ECLI:NL:TADRARL:2023:211 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-349/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:211
Datum uitspraak: 07-08-2023
Datum publicatie: 25-08-2023
Zaaknummer(s): 23-349/AL/MN
Onderwerp:
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht van advocaat over advocaat. Klacht is voor een deel niet ontvankelijk, omdat de klacht te laat, na afloop van de vervaltermijn van drie jaar, bij de deken is ingediend. De klacht is voor het andere deel kennelijk ongegrond, omdat de juistheid van het verwijt op grond van het klachtdossier niet kan worden vastgesteld.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 7 augustus 2023
in de zaak 23-349/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over:
verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 25 mei 2023 met kenmerk Z 2019592/FM/SD, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1.1 tot en met 4.1.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 In een arbeidsgeschil tussen een werkgever en een aantal werknemers heeft klager de werknemers bijgestaan en verweerder de werkgever.
1.2 Op 11 juli 2018 hebben verweerder en zijn kantoorgenote mr. B. een klacht over klager ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland. In de klachtbrief is onder meer vermeld:

‘Op 21 juni 2018 stemmen [mr. B.] en [klager] telefonisch (alsnog) gedetailleerd af hoe de algehele overeenstemming moet luiden. Tijdens dit telefoongesprek is [verweerder] toevallig in dezelfde ruimte als [mr. B.]. [Verweerder] hoort dus wat [mr. B.] zegt; uiteraard hoort hij niet wat [klager] tegen [mr. B.] zegt. Zodra [mr. B.] heeft opgehangen doet zij verslag van het telefoongesprek aan [verweerder].

1.3 Op 5 maart 2020 heeft bij de deken Gelderland een bemiddelingsgesprek met klager, verweerder en mr. B. plaatsgevonden, maar dat gesprek heeft niet tot een oplossing geleid.
1.4 Op 7 april 2021 heeft klager onder meer aan de Gelderse deken gemaild dat hij voornemens is een klacht over verweerder en mr. B. in te dienen in verband met de schending van gedragsregel 4. In dat kader heeft klager vermeld dat mr. B. op 21 juni 2018 met hem heeft gebeld en dat verweerder bij dat telefoongesprek als toehoorder aanwezig was, op advies van verweerder zelf. Dit bericht is in cc aan verweerder gestuurd.
1.5 In reactie daarop heeft verweerder klager onder meer gemaild dat hij niet heeft meegeluisterd op de manier zoals in gedragsregel 4 wordt bedoeld en dat hij toevallig in dezelfde ruimte was als mr. B. tijdens het telefoongesprek tussen haar en klager.
1.6 Op 17 februari 2022 heeft klager bij de deken een klacht over verweerder ingediend. De deken heeft het onderzoek naar deze klacht niet voort kunnen zetten, omdat klager niet dan wel niet tijdig op e-mails van de deken heeft gereageerd.
1.7 Op 20 juli 2022 heeft klager zijn klacht over verweerder opnieuw bij de deken ingediend.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klager verwijt verweerder het volgende:
a) verweerder heeft in strijd gehandeld met gedragsregel 4 door met het telefoongesprek van 21 juni 2018 mee te luisteren zonder daarvan vooraf mededeling te doen;
b) verweerder heeft in strijd gehandeld met gedragsregel 6 door tijdens het gesprek bij de deken op 5 maart 2020 en in de e-mailcorrespondentie met klager op 7 april 2021 en met de deken op 4 februari 2022 de waarheid willens en wetens geweld aan te doen door te stellen dat hij tijdens het telefoongesprek van 21 juni 2018 toevallig in dezelfde ruimte aanwezig was.
2.2 Klager stelt dat zijn klacht gaat over het handelen van verweerder tijdens het bemiddelingsgesprek bij de deken op 5 maart 2020.
2.3 In gedragsregel 4 is bepaald dat als een advocaat actief een derde aan de telefoon of door middel van een enig ander communicatiemiddel laat meeluisteren, hij daar voorafgaand mededeling van moet doen.
2.4 De voorzitter zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op de stellingen en stukken van klager ingaan.

