ECLI:NL:TADRARL:2023:12 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-438/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:12
Datum uitspraak: 30-01-2023
Datum publicatie: 02-02-2023
Zaaknummer(s): 22-438/AL/MN
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Kwaliteit dienstverlening. Vertrouwensbreuk tussen verweerster en klager was evident, omdat zij van mening verschilden over de aanpak van het geschil. Verweerster heeft zich op zorgvuldige wijze teruggetrokken als advocaat van klager. Verweerster heeft wel tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door beroepsfouten te maken in de door haar opgestelde en namens klager ingediende conclusie tevens eis van reconventie. Verweerster heeft de reconventionele vorderingen op een juridisch verkeerde wijze ingesteld, waardoor de rechtbank daar niet over heeft kunnen oordelen. De klachtonderdelen over de beroepsfouten zijn gegrond. Berisping en kostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 30 januari 2023
in de zaak 22-438/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 12 februari 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 24 mei 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1340978/BD/FM/sd van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 2 december 2022. Klager en verweerster waren, met bericht vooraf, niet aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op de stukken, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager heeft met mevrouw M. in 2017 een donorovereenkomst gesloten op grond waarvan klager sperma heeft gedoneerd ten behoeve van kunstmatige inseminatie. Als gevolg daarvan is in 2019 een kind (hierna: het kind) geboren.
2.3 In 2020 heeft mevrouw M. in een rechtszaak omgang tussen klager en het kind gevorderd. Verweerster heeft klager hierin vanaf 10 juni 2020 bijgestaan.
2.4 Bij e-mail van 30 oktober 2020 heeft verweerster klager het volgende gemaild:

‘U heeft aangegeven de rechter te willen vragen om niet bij de zitting aanwezig te hoeven zijn (in verband met uw werk) of de zitting te verzetten. Ik heb u al gemeld dat vanwege de eerder al opgevraagde verhinderdata en de inhoud van het tussenvonnis een verzoek tot uitstel in verband met werk vrij kansloos is.’

2.5 Op 30 oktober 2020 heeft klager naar verweerster gemaild:

‘Over de reactie van de tegenpartij: Ik zal daar wel eerst schriftelijk op reageren, wat u dan kunt aanpassen of corrigeren, zodat het u minimaal tijd kost. Het kan niet ingewikkeld zijn, ze kan namelijk alleen met leugens of onzinnige punten komen.

Tot slot, ik wil u vragen meer een harde juridische lijn te kiezen, met wetsartikelen en/of jurisprudentie, net als in een strafzaak.’

2.6 Op 2 november 2020 heeft verweerster naar klager gemaild:

‘Ik heb kennisgenomen van uw e-mail. Uiteraard span ik mij in om er voor te zorgen dat de procedure goed voor u verloopt. Ik zal hierbij benadrukken dat we te maken hebben met een stalker. Ik hoop echter wel dat u zich beseft dat ik geen garantie kan geven over de uitkomst van de zitting.’

2.7 Op 9 november 2020 heeft klager een schikkingsvoorstel naar de advocaat van mevrouw M. gemaild. Dezelfde dag heeft verweerster een conclusie van antwoord in reconventie tevens akte houdende wijziging/vermeerdering van eis tevens akte houdende overlegging producties naar klager gemaild, zoals die door de advocaat van mevrouw M. bij de rechtbank is ingediend.
2.8 Bij e-mail van 10 november 2020 heeft klager verweerster gevraagd een verzoek om uitstel van de zitting naar de rechtbank te versturen. 
2.9 Op 11 november 2020 heeft klager per e-mail gereageerd op de conclusie van antwoord in reconventie. Daarbij heeft klager verweerster gevraagd zijn standpunten aan de rechter voor te leggen tijdens de zitting.
2.10 Op 11 november 2020 heeft verweerster het volgende naar klager gemaild:

‘Ik zal vandaag de rechtbank vragen de zitting te verzetten, maar zoals eerder opgemerkt geef ik dit weinig kans. Ook het vragen om (veel) meer tijd voor de zitting zal vanwege de strakke planning bij de rechtbank waarschijnlijk weinig succesvol zijn. Voor de goede orde zij vermeld dat het niet meer mogelijk is om stukken in te dienen (zie vonnis). Van de door u gestuurde reactie zal ik derhalve mijn pleitaantekeningen maken. Aangezien ik 10 minuten spreektijd heb zal het onmogelijk zijn om dit 14 pagina’s te laten zijn.’

