ECLI:NL:TADRARL:2023:133 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-712/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:133
Datum uitspraak: 05-06-2023
Datum publicatie: 08-06-2023
Zaaknummer(s): 22-712/AL/MN
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. De raad verklaart (onder meer) de klacht over de tijdigheid van het starten van een procedure ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 5 juni 2023
in de zaak 22-712/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
en
klaagster
tezamen ook: klagers
over
verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 20 augustus 2021 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 7 september 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1507244 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 27 maart 2023. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Uit dit proces-verbaal blijkt ook dat de raad het verzoek van klagers tot wraking van de voorzitter buiten behandeling heeft gelaten.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klagers van 27 september 2022.

2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Verweerder heeft klagers, moeder en zoon, bijgestaan in een geschil met de woningbouwcorporatie over de toewijzing van twee huurwoningen. Verweerder heeft de zaak van klaagster (moeder) op 22 oktober 2019 in behandeling genomen en de zaak van klager (zoon) op 25 november 2019. Op 22 november 2019 is een toevoeging afgegeven ten behoeve van klaagster en op 11 december 2019 ten behoeve van klager. Klager heeft in beide zaken de communicatie met verweerder gevoerd.
2.2 Verweerder heeft op 20 januari 2020 namens klagers de woningbouwcorporatie aangeschreven.
2.3 Op 17 februari 2020 is verweerder namens klagers een kort geding gestart. Klagers hebben in die procedure gevorderd dat de woningbouwcorporatie wordt geboden een definitieve huurovereenkomst voor een bepaalde woning aan klaagster aan te bieden en een dergelijke woning aan haar ter beschikking te stellen. Ook hebben zij gevorderd dat de woningbouwcorporatie wordt veroordeeld de huurovereenkomst met klager na te komen en hem de betreffende woning, althans een dergelijke woning, aan te bieden.
2.4 Bij vonnis van 15 april 2020 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van klagers afgewezen vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang en klagers veroordeeld in de proceskosten.
2.5 Bij e-mail van 19 april 2021 hebben klagers verweerder verzocht hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van 15 april 2020.
2.6 Verweerder heeft in zijn e-mail van 20 april 2020 aan klagers laten weten dat naar zijn oordeel een hoger beroep weinig kans van slagen heeft en bij die gelegenheid medegedeeld dat hij zijn bijstand aan klagers stopt.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) niet partijdig te zijn en zich te laten beïnvloeden door de wederpartij;
b) te laat een procedure te zijn gestart in eerste aanleg.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
Klachtonderdeel a)
4.2 Verweerder is niet partijdig ten nadele van zijn cliënten geweest. Hij heeft zich niet laten beïnvloeden door de wederpartij. Hij heeft er alles aan gedaan om een positief resultaat van zijn cliënten te behalen.
Klachtonderdeel b)
4.3 In overleg met klagers is er correspondentie geweest met de woningbouwcorporatie en toen dat geen oplossing bracht, is een kort geding gestart. Het kort geding is gestart om te proberen af te dwingen dat klaagster een andere woning zou krijgen dan wel dat zij boven aan de lijst zou worden geplaatst. Er is met klagers nauw overleg geweest en verweerder heeft de conceptdagvaarding aan klagers gestuurd en deze door hen laten aanpassen. Verweerder heeft de procedure niet te laat gestart. Klagers hebben nooit aangegeven dat het anders of sneller moest. Klagers hebben geen schade geleden, omdat ze nog steeds als woningzoekende worden aangemerkt en kunnen reageren op een passende woning.

5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt voorop dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang toetst. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
5.2 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Artikel 10a van de Advocatenwet bevat de kernwaarden, zoals onafhankelijkheid, (financiële) integriteit, partijdigheid en vertrouwelijkheid die advocaten bij de uitoefening van hun beroep in acht dienen te nemen.
Klachtonderdeel a)
5.3 Klagers verwijten verweerder dat hij niet partijdig is geweest en dat hij zich heeft laten beïnvloeden door de wederpartij. Aan dit klachtonderdeel hebben klagers diverse uiteenlopende handelingen van verweerder ten grondslag gelegd. De raad is van oordeel dat op grond van deze door klagers gegeven motivering niet is gebleken dat verweerder zich aan deze verwijten schuldig heeft gemaakt. Nu dit ook niet uit de rest van het klachtdossier is gebleken en verweerder dit klachtonderdeel gemotiveerd heeft betwist, is de juistheid van deze stelling van klagers en daarmee de gegrondheid van dit klachtonderdeel niet komen vast te staan. Dat betekent dat de raad dit klachtonderdeel ongegrond zal verklaren.
Klachtonderdeel b)
5.4 Klagers verwijten verweerder ook dat hij te laat een procedure is gestart. Verweerder heeft de zaak van klaagster op 22 oktober 2019 en de zaak van klager op 25 november 2019 in behandeling genomen en hij heeft pas op 17 februari 2020 een kort geding tegen de woningbouwvereniging gestart, aldus klagers.
5.5 De raad volgt klagers niet in dit verwijt. Verweerder heeft (onder meer op de zitting van de raad) uitgelegd dat hij in overleg met klagers de beide zaken gelijktijdig heeft opgepakt, vanwege de verwevenheid van de beide zaken. Dat is de reden dat verweerder niet direct met de zaak van klaagster is begonnen. In overleg met klagers is er vervolgens eerst met de woningbouwvereniging gecorrespondeerd en toen dat niet tot resultaat leidde, heeft verweerder een kort geding gestart. Verweerder heeft dat in overleg met klagers gedaan en hen de kansen en de risico’s van die procedure uitgelegd. Nu deze gang van zaken door klagers onvoldoende is betwist en deze ook grotendeels wordt ondersteund door de inhoud van het klachtdossier, zal de raad van deze lezing uitgaan.
5.6 Uitgaande van die lezing is de raad van oordeel dat het handelen van verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Daarbij acht de raad van belang dat verweerder in overleg met klagers heeft gehandeld. Verder is niet gebleken dat de zaak van klaagster schade heeft ondervonden doordat verweerder deze niet direct heeft opgepakt, maar heeft gewacht totdat hij ook klager als advocaat is gaan bijstaan. Ten slotte is - mede gelet op de inhoud van de beslissing van de voorzieningenrechter - ook niet aannemelijk geworden dat het oordeel van de voorzieningenrechter anders zou zijn geweest als verweerder de kortgedingprocedure eerder had gestart. Ook van ander nadeel als gevolg van het gestelde trage handelen door verweerder is niet gebleken.
5.7 De raad concludeert op grond van het voorgaande dat ook dit klachtonderdeel ongegrond zal worden verklaard.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. F.B.M. van Aanhold en M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2023.

Griffier                                                                                                                               Voorzitter

Verzonden d.d. 5 juni 2023