ECLI:NL:TADRARL:2023:215 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-087/AL/GLD/D
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:215 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-09-2023 |
Datum publicatie: | 06-09-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-087/AL/GLD/D |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Dekenbezwaar. Verweerder is door zijn handelen niet alleen tekortgeschoten in zijn zorgplicht ex artikel 46 Aw richting cliënten en wederpartijen door het structureel niet of veel te laat te reageren op aan hem gerichte correspondentie, daarnaast heeft hij de deken langdurig belemmerd in haar toezichthoudende taak (regel 29) en is hij herhaalde toezeggingen aan de deken niet nagekomen. Die opstelling van verweerder jegens de deken geeft geen blijk van respect en gevoel voor onderlinge verhoudingen en de toezichthoudende en controlerende taak van de deken. Daarnaast heeft verweerder ondanks vele aanmaningen nagelaten de financiële bijdragen voor de jaren 2020 en 2021 te voldoen. Weliswaar heeft verweerder tijdens de zitting verklaard het foutieve van zijn handelen richting de deken in te zien, maar hij heeft al met al de raad er niet van kunnen overtuigen dat sprake is van enig inzicht in het laakbare van zijn handelen. De gedane toezeggingen zijn niet alleen veel te laat gedaan, maar worden ook niet door enig handelen ondersteund. De raad komt tot het oordeel dat verweerder dusdanig ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, dat hij, ook heeft hij zichzelf al uitgeschreven, alsnog geschrapt moet worden van het tableau. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 4 september
2023
in de zaak 23-087/AL/GLD/D
naar aanleiding van het dekenbezwaar van:
deken,
mr. M.L.J. Bomers, in haar hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het
arrondissement Gelderland
over
verweerder
tot 31 december 2021 advocaat te [plaats]
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 30 mei 2023, met 38 bijlagen, door de raad op dezelfde datum ontvangen,
heeft de deken een dekenbezwaar ingediend jegens verweerder. Verweerder heeft zich
op 31 december 2021 laten uitschrijven als advocaat.
1.2 Het dekenbezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 10 juli 2023. Op deze
zitting zijn gelijktijdig drie andere klachtzaken tegen verweerder behandeld (20-023/AL/GLD,
23-086/AL/GLD en 23-357/AL/GLD). Bij deze zitting waren de deken en verweerder aanwezig
en in de andere klachtzaken is klager in zaak 23-086/AL/GLD namens zichzelf en namens
klager in zaak 20-023/AL/GLD verschenen. Klager in zaak 23-357/AL/GLD is, met kennisgeving
vooraf, niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde dekendossier. Verweerder heeft,
hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet vooraf een verweerschrift ingediend.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van het dekenbezwaar gaat de raad, gelet op het dekendossier en
de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. Voor de leesbaarheid
worden de feiten hierna per onderwerp chronologisch vermeld:
In klachtzaak 23-357/AL/GLD:
2.1 Op 10 april 2019 heeft de heer L namens zichzelf en namens een stichting een klacht
ingediend bij de deken over verweerder als zijn toenmalige advocaat.
2.2 Voor de feiten en het oordeel over deze klacht wordt verwezen naar de beslissing
van de raad van 18 september 2023.
2.3 In het kader van het klachtonderzoek is verweerder in een brief van 16 maart 2020
door de deken in de gelegenheid gesteld om binnen drie weken verweer te voeren. Wegens
het uitblijven van een reactie is op 30 april 2020 aan verweerder een rappel gezonden.
Bij e-mail van 14 mei 2020 heeft verweerder aangegeven dat hij binnen een week zal
reageren. Dat heeft hij op 5 juni 2020 gedaan.
2.4 Op 12 juni 2020 heeft een stafjurist namens de deken verweerder verzocht om toezending
van de opdrachtbevestiging. Op 1 juli 2020 is aan verweerder een rappel gestuurd.
Op 13 juli 2020 heeft de deken de opdrachtbevestiging van verweerder ontvangen.
2.5 In een brief van 2 oktober 2020 heeft de deken, na ontvangst van de repliek van
klagers, verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen drie weken te dupliceren.
Op 2 november 2020 en op 1 december 2020 is verweerder namens de deken gerappelleerd.
