ECLI:NL:TADRARL:2023:121 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-190/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:121
Datum uitspraak: 15-05-2023
Datum publicatie: 18-05-2023
Zaaknummer(s): 23-190/AL/MN
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klaagster heeft zonder medeweten en zonder toestemming van verweerder op zijn naam een dagvaarding in hoger beroep laten uitbrengen waarin zij verweerder als procesadvocaat heeft vermeld. Ondanks deze gang van zaken heeft verweerder contact opgenomen met de deken en heeft hij in het belang van klaagster een andere advocaat bereid gevonden klaagster bij te staan in het hoger beroep. Uit de feitelijke gang van zaken en de bijbehorende e-mails die door verweerder zijn verstuurd, blijkt dat verweerder met het oog op het (processuele) belang van klaagster heeft gehandeld. Dit gaat bijkans nog wel verder dan dat wat van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht nadat hij is geconfronteerd met een situatie zoals door klaagster gecreëerd. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 15 mei 2023
in de zaak 23-190/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
over
verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 8 maart 2023 met kenmerk Z 1535298 HH/SD, door deze raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster heeft jarenlang als chef de bureau gewerkt op het kantoor van verweerder. Op enig moment is het dienstverband van klaagster met verweerders kantoor beëindigd.
1.2 Klaagster is verwikkeld geraakt in een geschil met haar familieleden over een door haar bewoond appartement (hierna: het appartement).
1.3 Bij vonnis in kort geding van 28 mei 2021 heeft de voorzieningenrechter klaagster veroordeeld om het appartement te ontruimen en te verlaten. Tijdens dit kort geding heeft klaagster zich niet laten bijstaan door een advocaat.
1.4 Klaagster heeft tegen het vonnis in kort geding van 28 mei 2021 hoger beroep ingesteld. Klaagster heeft de dagvaarding in hoger beroep zelf opgesteld en daarin heeft zij verweerder als procesadvocaat vermeld.
1.5 Op 24 juni 2021 heeft klaagster een gerechtsdeurwaarder opdracht gegeven om de dagvaarding in hoger beroep te betekenen aan haar familieleden. Vervolgens is de dagvaarding op 25 juni 2021 betekend op het kantooradres van mr. H. die de familieleden van klaagster bijstaat. In de dagvaarding zijn de familieleden van klaagster opgeroepen te verschijnen op de rolzitting van 6 juli 2021 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het gerechtshof).
1.6 Op 30 juni 2021 is op het briefpapier van verweerder aan het gerechtshof verzocht de zaak van klaagster in te schrijven op de rol van 6 juli 2021. In de brief is vermeld dat het H-formulier en de toevoegingsaanvraag zullen worden nagezonden. De brief is ‘in opdracht’ gete kend uit naam van verweerder. Op de brief staat een stempel van de informatiebalie Arnhem ‘ontvangen op 01 juli 2021’.
1.7 Op 30 juni 2021 heeft verweerder het volgende aan klaagster gemaild: 

‘Via BRU gerechtsdeurwaarder vernam ik, dat jij een appeldagvaarding in de opgemelde zaak (…) hebt laten uitbrengen op mijn naam als advocaat zonder mij daarin te kennen. Ik ben verbijsterd over jouw lef om mij ongevraagd en ongekend in jouw zaken te betrekken. Graag ontvang ik omgaand een afschrift van de dagvaarding. Ik neem aan, dat deze nog niet is aangebracht bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Ik wijs jou erop, dat deze gang van zaken onacceptabel is en ik overweeg stappen te ondernemen, als er geen behoorlijke toelichting op deze gang van zaken volgt.’

Dezelfde dag heeft klaagster als volgt op de e-mail van verweerder gereageerd:

‘Het lukte mij niet om tijdig een advocaat te vinden, (…)

Deze dagvaarding was een noodgreep, bedoeld om de beroepstermijn voor mij veilig te stellen.

Gun mij de kans om zo snel mogelijk een andere advocaat in te schakelen, waarna u zich op een ordelijke wijze zonder problemen kunt terugtrekken.