2.11 Vervolgens heeft klager verweerster gemaild dat hij zelf ook vijf minuten wil kunnen praten en verzoekt hij verweerster om het ‘ultrakort’ te houden. Verder heeft klager vermeld:

‘Het lijkt me dat gezien de situatie wij een schriftelijk stuk moeten kunnen inleveren. We geven gewoon een print aan alle partijen. Ik zal proberen het naar 2 pag comprimeren, en zelf voorlezen. Misschien is zo compact uiteindelijk wel beter.
Ik vind het echt belangrijk dat u regelt dat we wel wat kunnen inleveren. Onze reactie moet in het dossier.’

2.12 Verweerster heeft klager op 11 november 2020 bericht dat haar pleitnota aan het dossier zal worden toegevoegd en dat zij nog zal proberen om uitstel te vragen. Dezelfde dag heeft verweerster klager bericht dat zij van de rechtbank heeft vernomen dat geen uitstel wordt verleend. Daarop heeft klager verweerster gevraagd om de rechter te wraken.
2.13 Op 12 november 2020 heeft klager nog twee e-mails naar verweerster gestuurd over onder meer de pleitnota van verweerster, de door hem opgestelde reactie op conclusie van antwoord in reconventie en zijn verzoek om de rechter te wraken.
2.14 Op 13 november 2020 heeft verweerster het volgende naar klager gemaild:

‘Naar aanleiding van ons telefoongesprek van heden bericht ik u als volgt.
Tijdens het telefoongesprek heb ik aangekondigd dat ik mijn werkzaamheden als uw advocaat direct na de zitting van dinsdag 17 november a.s. neer zal leggen. De reden hiervan is dat er van mijn kant sprake is van een vertrouwensbreuk. Ondermeer door de wijze waarop u mij aangeeft een (kansloos) uitstel van de zitting te vragen, nu een (kansloos) wrakingsverzoek wenst en zonder enig vooroverleg schikkingsonderhandelingen met de advocaat van mevrouw [M.] doet waarin u zonder overleg met mij een vermeerdering van eis aankondigt is bij mij deze breuk ontstaan.

Ik zal de eerder en recent ingediende stukken en uw reactie hierop lezen en dit weekend een pleitnota maken. Ik ga er van uit dat ter zitting er ook veel vragen zijn die u zelf zal kunnen beantwoorden. Ik zal de rechter verzoeken dat u nog gelegenheid krijgt om op de recent ingediende stukken schriftelijk te reageren en stukken in te dienen. Voor mijn werkzaamheden tot en met de zitting zal ik u een nota toesturen. Gezien uw wens de kosten te beperken zal ik mijn uiterste best doen de kosten te beperken, waarbij ik direct opmerk dat gezien de omvang van het dossier dit tot gevolg zal hebben dat ik niet tot in de details overal op in zal kunnen gaan.’

2.15 Op 16 november 2020 heeft verweerster haar pleitaantekeningen naar klager gemaild. Dezelfde dag heeft verweerster de rechtbank bericht dat zij vanwege COVID-19 klachten niet aanwezig kan zijn op de zitting van 17 november 2020 en dat klager wel op de zitting aanwezig zal zijn.
2.16 Op 17 november 2020 heeft klager verweerster onder meer gemaild:

‘U wilde zich terugtrekken. Dat vind ik jammer, en naar mijn idee is er ook geen vertrouwensbreuk (ik ben immers altijd eerlijk geweest). Hooguit vind u mijn manier van doen misschien niet prettig, maar ik had al in het eerste gesprek gezegd dat ik vrij directief ben in het aansturen van mijn advocaten. U zou uw grenzen wel aangeven, maar dat kwam wat plotseling, moet ik zeggen. Ik zou het prettig vinden als u mij n.a.v. de notulen die over 2 weken komen daarover nog kan adviseren, aangezien u bent ingewerkt in de hele zaak.’

2.17 Op 24 november 2020 heeft klager verweerster gevraagd of zij een door hem opgestelde brief aan de rechtbank wil versturen. Daarop heeft verweerster bij e-mail van 25 november 2020 geantwoord:

‘Ik heb een en ander nogmaals laten bezinken en ben tot de conclusie gekomen dat ik bij mijn eerdere besluit (om mij na de zitting van vorige week te onttrekken als uw advocaat) blijf. Ik zal derhalve niet de door u vandaag gemailde brief (…) indienen bij de rechtbank. Ik adviseer u, voor zover u dit niet al heeft gedaan, op zoek te gaan naar een andere advocaat. Hiervoor kunt u eventueel contact opnemen met het juridisch loket. Zodra deze advocaat zich meldt zal ik ervoor zorgen dat het dossier wordt overgedragen.’