Bij e-mail van 8 december 2020 heeft verweerder wegens persoonlijke omstandigheden
om uitstel gevraagd en gekregen tot 18 december 2020. Verweerder heeft niet gedupliceerd.
Bij brief van 21 december 2020 zijn klagers in de gelegenheid gesteld om het griffierecht
te betalen voor doorzending van de klacht daarna aan de raad. De deken heeft aan verweerder
een dekenbezwaar aangekondigd.
In klachtzaken 20-023/AL/GLD en 23-086/AL/GLD:
2.6 In een brief van 1 mei 2019 heeft mr. S namens de heer M een klacht over verweerder
ingediend bij de deken. Mr. S heeft op 17 september 2020 ook zelf, als advocaat van
de heer M, een klacht over verweerder ingediend. Bij brief van 29 september 2020 heeft
mr. S de deken geïnformeerd dat zijn cliënt, de heer M, als medeklager in zijn klachtzaak
moet worden aangemerkt.
2.7 Voor de feiten en de oordelen over deze klachten wordt verwezen naar de beslissingen
van de raad van 18 september 2023.
2.8 In een brief van 14 oktober 2020 is verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen
drie weken verweer te voeren op de klacht van klagers in 20-023/AL/GLD. Vanwege het
uitblijven van een reactie is op 11 november 2020 aan verweerder een herinnering gezonden
met het verzoek om alsnog binnen twee weken te reageren. Bij brief van 26 november
2020 is verweerder namens de deken op Gedragsregel 29 gewezen en heeft hij een extra
termijn van één week gekregen voor het voeren van verweer. Bij brief van 4 december
2020 is verweerder verzocht om uiterlijk 7 december 2020 zijn verweer in te dienen
en heeft de deken alvast aangekondigd dat bij uitblijven van een tijdige reactie,
mr. S in de gelegenheid zal stellen om het griffierecht te voldoen en dat een dekenbezwaar
zal worden opgesteld.
2.9 Bij e-mail van 8 december 2020 heeft verweerder aangegeven dat hij wegens persoonlijke
omstandigheden niet in de gelegenheid was om verweer te voeren. Naar aanleiding daarvan
is verweerder in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 18 december 2020 te reageren
op de klacht. Een reactie van verweerder is uitgebleven, waarna door klagers op 21
december 2020 het griffierecht is voldaan.
In (de later ingetrokken) klachtzaak van de heer B:
2.10 Op 6 juli 2021 heeft de heer B bij de deken een klacht ingediend over verweerder
als zijn toenmalige advocaat. Daarin heeft hij zich beklaagd dat hij geen contact
kon krijgen met verweerder.
2.11 In het kader van het klachtonderzoek is verweerder bij brief van 10 augustus
2021 door de deken in de gelegenheid gesteld om te reageren. Wegens uitblijven van
een reactie van verweerder heeft de deken hem op 1 september 2021 een herinnering
gestuurd. Bij brief van 18 oktober 2021 heeft de deken de heer B voorgesteld om de
klacht zonder reactie van verweerder aan de raad voor te leggen. Daarnaast beklaagde
de heer B zich erover dat hij zijn dossier niet terug zou hebben gekregen van verweerder.
2.12 Tijdens een bespreking op het ordebureau met onder meer de deken op 18 november
2021 heeft verweerder toegezegd het dossier direct aan de heer B terug te geven.
2.13 Bij brief van 17 mei 2022 heeft de deken verweerder nogmaals verzocht om het
dossier aan de heer B te geven. Bij e-mail van 23 mei 2022 heeft verweerder onder
meer aan de deken geschreven dat hij dat dossier diezelfde dag aan de heer B zou verstrekken.
Of dat is gebeurd, is de deken en de raad niet bekend.
In de (op 17 januari 2022 ingetrokken) klachtzaak van de heer N:
2.14 Verweerder heeft in het verleden de belangen van de zoon van de heer N behartigd
(hierna: de zoon). De zoon, die een eenmanszaak dreef, was toen failliet verklaard.
Verweerder is daartegen namens de zoon in hoger beroep gegaan.
2.15 Op 5 augustus 2019 heeft de heer N een bedrag van € 50.000,- overgemaakt naar
de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerder. Dat bedrag zou worden gebruikt
om regelingen te treffen met schuldeisers in het kader van het faillissement van de
zoon.
