ECLI:NL:TADRARL:2023:151 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-245/AL/OV/D

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:151
Datum uitspraak: 26-06-2023
Datum publicatie: 26-06-2023
Zaaknummer(s): 23-245/AL/OV/D
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Dekenbezwaar gegrond. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de afspraken met de deken niet dan wel niet volledig na te komen en door de deken te belemmeren in haar toezichthoudende taak. Ondanks deze afspraken zijn ook daarna nog klachten bij de deken ingediend over vooral de slechte bereikbaarheid van verweerder en is er ook een signaal afgegeven door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden over de regelmatige, op het laatste moment door verweerder ingediende aanhoudingsverzoeken, vaak om gezondheidsredenen. Dit handelen en nalaten wordt verweerder zwaar aangerekend. De aard en ernst hiervan rechtvaardigen daarom de oplegging van een maatregel. Bij de bepaling van de op te leggen maatregel zijn de persoonlijke omstandigheden van verweerder, zoals ter zitting besproken, meegewogen, en ook het tuchtrechtelijke verleden van verweerder. Deze beide aspecten baren de raad ernstige zorgen, zowel ten aanzien van verweerder persoonlijk als ten aanzien van zijn beroepsuitoefening als advocaat. Eerdere opgelegde tuchtrechtelijke maatregelen, waaronder twee berispingen en een waarschuwing voor vergelijkbaar klachtwaardig handelen, en de conclusie van het 60c-onderzoek zijn blijkbaar onvoldoende geweest om het tij te keren. Onvoorwaardelijke schorsing van 24 weken.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 26 juni 2023
in de zaak 23-245/AL/OV/D
naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

de deken
tegen
verweerder
 
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 3 april 2023, met bijlagen, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, heeft de deken een dekenbezwaar ingediend tegen verweerder.
1.2 Het dekenbezwaar is behandeld op de zitting van de raad van 24 april 2023 in aanwezigheid van de deken, ter zitting bijgestaan door een lid van de raad van de orde en een stafjurist, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde dekenbezwaar en de daarbij behorende negentien bijlagen.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van het dekenbezwaar gaat de raad, gelet op het dekendossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder houdt kantoor met zijn broer (hierna: de broer).
2.3 Eind 2021 heeft een onderzoek plaatsgevonden op grond van artikel 60c Advocatenwet (hierna: het 60c-onderzoek) naar de kantoororganisatie van verweerder. Op 27 december 2021 is door de onderzoeker geconcludeerd:

‘Mijn slotsom is dat het kantoor door de medische beperkingen van de beide broers, thans onvoldoende functioneert, met negatieve effecten voor de cliënten en de ketenpartners, en dat oplossing alleen in een verbreding van de personele inzet kan komen, hetzij door het aannemen/inhuren van advocaten, hetzij door het zoeken van aansluiting bij aan ander kantoor, hetzij doordat [de broer] op korte termijn zijn werkzaamheden voor een groot deel kan hervatten én de leiding van het kantoor kan overnemen. Steeds zou daarbij dan een concrete en reële verwachting inclusief tijdsplanning voor moeten komen. (Langere) voortzetting van de huidige, kwetsbare situatie is in mijn visie niet wenselijk.’

2.4 Op 17 februari 2022 heeft de deken telefonisch afspraken met verweerder gemaakt die op 18 februari 2022 schriftelijk aan verweerder zijn bevestigd:

‘N.a.v. uw telefonisch contact met de deken (…) gistermiddag bevestig ik u namens de deken de tussen u gemaakte afspraken:

- u levert in de komende week informatie aan betreffende de reïntegratie van uw broer;

- als uw broer niet terugkeert in de praktijk, dan levert u informatie aan met betrekking tot het inzetten van waarnemers bij ziekte;

- op korte termijn komt er een gesprek tussen u en de President van de rechtbank. De President zal u hiertoe uitnodigen;

- de raad van Discipline zal worden verzocht de zaak aan te houden voor de duur van zes maanden.

Vervolgens zal het verzoek worden ingetrokken als gedurende deze 6 maanden geen (serieuze) nieuwe signalen of klachten binnenkomen over bijstand van cliënten, afwezigheid zonder bericht of slechte bereikbaarheid.’

