ECLI:NL:TADRARL:2023:154 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-444/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:154
Datum uitspraak: 05-09-2023
Datum publicatie: 29-06-2023
Zaaknummer(s): 22-444/AL/GLD
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk niet-ontvankelijk.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 5 september 2022
in de zaak 22-444/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 1 juni 2022 met kenmerk K 21-146 door de raad ontvangen op 1 juni 2022 en van de eventueel in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerder heeft klager bijgestaan in een strafzaak in de periode van januari – oktober 2020. Verweerder heeft op 8 januari 2020 op verzoek van klager de strafzaak van klager overgenomen van mr X. Klager was op dat moment gedetineerd in de PI Hoogvliet. Verweerder heeft op 8 januari 2020 een opdrachtbevestiging aan klager toegezonden. In de opdrachtbevestiging is onder andere het volgende opgenomen: “Mijn rechtsbijstand strekt zicht uit tot het bestuderen van het dossier, het samen met u voorbereiden van de verdediging, de bijstand ter zitting en het adviseren over een eventueel hoger beroep.(….)”.
1.2 Op 16 januari 2020 heeft een politieverhoor plaatsgevonden. Verweerder heeft op 21 januari 2020 bij de rechter-commissaris een verzoek ingediend om getuigen te horen. Op 23 januari 2020 is de gevangenhouding van klager, na een daartoe strekkend verzoek van verweerder, onder voorwaarden (locatieverbod en elektronisch toezicht middels een enkelband) geschorst.
1.3 Op 20 februari 2020 heeft verweerder bij de rechter-commissaris verzoeken ingediend tot het (uit)horen van getuigen.
1.4 Verweerder heeft per e-mails van 6, 9 en 10 maart 2020 aan klager bericht hem niet bij te staan in het doen van aangifte.
1.5 Op 30 maart 2020 heeft verweerder een verzoek tot wijziging van de schorsingsvoorwaarden ingediend, welk verzoek op 2 april 2020 telefonisch is behandeld en gedeeltelijk is toegewezen.
1.6 Op 30 juni 2020 heeft een verhoor van twee getuigen bij de rechter-commissaris plaatsgevonden. Op 6 juli 2020 heeft verweerder een hernieuwd verzoek ingediend om een getuige te horen.
1.7 Op 10 juli 2020 heeft verweerder een tweede verzoek tot wijziging van de schorsingsvoorwaarden ingediend (verwijdering enkelband). Dit verzoek is op 23 juli 2020 behandeld en afgewezen.
1.8 Op 25 augustus 2020 heeft een getuigenverhoor plaatsgevonden.
1.9 Op 2 oktober 2020 heeft verweerder een derde verzoek tot wijziging van de schorsingsvoorwaarden (verwijdering enkelband) ingediend. Dit verzoek is op 8 oktober 2020 door de raadkamer behandeld en afgewezen. Klager gaf op 8 oktober 2020 aan verweerder te kennen dat hij een klachtgesprek wilde en dat verweerder een schande voor de advocatuur is. Op 9 oktober 2020 heeft een telefoongesprek tussen klager en verweerder plaatsgevonden. Verweerder heeft klager per e-mail van 9 oktober 2021 bericht naar aanleiding van voormeld telefoongesprek zijn werkzaamheden voor klager te beëindigen en verzocht klager geen contact meer met (het kantoor van) verweerder op te nemen.
1.10 Verweerder heeft zijn werkzaamheden voor klager op 9 oktober 2020 beëindigd. De Raad voor Rechtsbijstand heeft op 2 november 2020 de aan klager verleende toevoeging voor de vergoeding van de werkzaamheden van verweerder beëindigd vanwege een vertrouwensbreuk.
1.11 Klager heeft zich per e-mail van 28 januari tot verweerder gewend en om toezending van het door verweerder opgestelde (concept) pleidooi verzocht. Klager schreef per e-mail van 4 februari 2021 dat het door verweerder al gemaakte pleidooi aan hem toegestuurd diende te worden en dat hij ter zitting van 5 februari 2021 door een advocaat diende te worden bijgestaan.
1.12 Op 11 november 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) te weigeren namens klager aangiften te doen;
b) na te laten verschillende (proces)handelingen voor klager te verrichten;
c) te kort te schieten in de kwaliteit van de dienstverlening;
d) een onjuiste urenspecificatie te verstrekken.