2.16 Op 18 en 25 november 2021 heeft mr. T namens zijn cliënt aan verweerder gevraagd
welke regelingen door hem zijn getroffen en welke betalingen van het gestorte bedrag
zijn gedaan. Ondanks zijn toezeggingen op 26 november 2021 en op 6 december 2021 om
te reageren, heeft verweerder dat niet gedaan. Daarop heeft mr. T namens zijn cliënt
op 22 december 2021 een klacht bij de deken ingediend over verweerder.
2.17 Ondanks de intrekking van deze klacht heeft de deken besloten om het onderzoek
ernaar op grond van algemeen belang door te zetten. Dit onderzoek loopt nog.
In het dekenonderzoek:
2.18 Bij brief van 23 december 2020 heeft de directeur van het ordebureau aan verweerder
verzocht om te bevestigen dat hij adequaat is verzekerd en om de polisvoorwaarden
en een recent bewijs van betaling van de premie toe te zenden. Op 26 januari 2021
is verweerder hieraan herinnerd. Op beide brieven heeft verweerder niet gereageerd.
2.19 Bij brief van 15 oktober 2021 is verweerder uitgenodigd voor een gesprek met
de deken op 18 november 2021. Het gesprek heeft plaatsgevonden op het ordebureau waarbij
naast de deken en verweerder ook de directeur van het ordebureau en een stafjurist
aanwezig waren. Per e-mail van 22 november 2021 is het gespreksverslag naar verweerder
gestuurd. In diezelfde e-mail heeft de deken een aantal dossiers bij verweerder opgevraagd
en is naar aanleiding van het gesprek aan verweerder bevestigd dat hij contact zal
opnemen met de heer B, de financiële bijdragen voor 2020 en 2021 zal voldoen en binnen
één week de opgave CCV en uitvraag van de kengetallen zal doorgeven.
2.20 Vanwege het uitblijven van een reactie van verweerder heeft de deken hem daaraan
op 30 november 2021 herinnerd met het verzoek om uiterlijk 5 december 2021 het gevraagde
aan te leveren. Daarbij heeft de deken aangekondigd bij uitblijven van een tijdige
reactie een dekenbezwaar te zullen voorbereiden.
2.21 Bij e-mail van 6 december 2021 heeft verweerder aangegeven dat hij de e-mail
van 22 november 2021 wegens ziekte heeft gemist. Verweerder heeft daarin verder geschreven
dat hij die week de gevraagde gegevens zou aanleveren en de betaling van de financiële
bijdrage diezelfde dag in orde zou maken. Aangezien de deken geen reactie had ontvangen
en verweerder de financiële bijdragen nog niet had voldaan, heeft de stafjurist op
13 december 2021 een voicemailbericht bij verweerder achtergelaten. Ook is die dag
aan verweerder een e-mail gezonden met een allerlaatste verzoek om de gevraagde gegevens
uiterlijk 14 december 2021 aan te leveren. Wegens ziekte van verweerder heeft hij
nogmaals uitstel gekregen tot 17 december 2021. Een reactie is opnieuw uitgebleven.
2.22 Verweerder heeft zich per 31 december 2021 laten uitschrijven als advocaat.
2.23 Bij brief van 2 maart 2022 heeft de deken verweerder verzocht om een aantal vragen
te beantwoorden met betrekking tot de klacht van mr. T en om de bankafschriften van
de stichting beheer derdengelden over de periode januari 2019 tot en met december
2021 toe te sturen.
2.24 Vanwege het uitblijven van een reactie heeft de deken op 17 mei 2022 een herinnering
aan verweerder gestuurd. Daarnaast heeft de deken verweerder verzocht om er voor zorg
te dragen dat hij het dossier van de heer B uiterlijk voor 23 mei 2022 zou hebben
terugbezorgd, zijn website waarop hij zich nog presenteerde als advocaat per direct
offline te halen en zijn LinkedIn pagina waar hij zich tevens nog presenteerde als
advocaat per direct aan te passen. Ook heeft de deken een kantoorbezoek aangekondigd.
