaamheden van de maand juli 2021, waarin een reductie is opgenomen van € 450,00 in verband met het verschil van inzicht dat er bestaat met betrekking tot de werkzaamheden tot het opstellen van de conceptdagvaarding, waarvan u stelt dat u daartoe geen opdracht hebt gegeven en ik van mening ben dat betreffende werkzaamheden wel onder uw opdracht vallen. Met de reductie zijn de werkzaamheden die aan de dagvaarding zijn besteed de facto worden gecrediteerd. Ik heb deze korting/creditering coulance doorgevoerd, waarmede ik u akkoord vertrouw.
2.7 Bij e-mail van 9 augustus 2021 heeft klaagster aan verweerster het volgende geschreven:
In februari dit jaar heb ik U telefonisch benaderd en daarin uiteengezet de kwestie inzake de erfenis van mijn zwager/zuster. U antwoordde mij daarop dat u meerdere erfeniszaken had en dat u wel een onderzoek wilde instellen. Ik moest een aanbetaling doen. U heeft na enige tijd de zaak opgestart. Echter u heeft mij nooit uitleg gegeven over de werkzaamheden en een begroting van de kosten. Vele malen heb ik met [M] gebeld die u op mijn zaak had gezet omdat het m.i. nogal lang duurde. U heeft nooit gesproken over het opstellen van een dagvaarding. Waarom bent u gestart met het schrijven van een dagvaarding? U heeft de testamenten uit 1979 nog niet kunnen openen. Bij het veranderen van de huwelijkse voorwaarden van mijn zuster/zwager in 2005 zou volgens mijn zuster zijn vastgelegd dat ik het huis zou erven, helaas zijn deze gegevens niet boven water gekomen. Wat is nu uw advies in deze zaak. Ik kan helaas niet akkoord gaan met uw coulancekorting van euro 450.
2.8 Bij brief van 11 augustus 2021 heeft verweerster aan klaagster het volgende geschreven:
Mijns inziens is er wel degelijk gesproken over de werkzaamheden die dienden te worden ondernomen in uw dossier en zijn wij overeengekomen dat de werkzaamheden op basis van uurtarief worden afgerekend. U heeft niet om een concrete begroting gevraagd en daartoe was ook geen aanleiding aangezien u juist alles op alles wilde zetten om duidelijkheid te verkrijgen van wat er in het verleden is geregeld en vastgelegd. Als er iets gedaan moest worden dan was daartoe de vrije hand. Ik betwist uitdrukkelijk dat er met u niet is gesproken over het opstellen van een dagvaarding. (…) Ik ben dan ook van mening dat ik binnen de opdracht ben gebleven.
2.9 Verweerster heeft in deze zaak voor een totaalbedrag van € 12.142,99 gedeclareerd.
2.10 Op 14 december 2021 heeft klaagster een klacht tegen verweerster ingediend bij
de deken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat de kosten die verweerster
heeft gemaakt, onnodig en te hoog waren.
3.2 Als toelichting op deze klacht heeft klaagster onder meer aangevoerd dat zij een
bedrag van € 11.000 aan verweerster heeft betaald, terwijl klaagster niet eens een
behoorlijke inschatting van haar kansen of een (proces)advies had ontvangen. Ook heeft
klaagster aangevoerd dat verweerster een dagvaarding had opgesteld, terwijl dat niet
met klaagster was overlegd.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig,
op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij
de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten
handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen,
onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of
nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Artikel 10a van de Advocatenwet
bevat de kernwaarden, zoals onafhankelijkheid, (financiële) integriteit, partijdigheid
en vertrouwelijkheid die advocaten bij de uitoefening van hun beroep in acht dienen
te nemen.
5.2 De gedragsregels beogen invulling te geven aan de eisen die mogen worden gesteld
aan een goede taakuitoefening door een behoorlijk advocaat. De tuchtrechter toetst
aan de norm van artikel 46 van de Advocatenwet en niet aan de gedragsregels, waarbij
de gedragsregels overigens zo nodig wel van betekenis kunnen zijn bij bedoelde toets.
In deze zaak zijn de gedragsregels 16 en 17 van belang. Gedragsregel 16 lid 1 bepaalt
dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie,
feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient
hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen.
Gedragsregel 17 lid 2 bepaalt dat een advocaat er zorg voor draagt dat bij het aanvaarden
van de opdracht duidelijke afspraken zijn gemaakt over zijn honorarium, de doorbelasting
van kosten, en de wijze van declareren.
5.3 De raad overweegt verder dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening
door de eigen advocaat in volle omvang toetst. Daarbij wordt rekening gehouden met
de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met
de keuzes waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat
daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan
de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld.