2.18 Op 30 november 2020 heeft klager gereageerd op de door verweerster genoemde redenen om haar werkzaamheden te beëindigen. Daarbij heeft klager vermeld:

‘Kortom, ik zie niet in waarom ik niet te vertrouwen zou zijn. Ik heb meer het idee dat u de samenwerking gewoon niet prettig vindt. Ik kan en wil u niet dwingen, en voor de volgende zitting kan ik vermoedelijk wel een nieuwe advocaat vinden, maar deze manier van doen, waarbij u onverwacht en van de ene op de andere dag het bijltje er bij neergooit, en ook niet eens meer mijn brief wilt doorsturen, die nodig is om de schade te beperken van het feit dat u zelf niet op de zitting kwam, is disproportioneel.
(…)
Bij deze nogmaals het verzoek de brief door te sturen, want dat moet op korte termijn (…), dan kan ik daarna rustig een andere advocaat zoeken (…).’

2.19 Op 1 december 2020 heeft verweerster klager gemaild dat zij zijn brief zal doorsturen naar de rechtbank. Ook heeft verweerster vermeld dat zij bij haar besluit blijft zich te onttrekken als klagers advocaat en dat zij zich bij de rechtbank zal onttrekken.
2.20 Bij vonnis van 17 maart 2021 heeft de rechtbank klager in een deel van zijn reconventionele vorderingen niet-ontvankelijk verklaard en het overige in reconventie afgewezen.
 
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:
a) verweerster heeft haar werkzaamheden direct na de zitting van 17 november 2020 neergelegd wegens een vertrouwensbreuk. Dit blijkt volgens klager uit de e-mail van verweerster van 13 november 2020; 
b) verweerster heeft nagelaten de ontbinding van het donorcontract te vorderen, waardoor het donorcontract niet is ontbonden;
c) verweerster heeft geen hoofdveroordeling gevorderd, waardoor de rechtbank klager niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn vordering om mevrouw M. te veroordelen tot betaling van een dwangsom voor iedere keer dat zij klager bekendmaakt als donor;
d) verweerster heeft nagelaten een verbod op het plaatsen van foto’s van klager te vorderen. 
3.2 De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op de stukken en stellingen van klager ingaan.