2.2 Klager heeft ter toelichting op de klacht onder meer het volgende naar voren gebracht:
Verweerder heeft tijdens de detentie van klager geen aangiften namens klager gedaan en niets gedaan aan het “geen aangifte kunnen doen” door klager. Verweerder had totaal geen dossierkennis. Verweerder zag de duidelijke onjuistheden in de processenverbaal, het beeldmateriaal en de geluidsopnames niet. Bij een getuigenverhoor stuurde verweerder een verboden vragenlijst op en stelde daarna andere vragen. Verweerder heeft niets gedaan aan het normafwijkend gedrag van de rechter-commissaris en de Officier van Justitie. Verweerder heeft niets gedaan aan de enkelband en de problemen hiervan. Het getuigenverhoor van de partner van klager was een schijnvertoning. Verweerder heeft niets gedaan aan het smaadschrift van de Officier van Justitie, manipulaties van de politie en justitie, en is niet achter bewijsmateriaal aangegaan, heeft niets aan valse beschuldigingen van de partner van klager en de brief van de parketsecretaris gedaan. Verweerder weigerde de pleitnota’s aan klager te verstrekken ondanks uitdrukkelijk verzoek. Verweerder heeft geen schorsingsverzoeken ingediend en was op de zitting niet aanwezig. De urenspecificatie is onjuist.

3 VERWEER
3.1  Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 De klacht heeft betrekking op de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat  rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De voorzitter toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
Klachtonderdeel a)
4.2 Klager verwijt verweerder tijdens zijn detentie geen aangifte namens hem te hebben gedaan. Verweerder stond klager bij in de strafzaak. Een advocaat die een cliënt in een strafzaak bijstaat is niet gehouden om namens die cliënt aangifte van een door die cliënt vermeend strafbaar feit te doen. De omstandigheid dat een cliënt zich in detentie bevindt maakt dit niet anders. Verweerder heeft klager er bij herhaling schriftelijk op gewezen dat zijn rechtsbijstand zich niet uitstrekte tot het doen van aangifte en dat hij klager daarom daarin niet zou bijstaan. Niet valt in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerder hiervan valt te maken.
Klachtonderdelen b) en c)
4.3 De voorzitter zal de klachtonderdelen b en c gelet op de onderlinge samenhang gelijktijdig beoordelen.
4.4 Het was de taak van verweerder om klager bij te staan in de tegen klager aanhangige strafzaak. Uit de overgelegde stukken volgt dat de gevangenhouding van klager na een daartoe strekkend verzoek van verweerder onder voorwaarden is geschorst. Verweerder heeft vervolgens bij herhaling een verzoek tot wijziging van de schoringsvoorwaarden ingediend. Dat die verzoeken door de rechtbank zijn afgewezen valt verweerder tuchtrechtelijk niet aan te rekenen. Verweerder heeft voorts bij herhaling verzoeken ingediend tot het horen van getuigen, welke verzoeken tot meerdere getuigenverhoren hebben geleid. Verweerder heeft na een vertrouwensbreuk tussen klager en verweerder op 9 oktober 2020 zijn werkzaamheden beëindigd. Verweerder is als gevolg daarvan niet meer toegekomen aan een inhoudelijk verweer tegen de tenlastelegging. Verweerder had weliswaar een aanvang gemaakt met zijn pleitnota, maar deze was nog niet afgerond noch met klager besproken. In dit stadium maakte de pleitnota nog geen deel uit van het dossier. Verweerder was daarom niet gehouden deze aan klager te verstrekken. Het valt verweerder evenmin te verwijten dat hij klager ter zitting van 5 februari 2021 niet heeft bijgestaan. Verweerder had zijn werkzaamheden voor klager immers op 9 oktober 2020 beëindigd. Ook overigens valt niet in te zien welk verwijt verweerder tuchtrechtelijk te maken valt. Klager heeft zijn stellingen onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd, noch bewijsstukken daarvan overgelegd. Verweerder betwist dat hij onvoldoende dossierkennis had en brengt naar voren dat hij door de beëindiging van de opdracht niet meer aan de inhoudelijke behandeling van de strafzaak is toegekomen. De voorzitter kan op grond van de overgelegde stukken niet vaststellen dat verweerder niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
Klachtonderdeel d)
4.5  Het laatste onderdeel van de klacht heeft betrekking op de declaratie van verweerder. De tuchtrechter heeft niet de bevoegdheid declaratiegeschillen te beslechten, doch waakt slechts tegen excessief declareren. Hiervan is in deze niet gebleken.
4.6   De voorzitter zal de klacht op grond van al het voorgaande, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. H. van Heemstra, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door een griffier van de raad en uitgesproken in het openbaar op 5 september 2022.

i.o.
Griffier                                                                                                                             Voorzitter

Verzonden d.d. 5 september 2022