ECLI:NL:TADRARL:2023:13 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-534/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:13
Datum uitspraak: 30-01-2023
Datum publicatie: 02-02-2023
Zaaknummer(s): 22-534/AL/MN
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: De advocaat privé
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Advocaat in privé. Er bestaat voldoende verband tussen privégedragingen van verweerder en zijn praktijkuitoefening. De raad kan niet vaststellen dat klaagsters verweerder opdracht hebben gegeven om hen bij te staan en ook niet dat verweerder hen heeft beloofd contact op te nemen met de notaris. Wel heeft verweerder onduidelijkheid laten ontstaan en bestaan over zijn rol en heeft verweerder niet gereageerd op WhatsAppberichten van klaagsters. Daarom is de klacht voor een deel gegrond. Waarschuwing en kostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 30 januari 2023
in de zaak 22-534/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster 1
klaagster 2
  
hierna samen ook: klaagsters
over:
verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 1 mei 2021 hebben klaagsters bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 1 juli 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1403208/FM/HH/SD van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 2 december 2022. Klaagster 1 en verweerder waren aanwezig. Van de behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de ter zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder is in het verleden betrokken geweest bij de afwikkeling van de nalatenschap van de in 2017 overleden vader van klaagsters. Daarna heeft verweerder de belangen behartigd van de moeder van klaagsters (hierna: de moeder). De moeder is op 15 maart 2021 overleden.
2.3 Verweerder is op de crematie van de moeder geweest en heeft daar met klaagster 1 gesproken. Verweerder heeft tegen klaagster 1 gezegd dat de nalatenschap van de moeder negatief was en dat zij de notaris met hem contact kon laten opnemen als er vragen waren over de nalatenschap.
2.4 In de periode van 24 maart 2021 tot en met 15 april 2021 hebben er diverse beantwoorde en onbeantwoorde Whatsappberichten tussen klaagsters en verweerder plaatsgevonden.
2.5 In de periode maart tot en met mei 2021 heeft diverse keren telefonisch contact tussen klaagsters en verweerder plaatsgevonden.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagsters verwijten verweerder het volgende:
a) verweerder heeft beloofd alles te regelen in verband met het overlijden van de moeder op 15 maart 2021, maar hij heeft vervolgens niets geregeld waardoor de woningbouwvereniging het huurhuis van de moeder heeft ontruimd;
b) verweerder heeft beloofd contact op te nemen met de notaris, maar dat is niet gebeurd;
c) verweerder heeft niet gereageerd op terugbelverzoeken en WhatsAppberichten van klaagsters, verweerder heeft deze berichten in ieder geval genegeerd;
d) verweerder heeft geweigerd documenten van de overleden ouders van klaagsters af te geven.
3.2 De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op de stukken en stellingen van klaagsters ingaan.