Help mij alstublieft met het vinden van een geschikte advocaat, zodat ik in beroep kan komen van een uitspraak van de rechtbank, waarvan zoals gewoonlijk de rechter weer eens een ernstige misslag heeft gebaard in een zaak van mijn familie tegen mij.

Indien u van plan bent roet in het eten te gooien, dan heeft dit rampzalige gevolgen voor mij: uithuiszetting en langdurige dakloosheid op korte termijn. Weg toekomst

Dat zou uiterst gemeen zijn, een advocaat onwaardig en in flagrante strijd met de gedragsregels.’

1.8 Eind juni/begin juli 2021 heeft verweerder over de kwestie met klaagster contact opgenomen met het Ordebureau van de deken.
1.9 Begin juli 2021 heeft het gerechtshof het kantoor van verweerder belast voor de griffierechten voor het hoger beroep. Hierdoor is het handelen van klaagster bij het kantoor van verweerder aan het licht gekomen.
1.10 Op 2 juli 2021 heeft verweerder de voorzitter van het gerechtshof nader geïnformeerd over de kwestie met klaagster. In dat kader heeft verweerder de voorzitter verzocht om de belangen van klaagster veilig te (laten) stellen. Daarbij heeft verweerder opgemerkt niet bereid te zijn om voor klaagster op te treden. Op 5 juli 2021 heeft de griffie het bericht over de onttrekking van verweerder aan verweerder en de advocaat van de familieleden van klaagster bevestigd.
1.11 In de periode van 1 juli 2021 tot 7 juli 2021 en op 15 juli 2021 hebben verweerder en klaagster met elkaar gemaild. In een e-mail van 15 juli 2021 aan verweerder heeft klaagster het volgende vermeld:

‘Tot op heden heb ik nog geen reactie van u vernomen op mijn laatste bericht van 7 juli 2021 m.b.t. opgemelde zaak.

(…)

Hierbij verzoek ik u dringend om per ommegaande te reageren.

Ik verwacht van u dat mijn belangen in deze zaak veilig hebt gesteld.’

1.12 Op 16 juli 2021 heeft verweerder klaagster geïnformeerd dat hij, in overleg met de deken, mr. G. bereid heeft gevonden haar bij te staan. In zijn bericht aan klaagster heeft verweerder het volgende vermeld:

‘Ondanks uw misbruik van mijn vertrouwen door een vervalste appeldagvaarding op te stellen heb ik in overleg met de Deken van de Orde van Advocaten te Utrecht mr. [G.] te […] bereid gevonden u bij te staan. Uiteraard dient u met hem contact te zoeken. Mr. [H.], advocaat van uw familie, zal door mr. [G.] worden benaderd neem ik aan.

Uw veronderstelling, dat ik u te allen tijd zal bijstaan ongeacht uw niet acceptabele optreden, is onjuist.’

1.13 Op 27 juli 2021 heeft mr. G. klaagster per e-mail benaderd en gevraagd of zij nog hulp nodig heeft. Klaagster heeft deze vraag bevestigend beantwoord op 28 juli 2021.
1.14 Op 30 juli 2021 heeft klaagster per e-mail aan de voorzitter van het gerechtshof gevraagd om de hoger beroepsprocedure te hervatten door deze weer op de rol te zetten.
1.15 Op 10 augustus 2021 heeft klaagster de deken verzocht haar te helpen om haar zaak in hoger beroep, die van de rol was gehaald, weer op de rol van het gerechtshof te doen plaatsen. Daarbij heeft klaagster vermeld dat de ontruiming van het appartement de volgende dag, op 11 augustus 2021, zal plaatsvinden. In haar e-mail aan de deken heeft klaagster onder meer het volgende vermeld:

‘Bij deze verzoek ik u om hulp om het aangebrachte hoger beroep weer op de rol te kunnen zetten. Er is nog geen antwoord van het hof op mijn bericht van 30 juli 2021 (…). Er zijn goede redenen voor hervatting van het hoger beroep (…). [Verweerder] heeft zich nooit onttrokken en mij doorverwezen naar een andere advocaat, waarmee ik ten eerste nog in overleg ben over een kort geding schorsing tenuitvoerlegging vonnis. (…)’