2.5 Vanaf eind maart 2022 heeft de deken diverse klachten ontvangen over de slechte bereikbaarheid van verweerder in de periode van voor het 60c-onderzoek.
2.6 In mei 2022 heeft de deken een signaal ontvangen van de heer K. over de slechte bereikbaarheid van verweerder. Dat signaal werd ondersteund door het Juridisch Loket. Daarop heeft de deken verweerder op 23 mei 2022 aangeschreven. Op 30 mei 2022 heeft verweerder de deken bericht dat de heer K. geen telefonisch contact met hem heeft opgenomen en dat het Juridisch Loket hem slechts een keer heeft gebeld zonder terugbelverzoek. Dezelfde dag heeft de deken verweerder een termijn van drie dagen gegeven om te reageren op het verzoek van de heer K. om originele stukken retour te ontvangen. Op 2 juni 2022 heeft verweerder de deken bericht dat hij de heer K. had geïnformeerd over de stand van zaken. In de periode daarna heeft de heer K. de stukken niet van verweerder ontvangen. Tijdens een kantoorbezoek op 8 november 2022 heeft de deken de door de heer K. bedoelde stukken van verweerder ontvangen en doorgestuurd naar de heer K.
2.7 Op 21 juli 2022 heeft de deken het volgende aan verweerder bericht:

‘Gezien de klachten en signalen die de afgelopen maanden zijn ontvangen lijkt u geen blijk te geven uw praktijk behoorlijk uit te kunnen oefenen. Ook de langere afwezigheid van uw broer op het kantoor speelt hierbij een rol. Mij is niet duidelijk of en op welke wijze waarnemers worden ingeschakeld. Ik zou graag uw standpunt over het bovenstaande willen ontvangen en een eventuele oplossing die u ziet om de bovengenoemde punten structureel te verbeteren. Ik zal mij daarna beraden over eventuele vervolgstappen.
Mocht u behoefte hebben aan informatie over externe begeleiding/coach dan ben ik beschikbaar voor overleg.’

2.8 Op 21 augustus 2022 heeft verweerder de deken onder meer geïnformeerd over de omstandigheden rondom zijn afwezigheid op een zitting van 15 augustus 2022.
2.9 Op 22 augustus 2022 heeft verweerder gereageerd op het bericht van de deken van 21 juli 2022.
2.10 Op 25 oktober 2022 heeft de deken een melding van Schuldhulp Oost Nederland B.V. ontvangen over de slechte bereikbaarheid van verweerder.
2.11 Op 8 november 2022 heeft de deken een gesprek met verweerder gevoerd. Tijdens dat gesprek zijn nieuwe afspraken met verweerder gemaakt die op 17 november 2022 schriftelijk aan verweerder zijn bevestigd:

‘Deze afspraken zijn met u destijds gemaakt vanwege het onderzoek dat is uitgevoerd na indiening van het verzoek 60C Advocatenwet. Omdat twee voorwaarden hiervan niet nagekomen zijn, is aan u medegedeeld dat in principe het besluit is genomen de kwestie aan de tuchtrechter (Raad van Discipline) voor te leggen. Vanwege het feit dat u te kennen heeft gegeven uw praktijk af te willen bouwen dan wel te willen beëindigen (gezien uw leeftijd), wordt aan u een állerlaatste kans geboden dit te kunnen doen en hebben wij de volgende afspraken gemaakt:

1. Vanaf heden doet u alleen strafzaken (veelal piket), een enkele UHP of OTS, maar géén personen- en familierechtzaken meer;

2. U schrijft zich uit bij het juridisch loket (inmiddels heb ik daar de bevestiging van ontvangen);

3. U stuurt mij uiterlijk 25 november 2022 een lijst met al uw lopende zaken en geeft daarbij aan welke personen- en familierechtszaken en welke grotere strafzaken u gaat overdragen en aan wie;

4. U houdt mij daarna wekelijks per e-mail op de hoogte van het afbouwen dan wel beëindigen van uw praktijk;

5. Indien er wederom klachten binnenkomen over uw slechte bereikbaarheid, niet reageren op emailberichten, niet afgeven of overdragen van dossiers of sprake is van niet-nakoming van de onder 1 tot en met 4 genoemde punten, zal zonder nadere waarschuwing een verzoek 60b Advocatenwet bij de Raad van Discipline worden ingediend.’