3 VERWEER
3.1 Verweerder voert verweer tegen de klacht. Primair doet verweerder een beroep op niet-ontvankelijkheid, omdat de klachttermijn van drie jaar als bedoeld in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet is verstreken. Als het gesprek bij de deken Gelderland van 5 maart 2020 aanleiding zou hebben kunnen zijn voor het indienen van de klacht dan is volgens verweerder de termijn als bedoeld in artikel 46g lid 2 Advocatenwet van toepassing. Subsidiair betwist verweerder dat hij in strijd met de gedragsregels heeft gehandeld.
3.2 De voorzitter zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

De voorzitter verklaart klachtonderdeel a) niet-ontvankelijk

4.1 Voordat de voorzitter klachtonderdeel a) inhoudelijk kan beoordelen, moet de voorzitter naar aanleiding van het gevoerde verweer en ook ambtshalve eerst vaststellen of klager tijdig bij de deken heeft geklaagd over het handelen van verweerder op 21 juni 2018. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval en is klachtonderdeel a) niet-ontvankelijk. De voorzitter zal dit oordeel hierna toelichten.
4.2 Op grond van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet geldt voor het indienen van een klacht een vervaltermijn van drie jaar. Deze termijn start op het moment dat de klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Het gaat dan om naar objectieve maatstaven aan te nemen aanwezige kennis bij de klager van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft en niet om subjectieve wetenschap van dat handelen of nalaten bij de klager. In lid 2 van dit artikel is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring na afloop van de vervaltermijn van drie jaar achterwege blijft als de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
4.3 De voorzitter stelt vast dat de klacht over verweerder in beide onderdelen gaat over een telefoongesprek dat mr. B., de kantoorgenote van verweerder, met klager heeft gevoerd op 21 juni 2018 en dat verweerder volgens klager heeft meegeluisterd. Naar aanleiding van de door verweerder en mr. B. op 11 juli 2018 ingediende klacht over klager heeft klager kennis kunnen nemen van de aanwezigheid van verweerder tijdens het bewuste telefoongesprek op 21 juni 2018. De vervaltermijn van drie jaar voor het indienen van een klacht is dan ook op of omstreeks 11 juli 2018 aangevangen en drie jaar later op of omstreeks 11 juli 2021 geëindigd. Door zijn klacht over verweerder pas op 20 juli 2022 bij de deken in te dienen, heeft klager te laat geklaagd.
4.4 De situatie als bedoeld in artikel 46g lid 2 Advocatenwet is hier van toepassing, omdat klager al binnen de vervaltermijn van drie jaar bekend was met de gang van zaken tijdens het telefoongesprek op 21 juni 2018. Het is de voorzitter ook overigens niet gebleken dat sprake is van (zeer) bijzondere omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding toelaatbaar (verschoonbaar) zou kunnen worden geacht.
 
De voorzitter verklaart klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond

4.5 Voordat de voorzitter klachtonderdeel b) inhoudelijk kan beoordelen, moet de voorzitter naar aanleiding van het gevoerde verweer en ook ambtshalve eerst vaststellen of klager tijdig bij de deken heeft geklaagd over het handelen van verweerder op 11 juli op 5 maart 2020 en in de e-mails op 7 april 2021 en 4 februari 2022. Naar het oordeel van de voorzitter heeft klager hierover tijdig geklaagd en is klachtonderdeel b) ontvankelijk. Door op 22 juli 2022 bij de deken een klacht in te dienen over uitlatingen die verweerder tijdens het gesprek bij de deken op 5 maart 2020 en in latere e-mails heeft gedaan, heeft klager immers binnen de vervaltermijn van drie jaar geklaagd. De voorzitter zal klachtonderdeel b) hierna dan ook verder beoordelen.
4.6 De voorzitter stelt voorop dat de tuchtrechter bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten toetst aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Daarbij is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
4.7 De voorzitter kan op grond van het klachtdossier niet vaststellen dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld door tijdens het gesprek op 5 maart 2020 en in de e-mailcorrespondentie daarna de waarheid willens en wetens geweld aan te doen door te stellen dat hij tijdens het telefoongesprek van 21 juni 2018 toevallig in dezelfde ruimte aanwezig was. Verweerder heeft uitdrukkelijk betwist dat hij het telefoongesprek op 21 juni 2018 heeft meegeluisterd als bedoeld in gedragsregel 4. Daarbij heeft verweerder de gang van zaken op 21 juni 2018 uitvoerig beschreven. Tegenover het verweer van verweerder heeft klager het verwijt dat hij verweerder maakt onvoldoende feitelijk onderbouwd, terwijl de voorzitter in de overgelegde stukken ook geen aanknopingspunten kan vinden voor de juistheid van klagers verwijt. Klachtonderdeel b) is daarom kennelijk ongegrond.

BESLISSING
De voorzitter:
- verklaart klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, niet-ontvankelijk;
- verklaart klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2023.
       
Griffier                                                                                                                               Voorzitter

Verzonden d.d. 7 augustus 2023