4 VERWEER
4.1 Verweerder voert verweer tegen de klacht en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband ontkent verweerder dat hij klaagsters heeft beloofd alles te regelen in verband met het overlijden van hun moeder. Volgens verweerder heeft hij aangegeven niet als hun advocaat te zullen optreden, omdat zijn kantoor in erfrechtzaken niet op toevoegingsbasis werkt. Verweerder geeft aan klaagsters wel te hebben geadviseerd de nalatenschap niet zuiver te aanvaarden. Verder voert verweerder aan dat hij op verzoek van klaagsters eenmalig contact heeft opgenomen met de notaris, waarna hij klaagsters heeft geadviseerd de nalatenschap te verwerpen dan wel beneficiair te aanvaarden. Volgens verweerder heeft hij klaagsters toegezegd dat de notaris met hem contact op kon nemen als die vragen zou hebben over de nalatenschap. Daarna heeft de notaris contact opgenomen met verweerder en was de notaris het volgens verweerder met hem eens dat een zuivere aanvaarding van de nalatenschap niet aan de orde was. Ook voert verweerder aan dat klaagsters hem nooit een opdracht hebben verstrekt om als hun advocaat op te treden. Tot slot voert verweerder aan dat klaagster de stukken nimmer op zijn kantoor hebben opgehaald en dat hij de stukken op kosten van zijn kantoor aan klaagsters heeft geretourneerd.
4.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
De raad oordeelt dat voldoende verband bestaat tussen privégedragingen van verweerder en zijn praktijkuitoefening
5.1 De raad stelt voorop dat ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid, bijvoorbeeld in privé, het advocatentuchtrecht voor hem kan blijven gelden. Als hij zich in die andere hoedanigheid gedraagt op een wijze waardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. De advocaat zal in dat geval een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kunnen worden. Verder geldt dat privégedragingen van een advocaat alleen dan tuchtrechtelijk van belang zijn, indien er voldoende verband bestaat met de praktijkuitoefening, of als de gedraging voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht en het vertrouwen in de advocatuur ondermijnt (zie HvD 20 mei 2022, ECLI:NL:TAHVD:2022:104).
5.2 De raad is op grond van het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen van oordeel dat er voldoende verband bestaat tussen de privégedragingen van verweerder waarover klaagsters hebben geklaagd en de praktijkuitoefening van verweerder. Verweerder heeft de moeder bijgestaan in incassogeschillen, verweerder heeft voor klaagsters vragen van de notaris over de nalatenschap van de moeder beantwoord en verweerder heeft via WhatsApp contact met klaagsters gehad over zijn contact met de notaris en over het retourneren van stukken van de moeder aan klaagsters.
De raad verklaart klachtonderdelen a) en c) (gedeeltelijk) gegrond
5.3 Met klachtonderdeel a) verwijten klaagsters verweerder dat hij heeft beloofd alles te regelen in verband met het overlijden van de moeder op 15 maart 2021, maar dat hij vervolgens niets heeft geregeld waardoor de woningbouwvereniging het huurhuis van de moeder heeft ontruimd. Met klachtonderdeel c) verwijten klaagsters verweerder dat hij niet heeft gereageerd op hun terugbelverzoeken en WhatsAppberichten, verweerder heeft deze berichten in ieder geval genegeerd. Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling.
5.4 De raad kan op grond van het klachtdossier, waaronder de WhatsApp-berichten en terugbelverzoeken, en de op de zitting afgelegde verklaringen niet vaststellen dat klaagsters verweerder opdracht hebben gegeven om hen bij te staan bij de afwikkeling van de nalatenschap van hun moeder. Het contact tussen klaagster 1 en verweerder over de nalatenschap van de moeder heeft mondeling op de crematie van de moeder plaatsgevonden. Over wat verweerder klaagster 1 precies heeft (toe)gezegd, hebben klaagster 1 en verweerder tegenstrijdig verklaard; waar klaagster 1 stelt dat verweerder heeft beloofd alles te regelen in verband met het overlijden van de moeder, heeft verweerder dat betwist. De raad begrijpt dat de ontruiming van de woning van hun ouders zeer ingrijpend voor klaagsters is, omdat zij nu geen tastbare herinneringen meer aan hun ouders hebben. De raad kan alleen niet vaststellen dat dit een gevolg is van het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat. In zoverre is klachtonderdeel a) dan ook ongegrond.
5.5 Voor wat betreft de onduidelijkheid die verweerder heeft laten ontstaan en bestaan over zijn rol na het overlijden van de moeder en het niet reageren op WhatsApp-berichten van klaagsters zijn klachtonderdeel a) en klachtonderdeel c) gegrond. Uit de stukken blijkt niet dat verweerder op enig moment schriftelijk aan klaagsters kenbaar heeft gemaakt dat hij niet namens hen wilde optreden. Uit de WhatsAppberichten, waarvan een deel uitgeprint in het klachtdossier zit, blijkt dat klaagsters ervan uitgaan dat verweerder hen adviseert over de afwikkeling van de nalatenschap van de moeder en dat verweerder daarover geen duidelijkheid geeft. Het had op de weg van verweerder gelegen om op de WhatsApp-berichten te reageren en om daarin duidelijk te maken dat hij hen niet bijstaat en klaagsters dus ook niet kan adviseren. Dat heeft verweerder echter niet gedaan en daarmee heeft verweerder niet gehandeld met de zorgvuldigheid die een behoorlijk handelende advocaat mag worden verwacht.
De raad verklaart klachtonderdeel b) ongegrond
5.6 Met klachtonderdeel b) verwijten klaagsters verweerder dat hij heeft beloofd contact op te nemen met de notaris, maar dat hij dat niet heeft gedaan. 
5.7 De raad kan op grond van de stukken en de op de zitting afgelegde verklaringen van klaagster 1 en verweerder de juistheid van dit verwijt niet vaststellen. Verweerder heeft betwist dat hij klaagster 1 heeft toegezegd dat hij contact met de notaris zou opnemen. In het klachtdossier heeft de raad ook geen stukken aangetroffen waaruit blijkt dat verweerder deze belofte heeft gedaan. Omdat een feitelijke onderbouwing ontbreekt, is klachtonderdeel b) ongegrond.
De raad verklaart klachtonderdeel d) ongegrond
5.8 Met klachtonderdeel d) verwijten klaagsters verweerder dat hij heeft geweigerd om stukken van hun overleden ouders aan hen af te geven.
5.9 De raad is van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Hoewel verweerder niet handig over het ophalen dan wel teruggeven van de stukken met klaagster 1 heeft gecommuniceerd, is ter zitting vastgesteld dat de betreffende stukken uiteindelijk door verweerder per aangetekende post naar klaagsters zijn verstuurd. Van een weigering van verweerder om de stukken aan klaagsters terug te geven, is de raad niet gebleken en daar biedt het klachtdossier ook geen aanknopingspunten voor. Klachtonderdeel d) is daarom ongegrond.

6 MAATREGEL
6.1 Door onvoldoende kenbaar te maken dat hij klaagsters niet wilde bijstaan in de afwikkeling van de nalatenschap van de moeder heeft verweerder niet de vereiste zorgvuldigheid in acht genomen. Daarmee heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De aard en ernst hiervan rechtvaardigen de oplegging van een maatregel. Omdat voor dit tuchtrechtelijk verwijtbare handelen niet eerder aan verweerder een maatregel is opgelegd, ziet de raad aanleiding om aan verweerder de maatregel van een waarschuwing op te leggen.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagsters betaalde griffierecht van € 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster 1 zal binnen twee weken na de datum van deze beslissing schriftelijk een rekeningnummer aan verweerder doorgeven.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- aan forfaitaire reiskosten van klaagster 1,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster 1. Klaagster 1 zal binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder doorgeven.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a) en c) gegrond;
- verklaart klachtonderdelen b) en d) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van een waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagsters;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klaagster 1, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. S.M. Bosch-Koopmans, N.A. Heidanus, M.H. Pluymen en P. Rijnsburger, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2023.

Griffier                                                                                       Voorzitter

Verzonden d.d. 30 januari 2023