2.12 Op 21 november 2022 heeft verweerder de deken een lijst gegeven met over te dragen zaken. Daarop heeft de deken verweerder gevraagd een en ander aan te vullen en te verduidelijken. Ook heeft de deken verweerder gevraagd kenbaar te maken of zijn cliënten ook van de overdracht op de hoogte zijn gebracht.
2.13 Op 23 december 2022 heeft de deken verweerder gevraagd haar te informeren over de voortgang van het afbouwen/beëindigen van zijn praktijk. Op 10 januari 2023 heeft de deken haar vraag herhaald.
2.14 Op 30 december 2022 heeft de deken van een bewindvoerder namens de heer B. een klacht over verweerder ontvangen. De bewindvoerder klaagt erover dat verweerder de heer B. niet informeert over de procedure die hij voor hem is gestart, althans zou starten, en waarvoor aan verweerder een toevoeging is verstrekt. De deken heeft verweerder meerdere keren, waaronder op 10 januari 2023, in de gelegenheid gesteld te reageren op deze klacht.
2.15 Op 16 januari 2023 heeft verweerder, naar aanleiding van de berichten van de deken van 23 december 2022 en 10 januari 2023, de deken bericht dat hij een ongeluk heeft gehad en dat hij een of twee dagen later alsnog op de berichten van de deken zal reageren. Daarop heeft de deken verweerder gevraagd uiterlijk 19 januari 2023 te reageren.
2.16 Op 19 januari 2023 heeft verweerder de deken – samengevat weergegeven – bericht dat nog niet alle over te dragen zaken zijn overgedragen, omdat hij meent dat de betreffende cliënten zelf moeten kunnen uitmaken welke advocaat zij willen, dat hij geen civiele zaken heeft aangenomen en dat hij vier strafzaken heeft verwezen naar andere advocaten.
2.17 Op 25 januari 2023 heeft de deken verweerder bericht dat zijn reactie teleurstellend en niet conform de gemaakte afspraken is. De deken heeft verweerder gevraagd een afschrift over te leggen van de berichten die hij aan zijn cliënten in de over te dragen zaken heeft verstuurd. Daarop heeft verweerder de deken laten weten dat de overdracht van de zaken vooral mondeling heeft plaatsgevonden en dat een aantal van zijn cliënten wil dat hij hun zaken zelf afwikkelt.
2.18 Op 2 februari 2023 heeft de deken een klacht van de heer R. over verweerder ontvangen. De heer R. beklaagt zich er onder meer over dat verweerder niet meewerkt aan de overdracht van zijn dossier aan een nieuwe advocaat.
2.19 Op 7 februari 2023 heeft de deken een klacht van mevrouw K. over verweerder ontvangen. Mevrouw K. beklaagt zich erover dat zij verweerder niet kan bereiken en dat verweerder haar niet terugbelt. De deken heeft verweerder gevraagd op deze klacht te reageren. Op 11 februari 2023 laat mevrouw K. de deken weten dat verweerder haar heeft gebeld en zijn excuses heeft aangeboden. De klacht is hiermee voor mevrouw K. afgedaan.
2.20 Op 20 februari 2023 heeft de deken verweerder het volgende bericht:

‘De beantwoording van mijn vragen aan u over het nakomen van de gemaakte afspraken zijn voor mij onvoldoende. Aan de ene kant stelt u druk te zijn met de overdracht en vervolgens bericht u mij dat uw cliënten niet naar een andere advocaat willen. Dat is niet conform de afspraken die wij hebben gemaakt om de praktijk te kunnen blijven uitoefenen. U bepaalt of u een zaak in behandeling neemt of houdt en niet de cliënten.
Daarnaast blijft uw bereikbaarheid een zeer grote zorg want bij het ordebureau komen hier weer signalen over binnen.
Gelet op de eerder gemaakte afspraken rest mij niets anders dan een dekenbezwaar in te dienen.’

2.21 Op 23 februari 2023 laat de heer R. de deken weten dat hij sinds 21 februari 2023 weer contact heeft met verweerder. De heer R. heeft de deken gevraagd zijn klacht aan te houden in afwachting van een daadwerkelijke overdracht van zijn dossier aan zijn nieuwe advocaat.
2.22 Op 23 februari 2023 heeft verweerder de deken bericht dat hij zal reageren op de klacht die namens de heer B. is ingediend. Op 14 maart 2023 heeft verweerder de deken bericht dat hij opnieuw een ongeluk heeft gehad en dat hij uiterlijk 17 maart 2023 zal reageren. Dezelfde dag heeft de deken verweerder bericht dat hij al ruim voor het ongeluk op de klacht van de heer B. had kunnen reageren en dat de klacht zal worden voortgezet wanneer verweerder niet per ommegaande reageert. Daarna heeft verweerder heeft niet meer op de klacht van de heer B. gereageerd.
2.23 Op 22 maart 2023 heeft de portefeuillehouder strafrecht van de orde een signaal van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ontvangen over door verweerder ingediende aanhoudingsverzoeken. Een teamvoorzitter van het gerechtshof heeft de orde als volgt bericht:

‘Al eerder (bij herhaling meen ik zelfs) werd vanuit ons hof aandacht gevraagd voor het advocatenkantoor van de gebroeders […]. Het spijt mij te moeten constateren dat er nog altijd geen verbetering is opgetreden. Het komt nog steeds (te) regelmatig voor dat [verweerder] op het allerlaatste moment (lees: daags voor de zitting en meestal om gezondheidsredenen) om aanhouding verzoekt en aangeeft niet te zullen verschijnen terwijl hij zijn cliënt dan kennelijk al heeft geïnformeerd dat de behandeling van de zaak niet doorgaat.’

3 DEKENBEZWAAR
3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) de op 17 februari 2022 gemaakte afspraken naar aanleiding van de uitkomst van het 60c-onderzoek en de op 8 november 2022 gemaakte afspraken niet na te komen. Binnen de termijn van zes maanden na 17 februari 2022 zijn opnieuw diverse klachten en signalen ontvangen over de slechte bereikbaarheid van verweerder. Daarnaast is het niet duidelijk hoe verweerder zijn waarnemers inzet nu de terugkomst van zijn broer in de praktijk uitgesloten blijkt te zijn en verweerder zich met enige regelmaat onbereikbaar houdt dan wel op het laatste moment om aanhouding in een rechtszaak verzoekt. Na 8 november 2022 treedt verweerder nog steeds op in personen-en familierechtzaken en houdt hij de deken niet wekelijks op de hoogte van de afbouw/beëindiging van zijn praktijk. Verweerder heeft te kennen gegeven dat hij een aantal zaken blijft behartigen conform de wens van zijn cliënten. Verweerder heeft de overdracht van een aantal andere zaken niet schriftelijk aan zijn oud-cliënten bevestigd en na 8 november 2022 is een klacht ingediend over het uitblijven van een reactie van verweerder ondanks herhaaldelijk verzoek van zijn voormalig cliënt de heer B.;

b) tekort te schieten in de nakoming van de verplichtingen die het beroep van advocaat met zich meebrengt. Verweerder reageert, in strijd met gedragsregel 29 en artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht, niet op namens de deken gedane verzoeken in verband met onderzoeken naar de door de heer B. en mevrouw L. ingediende klachten over verweerder. Zodoende is het voor de deken onmogelijk om haar toezichthoudende taken uit te oefenen en toe te zien op de naleving van de verplichtingen die uit de Advocatenwet voortvloeien.
3.2 De raad zal hierna, waar nodig, op de stellingen en stukken van de deken ingaan.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft ter zitting verweer gevoerd tegen het dekenbezwaar en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Volgens verweerder komt hij de met de deken gemaakte afspraken na en is hij met zijn broer in gesprek over voortzetting van hun samenwerking. Verder voert verweerder aan dat hij zich niet onbereikbaar houdt en dat hij aanhoudingsverzoeken heeft gedaan vanwege fysiek ongemak dat plotseling en op zeer korte termijn ontstaat en een dag tot anderhalve dag duurt. Volgens verweerder kan hij op zo’n korte termijn geen vervanger vragen voor hem waar te nemen, maar bij ziekte van langduriger aard kan hij zich laten vervangen door zijn waarnemers mrs. R., O., Van der L., en G. Ook voert verweerder aan dat hij niet meer optreedt in personen- en familierechtzaken, behalve in de zaken waarover hij afspraken met de deken heeft gemaakt, en dat de heer B. nog steeds zijn cliënt is die hij op de hoogte houdt.
4.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

De raad toetst het dekenbezwaar aan artikel 46 Advocatenwet

5.1 Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht of een dekenbezwaar dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen (HvD 30 augustus 2019, ECLI:NL: TAHVD:2019:125).