4 VERWEER
4.1 Verweerster voert verweer tegen de klacht en betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband voert verweerster aan dat zij twee dagen voor de zitting heeft gemeld dat zij zich na de zitting terug zou trekken als advocaat van klager, vanwege  een vertrouwensbreuk. Verder voert verweerster aan dat zij in het lichaam van de conclusie van antwoord heeft gevorderd de donorovereenkomst gedeeltelijk te ontbinden, maar dat zij dit abusievelijk niet in het petitum heeft vermeld. Volgens verweerster heeft dit verder geen gevolgen, omdat de rechtbank de door mevrouw M. gevorderde omgangsregeling integraal heeft afgewezen. Voor wat betreft de dwangsom op bekendmaking van klager als donor verwijst verweerster naar het vonnis van 17 maart 2021 waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat niet vaststaat dat mevrouw M. klager naar derden toe bekend heeft gemaakt als donor. Volgens verweerster blijkt hieruit dat deze vordering toch al bijzonder lastig lag. Tot slot erkent verweerster dat zij abusievelijk geen verbod op het plaatsen van foto’s van klager op sociale media heeft gevorderd. Volgens verweerster is het de vraag of de rechtbank deze vordering zou hebben toegewezen, omdat mevrouw M. heeft betwist dat zij foto’s heeft geplaatst en heeft aangeboden dit ter zitting aan te tonen.
4.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
5.1 De klacht gaat in alle onderdelen over de voormalige advocaat van klager. De tuchtrechter heeft mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop zij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop zij een zaak behandelt en de keuzes waar zij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat haar werk moet voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (verg. Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
De raad verklaart klachtonderdeel a) ongegrond
5.2 Met klachtonderdeel a) verwijt klager verweerster dat zij haar werkzaamheden direct na de zitting van 17 november 2020 heeft neergelegd wegens een vertrouwensbreuk. Daarbij wijst klager op de e-mail van verweerster van 13 november 2020.
5.3 De raad stelt voorop dat het een advocaat vrijstaat om de werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is zij daartoe gehouden. Wel dient de advocaat die beslissing zo tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen dat de cliënt daarvan zo min mogelijk schade ondervindt.
5.4 De raad is op grond van de stukken van oordeel dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van het feit dat zij zich heeft teruggetrokken als advocaat van klager. Verweerster heeft in haar e-mail van 13 november 2020 uiteengezet waarom volgens haar sprake was van een vertrouwensbreuk. Uit de andere overgelegde e-mails blijkt dat die vertrouwensbreuk evident was, omdat klager en verweerster van mening verschilden over de aanpak van het geschil met mevrouw M. Verweerster kon dan ook niet anders dan haar werkzaamheden voor klager te beëindigen. Verweerster heeft dit op zorgvuldige wijze gedaan door klager te adviseren een andere advocaat te zoeken, door op 16 november 2020 de rechtbank te informeren over haar afwezigheid op de zitting vanwege COVID-19 klachten en door op 1 december 2020 nog een brief van klager naar de rechtbank te sturen. Het is de raad niet gebleken dat klager door de onttrekking  van verweerster in een onmogelijke positie is gebracht. Na de zitting van 17 november 2020, waar klager bij aanwezig was, stond de zaak immers voor vonnis en konden er geen inhoudelijke proceshandelingen meer worden verricht. Klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond.
De raad verklaart klachtonderdelen b), c) en d) gegrond
5.5 Klachtonderdelen b), c) en d) gaan over de door verweerster opgestelde conclusie van antwoord met een eis in reconventie. Deze onderdelen lenen zich dan ook voor een gezamenlijke beoordeling.
5.6 De raad is op grond van het vonnis van de rechtbank van 17 maart 2021 van oordeel dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door beroepsfouten te maken in de door haar opgestelde en namens klager ingediende conclusie van antwoord tevens eis in reconventie. Uit het vonnis blijkt immers dat de rechtbank voorbij is gegaan aan de stelling van klager dat de donorovereenkomst ontbonden moet worden, omdat er namens klager geen ontbinding van deze overeenkomst is gevorderd. Met haar verweer dat dit verder geen gevolgen heeft omdat de rechtbank de door mevrouw M. gevorderde omgangsregeling integraal heeft afgewezen, gaat verweerster eraan voorbij dat zij een beroepsfout heeft gemaakt die tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Verder heeft de rechtbank klager in reconventie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen om een dwangsom op bekendmaking van hem als donor en op het plaatsen van foto’s van hem op sociale media, omdat klager geen verbod op bekendmaking van hem als donor en geen verbod op het plaatsen van foto’s van hem op sociale media heeft gevorderd. Zoals de rechtbank in zijn vonnis heeft opgemerkt, kan een dwangsom alleen worden toegewezen als deze is gekoppeld aan een hoofdveroordeling. Verweerster heeft in reconventie namens klager geen hoofdveroordelingen gevorderd, waardoor de reconventionele vorderingen bij voorbaat kansloos waren. Het verweer dat deze vorderingen toch al bijzonder lastig waren dan wel dat het de vraag is of de rechtbank deze vorderingen zou hebben toegewezen, volgt de raad niet. Feit is dat verweerster de reconventionele vorderingen op een juridisch verkeerde wijze heeft ingesteld, waardoor de rechtbank daar niet over heeft kunnen oordelen. Klachtonderdelen  b), c) en d) zijn dan ook gegrond.

6 MAATREGEL
6.1 Verweerster heeft in haar bijstand aan klager beroepsfouten gemaakt door geen ontbinding van de donorovereenkomst te vorderen en door de reconventionele vordering zodanig in te stellen dat deze vrijwel volledig is afgewezen. De aard en ernst van deze fouten rechtvaardigen de oplegging van een maatregel. Hoewel aan verweerster niet eerder een maatregel is opgelegd en zij al meer dan twintig jaar advocaat is, volstaat een waarschuwing in dit geval niet. De beroepsfouten raken immers aan de kernwaarde deskundigheid. Daarom ziet de raad aanleiding om aan verweerster de maatregel van een berisping op te leggen.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager zal binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster doorgeven.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) ongegrond;
- verklaart klachtonderdelen b), c) en d) gegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van een berisping op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. S.M. Bosch-Koopmans, N.A. Heidanus, M.H. Pluymen en P. Rijnsburger, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2023.

Griffier                                                                            Voorzitter

Verzonden d.d. 30 januari 2023