2.25 Per e-mail van 23 mei 2022 heeft verweerder aan de deken geschreven dat hij het
dossier van de heer B die dag zal verzenden, dat hij de bankafschriften diezelfde
week zal toesturen en dat hij die dag niet in de gelegenheid is om de deken op kantoor
te ontvangen. De deken heeft verweerder daarop nog diezelfde dag verzocht om een aantal
vragen te beantwoorden en heeft nieuwe data voor een kantoorbezoek voorgesteld.
2.26 Vanwege het uitblijven van een reactie heeft de deken op 2 juni 2022 een vooraankondiging
last onder dwangsom aan verweerder verzonden.
Financiële bijdragen 2020 en 2021:
2.27 Bij facturen van 16 juli 2020 en van 22 juni 2021 zijn de financiële bijdragen voor die jaren bij verweerder in rekening gebracht. Verweerder heeft deze bijdragen, ondanks herinneringen en zijn toezeggingen op 18 november 2021, tot op de dag van indiening van het dekenbezwaar niet betaald.
Opgave CCV 2020:
2.28 Op 15 april 2021 heeft verweerder een uitnodiging ontvangen om de opgave CCV over 2020 in te vullen. Ondanks de herinnering van 9 juni 2021 en gemaakte afspraken heeft verweerder de opgave CCV over 2020 niet ingevuld.
Financiële kengetallen 2020:
2.29 Op 8 juli 2021 zijn door de deken de financiële kengetallen bij verweerder over 2020 opgevraagd. Ondanks de van de deken op 7 september en op 5 oktober 2021 ontvangen herinneringen heeft verweerder de verzochte gegevens niet verstrekt.
3 DEKENBEZWAAR
Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet (Aw) door:
I. voor cliënten en derden, waaronder de advocaat van een wederpartij, onbereikbaar
te zijn;
II. in strijd met Gedragsregel 29 en artikel 5:20 lid a van de Algemene wet bestuursrecht
niet mee te werken aan het onderzoek van de deken door stelselmatig niet te reageren
op de aan hem gestelde vragen, zowel in de klachtzaken als daarbuiten, en de CCV uitvraag
en de financiële kengetallen niet in te vullen;
III. in strijd met artikel 32 lid 2 Aw en de Beleidsregel financiële bijdrage van
de orde, ondanks rappel, de financiële bijdragen voor 2020 en 2021 niet te betalen.
4 VERWEER
Verweerder heeft tijdens de zitting van de raad erkend dat hij (alleen) richting de
deken niet heeft gehandeld zoals dat een behoorlijk advocaat betaamt. Alhoewel hij
begrijpt dat zijn ernstige privé omstandigheden in die periode geen excuus zijn, waren
die wel de reden voor zijn optreden, aldus verweerder.
5 BEOORDELING
Inleiding
5.1 Dit dekenbezwaar betreft de vraag of verweerder de artikelen 32 lid 2, 45 en 46
Aw en ook gedragsregels heeft geschonden, in het bijzonder gedragsregel 29. Volgens
de deken heeft verweerder ook structureel niet de zorg jegens zijn cliënten en hun
opvolgend advocaten betracht die van een advocaat verwacht mag worden, zoals de deken
is gebleken na diverse klachten. Voor zowel een deel van zijn cliënten als voor derden
is verweerder veelvuldig onbereikbaar geweest, zonder dat hij met de betrokkenen over
de reden daarvoor heeft gecommuniceerd of overleg heeft gezocht met de deken. Daardoor
is verweerder volgens de deken ook op ernstige wijze tekortgeschoten in zijn praktijkvoering.
Maatstaf
5.2 Op grond van vaste rechtspraak van het Hof van Discipline dient een advocaat zich
te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig
wordt geschaad, en zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat
een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de
in artikel 46 Aw omschreven normen. Uitgangspunt is dat een advocaat moet handelen
met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar
mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 30 augustus 2019, ECLl:NL:TAHVD:2019:125
en 28 september 2020, ECLl:NL:TAHVD:2020:200).
5.3 Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels maar die
regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, ter invulling van
deze normen wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen,
hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval
beoordeeld.
5.4 Gedragsregel 29 bepaalt dat bij een tuchtrechtelijk onderzoek of een verzoek om
informatie van de deken dat met een mogelijk tuchtrechtelijk onderzoek of een aan
de deken opgedragen controle verband houdt, de advocaat tegen wie het onderzoek of
de controle is gericht, verplicht is alle gevraagde inlichtingen direct te verstrekken,
behoudens bijzondere gevallen.