1.16 Op 4 oktober 2021 heeft klaagster bij de deken een klacht over verweerder ingediend.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door de zaak van klaagster, nadat zij die zelf had aangebracht bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, te laten vallen. Verweerder heeft daardoor gehandeld in strijd met gedragsregels 1, 2, 3, 4, 6, 8, 9, 13 en 16. Volgens klaagster heeft het gerechtshof haar zaak van de rol gehaald zonder haar daarover te informeren. Klaagster stelt dat een advocaat heeft te waken voor het schaden van procedurele belangen van een cliënt en overige betrokkenen bij de rechtspleging, ook als een advocaat een zaak niet op zich wenst te nemen. Volgens klaagster heeft verweerder de uitleg en het belang van de zaak genegeerd door haar niet bij te willen staan. Dat verweerder haar niet wilde bijstaan, is volgens klaagster beslist niet kenmerkend voor de gebruikelijke opstelling van verweerder en veeleer een gevolg van het feit dat mr. K., werkzaam op het kantoor van verweerder, verweerder influistert wat hij moet doen. Een toestand die voor haar schadelijke gevolgen heeft doordat verweerder hierdoor handelt op een wijze die niet past bij een advocaat.
2.2 De voorzitter zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op de stellingen en stukken van klaagster ingaan.

3 VERWEER
3.1 Verweerder voert verweer tegen de klacht en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder voert aan dat de zaak van klaagster hem in eerste instantie niet bekend was en dat hij klaagster geen toezeggingen heeft gedaan om haar in het hoger beroep bij te staan. Daarbij wijst verweerder erop dat klaagster buiten zijn weten om een dagvaarding bij het gerechtshof heeft aangebracht met gebruikmaking van zijn naam en kantooradres, een dagvaarding die volgens verweerder als vervalst kan worden aangemerkt. Verder voert verweerder aan dat hij zich als advocaat heeft onttrokken uit het hoger beroep waarin hij ten onrechte als advocaat was gesteld en dat hij klaagster hierover heeft bericht. Tot slot wijst verweerder erop dat hij, na contact met de deken, een andere advocaat bereid heeft gevonden om de belangen van klaagster in het hoger beroep te behartigen en dat hij dit aan klaagster heeft bericht.
3.2 De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
De voorzitter toetst de klacht aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen
4.1 De voorzitter stelt voorop dat de tuchtrechter bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond
4.2 De voorzitter stelt voorop dat in deze beslissing alleen wordt geoordeeld over de klacht die klaagster bij de deken over verweerder heeft ingediend. Voor zover klaagster ook bedoelt te klagen over mr. K. en zijn rol bij het handelen van verweerder zal de voorzitter daar niet over oordelen.
4.3 De voorzitter is op grond van het klachtdossier van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Klaagster heeft zonder medeweten en zonder toestemming van verweerder in zijn naam een dagvaarding in hoger beroep laten uitbrengen waarin zij verweerder als procesadvocaat heeft vermeld. Nadat verweerder hier, via het gerechtshof, achter was gekomen, heeft hij het gerechtshof bericht dat hij zich als advocaat in de door klaagster aangebrachte hoger beroepszaak onttrekt. Ook heeft verweerder klaagster per e-mail duidelijk laten weten hoe hij over de gang van zaken dacht en dat haar veronderstelling dat hij haar te allen tijde bij zou staan onjuist is. Ondanks deze gang van zaken heeft verweerder ook nog contact opgenomen met de deken en heeft hij in het belang van klaagster een andere advocaat bereid gevonden klaagster bij te staan in het hoger beroep tegen het vonnis in kort geding van 28 mei 2021. Uit de feitelijke gang van zaken en de bijbehorende e-mails die door verweerder zijn verstuurd, blijkt dat verweerder met het oog op het (processuele) belang van klaagster heeft gehandeld. Dit gaat bijkans nog wel verder dan dat wat van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht nadat hij is geconfronteerd met een situatie zoals door klaagster gecreëerd. Daarbij is het de voorzitter niet gebleken dat klaagster enige (procedurele) schade heeft geleden door toedoen van verweerder. De klacht is dan ook kennelijk ongegrond.

BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht over verweerder, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M. Jansen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2023.

Griffier                                                                                                                               Voorzitter

Verzonden d.d. 15 mei 2023