De raad verklaart onderdeel a) van het dekenbezwaar gegrond

5.2 De raad is van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken heeft uitvoerig uiteengezet dat zij, ook na de gemaakte afspraken met verweerder, klachten over vooral de slechte bereikbaarheid van verweerder bleef ontvangen. Daarnaast heeft de deken toegelicht dat verweerder de andere met hem gemaakte afspraken niet dan wel niet volledig nakomt. Verweerder heeft de verwijten die de deken hem maakt onvoldoende weersproken. Verweerder heeft tijdens de zitting veel ontkend en gesteld, maar hij heeft zijn mondelinge verweer niet met stukken onderbouwd. Tegenover de met feiten onderbouwde verwijten die de deken verweerder maakt, heeft verweerder niets aangevoerd op grond waarvan de raad kan afleiden dat verweerder voldoende stappen heeft genomen om zich aan de afspraken met de deken te houden. Naar aanleiding van de conclusie die is gevolgd op het 60c-onderzoek wist verweerder dat zijn handelen in ieder geval sinds eind 2021 onder een vergrootglas lag en dat het van belang was om de afspraken met de deken na te komen en om nieuwe klachten te voorkomen, maar het is de raad op grond van de stukken en de door verweerder ter zitting afgelegde verklaring onvoldoende gebleken dat verweerder zich de ernst van de situatie voldoende realiseert. Daarbij betrekt de raad dat op de zitting waar dit dekenbezwaar is behandeld ook een reguliere klacht over verweerder is behandeld waarin de klager er onder meer over klaagt dat verweerder nauwelijks tot niet bereikbaar voor hem was. Dit is een indicatie dat verweerder onder meer zijn bereikbaarheid voor cliënten nog steeds niet op orde heeft en dat de verwijten die de deken hem in dat verband maakt, en die verweerder in twijfel trekt, overeenkomen met de werkelijkheid. Onderdeel a) van het dekenbezwaar is dan ook gegrond.

De raad verklaart onderdeel b) van het dekenbezwaar gegrond.

5.3 De raad is op grond van de door de deken overgelegde stukken en de ter zitting afgelegde verklaringen van oordeel dat verweerder ook ten aanzien van de deken als toezichthouder niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk en redelijk handelende advocaat betaamt. Verweerder heeft de verwijten die deken hem maakt onvoldoende weersproken. Uit de overgelegde e-mails aan en van verweerder blijkt dat verweerder niet dan wel niet tijdig en onvolledig reageert op berichten, verzoeken en instructies van de deken. Zo is het de raad niet gebleken dat verweerder de deken wekelijks per e-mail op de hoogte van houdt van het afbouwen dan wel beëindigen van zijn praktijk. Daarmee belemmert verweerder de deken in haar toezichthoudende taak. Hoewel verweerder volhoudt dat hij de gemaakte afspraken nakomt, komt uit de door de deken overgelegde correspondentie met verweerder het beeld naar voren dat verweerder niet volledig meewerkt aan de met de deken gemaakte afspraken waardoor hij de deken in haar toezichthoudende belemmert. Onderdeel b) van het dekenbezwaar is dan ook gegrond. 

6 MAATREGEL

De raad legt aan verweerder de maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing op

6.1 Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de op 17 februari 2022 en 8 november 2022 gemaakte afspraken met de deken niet dan wel niet volledig na te komen en door de deken te belemmeren in haar toezichthoudende taak. Ondanks deze afspraken zijn ook daarna nog klachten bij de deken ingediend over vooral de slechte bereikbaarheid van verweerder en is er ook een signaal afgegeven door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden over de regelmatige, op het laatste moment door verweerder ingediende aanhoudingsverzoeken, vaak om gezondheidsredenen. Dit handelen en nalaten van verweerder rekent de raad verweerder zwaar aan. De aard en ernst hiervan rechtvaardigen daarom de oplegging van een maatregel. Bij de bepaling van de op te leggen maatregel heeft de raad de persoonlijke omstandigheden van verweerder, zoals ter zitting besproken, meegewogen, en ook het tuchtrechtelijke verleden van verweerder. Deze beide aspecten baren de raad ernstige zorgen, zowel ten aanzien van verweerder persoonlijk als ten aanzien van zijn beroepsuitoefening als advocaat. Eerdere opgelegde tuchtrechtelijke maatregelen, waaronder twee berispingen en een waarschuwing voor vergelijkbaar klachtwaardig handelen, en de conclusie van het 60c-onderzoek zijn blijkbaar onvoldoende geweest om het tij te keren.
6.2 Voor de door de deken gewenste schrapping ziet de raad op dit moment nog geen aanleiding, maar de raad ziet zich gelet op de in 6.1 genoemde omstandigheden wel genoodzaakt om verweerder onvoorwaardelijk te schorsen voor de duur van 24 weken.

7 KOSTENVEROORDELING
7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het dekenbezwaar in beide onderdelen gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van 24 weken op;
- bepaalt dat de onvoorwaardelijke schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:
- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. E.H. de Vries, P.Th. Mantel, E.J.C. de Jong en F.E.J. Janzing, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2023.

Griffier                                                                                                                       Voorzitter

Verzonden d.d. 26 juni 2023