Beoordeling alle dekenbezwaren
5.5 Op grond van de feiten, de (gelijktijdige) uitspraken in de daarin genoemde klachtzaken
en de verklaringen tijdens de zitting is de raad van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld in de zin van artikel 46 Aw. Verweerder is door zijn handelen
niet alleen tekortgeschoten in zijn zorgplicht richting cliënten en wederpartijen
door het structureel niet of veel te laat te reageren op aan hem gerichte correspondentie,
daarnaast heeft hij de deken langdurig belemmerd in haar toezichthoudende taak. Naar
het oordeel van de raad geeft de opstelling van verweerder jegens de deken, door bovendien
telkens toezeggingen te doen om die daarna weer niet na te komen, geen blijk van respect
en gevoel voor onderlinge verhoudingen en de toezichthoudende en controlerende taak
van de deken. Daarnaast heeft verweerder ondanks vele aanmaningen nagelaten de financiële
bijdragen voor de jaren 2020 en 2021 te voldoen.
5.6 Verweerder heeft erkend dat hij ten aanzien van de hem gemaakte bezwaren richting
de deken is tekortgeschoten en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Daarom oordeelt de raad alle dekenbezwaren gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 De raad constateert dat verweerder gedurende langere periode stelselmatig artikel
46 Aw heeft geschonden, in het bijzonder de normen omtrent de zorg voor de cliënt
en wat een behoorlijk advocaat betaamt richting derden, zoals die zijn uitgewerkt
in de gedragsregels. De raad rekent verweerder dit alles zwaar aan, juist omdat van
een advocaat mag worden verwacht dat de belangen van de cliënt bij hem in goede handen
zijn en dat hij zich aan de voor hem geldende regels houdt. Dit alles raakt de kern
van het beroep van advocaat. Verweerder heeft het vertrouwen van cliënten ernstig
beschaamd en is ernstig tekort geschoten in de zorg die hij hun verschuldigd was.
Daarmee hebben zijn gedragingen het vertrouwen in de advocatuur in het algemeen schade
toegebracht.
6.2 Daarnaast rekent de raad het verweerder ernstig aan dat hij niet alleen de deken
structureel heeft belemmerd in haar toezichthoudende taak, maar ook dat hij herhaaldelijk
gedane toezeggingen aan de deken niet is nagekomen. Dit terwijl de deken veel geduld
heeft betracht en verweerder telkens opnieuw de kans heeft gegeven om het verzochte
te doen of in overleg met haar te treden.
6.3 Ook tijdens de zitting van de raad heeft verweerder toegezegd dat hij de door
de deken gevraagde stukken zal toesturen en dat hij de door hem verschuldigde financiële
bijdragen zal overmaken. Hij heeft daarnaast opgemerkt dat hij de terugbetaling van
de € 50.000,- inmiddels met de cliënt heeft geregeld, echter zonder die stelling met
enig betaalbewijs te onderbouwen. Weliswaar heeft verweerder tijdens de zitting verklaard
het foutieve van zijn handelen richting de deken in te zien, maar hij heeft al met
al de raad er niet van kunnen overtuigen dat sprake is van enig inzicht in het laakbare
van zijn handelen. De gedane toezeggingen zijn niet alleen veel te laat gedaan, maar
worden ook niet door enig handelen ondersteund. Als daadwerkelijk sprake was van goede
intenties, dan had verweerder die acties voor de zitting moeten doen en (betaal)bewijzen
daarvan moeten overleggen of meenemen. Opnieuw is het alleen bij woorden gebleven.
6.4 Gelet op al het voorgaande, in samenhang beschouwd, is de raad van oordeel dat
schrapping van het tableau - ook al heeft verweerder zichzelf al uitgeschreven - de
enige passende maatregel is.
7 KOSTENVEROORDELING
7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac
lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a) en
b) genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het dekenbezwaar in alle onderdelen gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schrapping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse
Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. S.H.G. Swennen, H.J. Voors, W.W. Korteweg en P.Th. Mantel, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 september 2023.
Griffier
Voorzitter
Verzonden d.d. 4 september 2023