ECLI:NL:TADRARL:2023:14 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-995/AL/GLD
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2023:14 |
---|---|
Datum uitspraak: | 30-01-2023 |
Datum publicatie: | 02-02-2023 |
Zaaknummer(s): | 21-995/AL/GLD |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij in familiekwestie. Verweerster heeft de grenzen van het betamelijke overschreden. De wijze waarop verweerster zich in haar e-mail over klaagster heeft uitgelaten, getuigt van onvoldoende professionele distantie ten opzichte van de familiekwestie en de daarmee gepaard gaande emoties van haar client. Bovendien hebben de uitlatingen van verweerster een dreigende ondertoon en zijn deze onnodig grievend ten opzichte van klaagster. Van enige functionaliteit bij het gebruik van de gedane uitlatingen en de toonzetting daarvan is, mede gelet op de context waarbinnen deze uitlatingen zijn gedaan, geen sprake. De beweegredenen van verweerster om zich in een familiekwestie zo op te stellen, stroken niet met hetgeen een behoorlijk handelend advocaat betaamt. De klacht is op dit onderdeel gegrond. Waarschuwing en kostenveroordeling. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 30 januari
2023
in de zaak 21-995/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 18 februari 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 10 december 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 21/40 van de
deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 2 december 2022. Verweerster
was daarbij aanwezig. Van de behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op
de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en
de ter zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster en haar ex-partner zijn verwikkeld geweest in een geschil over alimentatie.
Verweerster heeft de ex-partner van klaagster in dit geschil bijgestaan.
2.3 Bij e-mail van 26 oktober 2020 heeft de advocaat van klaagster het volgende aan
verweerster bericht:
‘Cliënte heeft sedert 1 januari 2020 geen activiteiten in haar eigen onderneming verricht. Mede als gevolg van Corona zal zij dat ook niet meer doen. (…)’
2.4 Op 27 oktober 2020 heeft verweerster het volgende naar de advocaat van klaagster gemaild:
‘Cliënt is verbaasd over de opmerking dat uw cliënte haar bedrijf zou hebben gestaakt in januari 2020 vanwege Corona. Corona had pas in maart 2020 gevolgen voor de economie, uw cliënte werkt als thuiskapster en bovendien mag van uw cliënte verwacht worden dat zij inkomen genereert en niet zonder reden haar inkomen minimaliseert. (…)’
2.5 Bij e-mail van 10 februari 2021 heeft verweerster het volgende aan de advocaat van klaagster bericht:
‘(…) Ten aanzien van het verzoekschrift dat u voor [de zoon] wil indienen wijs ik uw cliënte erop dat dit weer enorme kosten voor cliënt met zich meebrengt en dat het indienen van dit verzoekschrift niets bijdraagt. Client heeft altijd betaald en zal dat ook doen. Mocht uw cliënte ondanks deze toezegging van mening zijn dat zij het verzoekschrift alsnog wil indienen, dan zal ik er zeker acht op slaan of uw cliënte ook een toevoeging heeft voor het procederen. Als dat zo is, dan kan cliënt niet anders dan melden bij de Raad voor Rechtsbijstand dat uw cliënte samenwoont en dat zij derhalve niet voor een toevoeging in aanmerking komt. Client zal de kinderalimentatie voor [de zoon] betalen zoals partijen zijn overeengekomen en dat zou voor uw cliënte voldoende moeten zijn.
Ten aanzien van de positie van [de dochter] is die volstrekt anders. En cliënt gebruikt
de woorden niet die u opschrijft. Wat cliënt wel van mening is, is dat de wensen van
[de dochter] om een bijdrage van cliënt te ontvangen van ruim € 1.100, niet uit haar
eigen koker komt. Client heeft een goed gesprek gehad met [de dochter] en heeft met
haar afspraken gemaakt. Vervolgens gaat zij terug naar uw cliënte en wordt zij op
‘pad’ gestuurd om bij cliënt meer geld op te gaan halen. Dus wie zet nu de kinderen
in om haar (financiële) zin te krijgen. Dat is niet cliënt! De verhouding tussen vader
en dochter wordt ernstig verstoord doordat uw cliënte [de dochter] opstookt om meer
geld bij cliënt op te halen. Duidelijk is dat dit niet [de dochter] haar eigen wens
is. Ik roep uw cliënte dan ook op hiermee te stoppen en de kinderen niet in te zetten
in haar ‘spel’ om geld bij cliënt op te halen. Mocht uw cliënte menen dat zij hiermee
door moet gaan, dan rest het cliënt niet anders dan derden te informeren over de wijze
waarop uw cliënte heeft samengeleefd in de afgelopen jaren.
Hierdoor kunnen er grote problemen ontstaan voor uw cliënte. Client is hier niet op
uit, maar als uw cliënte tot het uiterste gaat en zelfs zover gaat dat zij de relatie
tussen vader en de kinderen wil verzieken, dan zal cliënt uit een ander vaatje tappen.”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster
het volgende:
a) verweerster heeft zich in haar e-mail van 10 februari 2021 onnodig grievend over
klaagster uitgelaten. In deze e-mail heeft verweerster klaagster bedreigd en haar
op een onjuiste wijze neergezet;
b) verweerster heeft uitspraken over klaagster gedaan die niet juist zijn. Verweerster
zegt van alles over klaagster zonder daar onderzoek naar te doen. Ook probeert verweerster
klaagster neer te zetten als een hebzuchtige vrouw die alleen maar uit is op financieel
gewin. Als verweerster onderzoek had gedaan, had zij dit standpunt niet ingenomen.