Volgens deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende
professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met
de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in
de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
5.4 De raad constateert dat in de opdrachtbevestiging staat dat klaagster en verweerster
hebben afgesproken dat verweerster zal onderzoeken of de zuster van klaagster mogelijk
een (herzien) testament heeft nagelaten, althans op enige wijze heeft geregeld dat
haar woning aan klaagster wordt nagelaten. Klaagster heeft in haar klacht en op de
zitting van de raad bevestigd dat dat de opdracht van haar aan verweerster was. Voor
de beoordeling van het handelen van verweerster acht de raad van belang dat niet is
gebleken dat klaagster tot de bodem uitgezocht wilde hebben wat haar zuster had geregeld
in het kader van haar nalatenschap, zoals door verweerster is betoogd. De raad constateert
vervolgens dat verweerster diverse werkzaamheden in deze zaak heeft verricht, die
niet direct in verband met de opdracht lijken te staan. Verweerster heeft in deze
zaak onder meer onderzoek gedaan naar de huwelijksrechtelijke vermogenspositie en
verschillende testamenten, gecorrespondeerd met diverse personen en een conceptdagvaarding
(om conservatoir beslag op de woning te leggen) opgesteld.
5.5 De bovengenoemde maatstaf en gedragsregels brengen mee dat van een advocaat mag
worden verwacht dat hij initiatief neemt om de zaak voortvarend op te pakken, zijn
cliënt (schriftelijk) informeert over hoe de procedure zal verlopen, een processtrategie
met de cliënt bespreekt en de bijbehorende proces- en financiële risico’s duidelijk
onder de aandacht van de cliënt brengt. Op grond van de stukken is niet gebleken dat
verweerster dat in deze zaak heeft gedaan. In het dossier bevindt zich - afgezien
van een bij e-mail van 29 juni 2021 gegeven kort advies - geen enkel schriftelijk
advies of uitleg aan klaagster over haar zaak. Ook een indicatie over de kosten ontbreekt.
Zeker in deze zaak, waarin het verband tussen de (beperkte) opdracht en de door verweerster
verrichte werkzaamheden niet steeds duidelijk is en klaagster ook aan verweerster
heeft gevraagd om haar advies, was het noodzakelijk om klaagster mee te nemen en (schriftelijk)
in te lichten en te adviseren over welke stappen er in de ogen van verweerster moesten
worden genomen. Ook had zij klaagster tussentijds moeten informeren over de onderzoeksstappen
die zijn gezet en de uitkomst daarvan. Dit heeft verweerster niet gedaan en dit nalaten
door verweerster is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verweerster heeft aangevoerd dat
zij klaagster wel regelmatig mondeling heeft geïnformeerd, maar omdat verweerster
heeft nagelaten dit schriftelijk vast te leggen, kan de raad niet vaststellen of en
in hoeverre verweerster klaagster voldoende heeft geïnformeerd. Dit is een omstandigheid
die voor risico van verweerster komt.
5.6 Gelet op het vorengaande is de raad van oordeel dat verweerster heeft gehandeld
in strijd met artikel 46 Advocatenwet, zoals (onder meer) is uitgewerkt in gedragsregels
16 en 17. De raad zal de klacht daarom gegrond verklaren.
6 MAATREGEL
6.1 Zoals hierboven is overwogen, heeft de raad geoordeeld dat verweerster haar cliënte
volstrekt onvoldoende heeft geïnformeerd over de zaak en heeft werkzaamheden verricht
die in onvoldoende verband stonden met de opdracht en zonder haar cliënte daarvan
op de hoogte te stellen. De raad rekent dat verweerster zwaar aan. Gelet op de ernst
van dit handelen, acht de raad de oplegging van een voorwaardelijke schorsing voor
de duur van twee weken passend en geboden. De raad ziet gelet op de mate waarin verweerster
jegens klaagster is tekortgeschoten, het feit dat verweerster haar hierboven genoemde
werkzaamheden (grotendeels) wel heeft gedeclareerd en de kenbare wens van klaagster
om dit aan verweerster betaalde geld terug te ontvangen, aanleiding om te bepalen
dat verweerster (ongeveer) de helft van het gedeclareerde bedrag aan klaagster terug
dient te betalen. Daarom zal de raad aan de voorwaardelijke schorsing een bijzondere
voorwaarde verbinden, namelijk dat verweerster aan klaagster een vergoeding van €
6.000 zal betalen.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel
46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar
vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. klaagster
geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk
aan verweerster door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van
artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier
weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster
geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk
aan verweerster door.
7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en
c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer 22-917/ALGLD.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van schorsing in de praktijkuitoefening voor de
duur van twee weken op;
- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van
discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerster een of meer van
de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verweerster binnen vier weken na het onherroepelijk
worden van deze beslissing aan klaagster een bedrag betaalt van € 6.000,- op een door
klaagster op te geven rekeningnummer;
- stelt als algemene voorwaarde dat verweerster zich binnen de hierna te melden proeftijd
niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar ingaande op de dag dat deze beslissing
onherroepelijk wordt.
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse
Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. W.W. Korteweg, J.J. Molenaar, H.K. Scholtens, S.J. de Vries, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 september 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 11 september 2023