3.2 De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op de stukken en stellingen
van klaagster ingaan.
4 VERWEER
4.1 Verweerster voert verweer tegen de klacht en betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld. Volgens verweerster heeft zij als advocaat van de wederpartij een
grote mate van vrijheid om de belangen van haar cliënt te behartigen. Ook voert verweerster
aan dat zij het standpunt van haar cliënt heeft verwoord en dat het aan de rechtbank
is om een oordeel te vellen over de standpunten van partijen.
4.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht gaat in beide onderdelen over de advocaat van de wederpartij van klaagster.
Uitgangspunt is dat die advocaat veel vrijheid heeft om de belangen van haar cliënt
te behartigen op de wijze als haar in overleg met haar cliënt goeddunkt. Deze vrijheid
is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich
niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten
mag poneren waarvan zij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat
bij de behartiging van de belangen van haar cliënt de belangen van de wederpartij
niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. De advocaat behoeft
in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor haar cliënt wil bereiken
met de middelen waarvan zij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee
aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die
op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig
voordeel van haar cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
In familiezaken moet een advocaat daarnaast waken voor onnodige polarisatie tussen
de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden
verwacht, omdat vooral de belangen van kinderen een grote rol kunnen spelen.
De raad verklaart klachtonderdeel a) gegrond
5.2 De raad is op grond van de stukken en de ter zitting afgelegde verklaring van
oordeel dat verweerster als advocaat in de familiekwestie tussen haar cliënt en klaagster
de grenzen van het betamelijke heeft overschreden. De wijze waarop verweerster zich
in haar e-mail van 10 februari 2021 over klaagster heeft uitgelaten, getuigt van onvoldoende
professionele distantie ten opzichte van de familiekwestie en de daarmee gepaard gaande
emoties van haar cliënt. Bovendien hebben de uitlatingen van verweerster een dreigende
ondertoon en zijn deze onnodig grievend ten opzichte van klaagster. Van enige functionaliteit
bij het gebruik van de gedane uitlatingen en de toonzetting daarvan is, mede gelet
op de context waarbinnen deze uitlatingen zijn gedaan, naar het oordeel van de raad
geen sprake. Het is de raad ook niet gebleken dat het geschil alleen door de aanpak
en toonzetting van verweerster tot een oplossing van het geschil tussen haar cliënt
en klaagster zou leiden, zoals door verweerster op de zitting is gesuggereerd. De
familiekwestie tussen klaagster en de cliënt van verweerster vereist een de-escalerende
houding, terwijl verweerster door de bewoordingen en toonzetting in haar e-mail van
10 februari 2021 juist escalerend te werk is gegaan. De beweegredenen van verweerster
om zich in een familiekwestie zo op te stellen, stroken niet met hetgeen een behoorlijk
handelend advocaat betaamt. Dat de cliënt van verweerster en klaagster uiteindelijk
tot overeenstemming zijn gekomen over een totaalpakket, zoals verweerster heeft aangevoerd,
betekent niet dat de door verweerster gekozen bewoordingen en toonzetting tuchtrechtelijk
aanvaardbaar zijn. Klachtonderdeel a) is dan ook gegrond.
De raad verklaart klachtonderdeel b) ongegrond
5.3 De raad kan op grond van het klachtdossier niet vaststellen dat verweerster uitspraken
over klaagster heeft gedaan die niet juist zijn. In de stukken zijn ook geen aanknopingspunten
te vinden voor het standpunt van klaagster dat verweerster haar probeert neer te zetten
als een hebzuchtige vrouw die alleen maar uit is op financieel gewin. Voor zover klaagster
hiermee doelt op de uitlatingen van verweerster in haar e-mail van 10 februari 2021
verwijst de raad naar zijn oordeel over klachtonderdeel a). Omdat de raad de juistheid
van klachtonderdeel b) niet kan vaststellen, is klachtonderdeel b) ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerster heeft zich in de familiekwestie tussen haar cliënt en klaagster tuchtrechtelijk
verwijtbaar gedragen. De aard en ernst van haar gedragingen rechtvaardigen de oplegging
van een maatregel. De raad weegt mee dat verweerster met onvoldoende distantie in
een familiekwestie heeft opgetreden, terwijl juist van een advocaat in zaken die het
familierecht betreffen, en in het bijzonder die waar kinderen bij betrokken zijn,
een de-escalerende houding mag worden verwacht. Omdat aan verweerster niet eerder
een maatregel is opgelegd, ziet de raad aanleiding om aan verweerster de maatregel
van een waarschuwing op te leggen.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond
van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van €
50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden. Klaagster zal binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer
schriftelijk aan verweerster doorgeven.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van
artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en
b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel b) ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van een waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse
Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.
Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. S.M. Bosch-Koopmans, N.A. Heidanus, M.H. Pluymen en P. Rijnsburger, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 30 januari 2023