ECLI:NL:TADRARL:2023:117 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-581/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:117
Datum uitspraak: 15-05-2023
Datum publicatie: 18-05-2023
Zaaknummer(s): 22-581/AL/MN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. De raad verklaart een klacht over de advocaat van de wederpartij in alle onderdelen ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 15 mei 2023
in de zaak 22-581/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 22 september 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 15 juli 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1525637 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 6 maart 2023. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Klager is een procedure begonnen tegen Grant Thornton Accountants en Adviseurs B.V. (hierna: GT) bij het College van de Rechten van de Mens (verder: CRM). GT is in die procedure bijgestaan door verweerster. Klager is de procedure bij het CRM gestart omdat hij - kort gezegd - van mening is dat GT hem vanwege zijn leeftijd niet heeft aangenomen en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan leeftijdsdiscriminatie.
2.2 Op 27 juli 2021 heeft het CRM uitspraak gedaan.
2.3 Op 7 september 2021 heeft verweerster in reactie op het toegezonden oordeel en een begeleidende brief van het CRM een brief gezonden aan het CRM. Die reactie luidt, voor zover relevant, als volgt:

(…) In voornoemde brief heeft het College voor de Rechten van de Mens (hierna: "College") kortgezegd verzocht te vernemen welke maatregelen cliënte naar aanleiding van het oordeel van het College zal treffen. Deze maatregelen, evenals de stappen welke cliënte zal nemen richting de heer [L], zullen in deze brief worden toegelicht. Tot slot zal ik volledigheidshalve een aantal zaken van praktische aard aanstippen.

Vooropgesteld dient te worden dat cliënte zich volledig kan vinden in het oordeel van uw College dat geen verboden onderscheid is gemaakt bij de wijze van werving op de website door gebruik van een zoekfilter, evenals het oordeel dat geen verboden onderscheid is gemaakt op grond van leeftijd bij de afwijzing van de heer [L] voor een tweetal functies. Wat echter door cliënte niet volledig te begrijpen valt, is het oordeel omtrent het verboden onderscheid vanwege de bewoording van de vacature van 'Werkstudent'.

(…) Meer concreet voert Grant Thornton niet langer de term 'werkstudent' in haar vacatures, maar voert zij een meer 'inclusieve' tekst. Voor het begrip van uw College, heb ik een concept bijgevoegd van hetgeen vanaf heden zal gelden in de plaats van de vacature van een 'werkstudent'. Naar mening van Grant Thornton is hiermee voldaan aan de wensen van het College.

Grant Thornton kan het verzoek van uw College om "aan te geven wat uw cliënte (lees: Grant Thornton) ten aanzien van [L] zal ondernemen" niet plaatsen. Cliënte is niet voornemens enige stappen te ondernemen richting de heer [L], simpelweg omdat zij daar geen enkele aanleiding toe ziet. In dit kader wijst Grant Thornton op het feit dat de feitelijke gronden welke in eerste instantie door de heer [L] zijn aangedragen, inhoudelijk en integraal zijn afgewezen. Van enig verboden onderscheid is geen sprake.

(…) Gedurende de initiële sollicitatieprocedure kwalificeerde de heer [L] als 'student'. In lijn met het oordeel van uw College is geen sprake van een persoon die tot de categorie 'ouderen' geschaard moeten worden. Dit betreffen immers twee categorieën aldus het College. Indien en voor zover dit anders zou zijn, heeft de heer [L] gesolliciteerd op de functie, en is met hem het sollicitatieproces doorlopen.

Daarnaast is ook gebleken dat ieder contact met de heer [L] uitloopt op meningsverschillen en vervelende procedures. Zo heeft de heer [L] na de gevoerde procedure niet één maar twee klachten tegen ondergetekende ingediend, en wenst hij niet direct door mij benaderd te worden. Vanwege deze 'giftige'  wijze van communiceren, acht Grant Thornton het niet wenselijk in contact te treden met de heer [L].

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) in de e-mail van dinsdag 7 september 2021 te hebben aangegeven aan het CRM, dat vanaf die dag alle vacatures niet meer de term 'werkstudent'  bevatten, terwijl volgens hem Grant Thornton nog steeds deze term hanteert;
b) te stellen dat de heer [L] student is terwijl hij dat niet is;
c) aan het CRM te vermelden, dat klager twee klachten had ingediend, terwijl het duidelijk is, uit het eenmalig betalen van het griffierecht, dat hij een aanvulling op de initiële klacht had geplaatst;
d) aan het CRM te vermelden dat er een klacht is ingediend tegen haar, waardoor sprake is van onrechtmatige gegevensverwerking;
e) aan Grant Thornton te melden dat er een klacht is ingediend tegen haar, waardoor mogelijk sprake is van onrechtmatige gegevensverwerking;
f) zich ongepast uit te laten in haar e-mailcorrespondentie met het CRM door te schrijven klager een "giftige"  wijze van communiceren heeft en daarom het Grant Thornton niet met hem in contact wil treden".

4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
5.1 De Raad van Discipline stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Het optreden van verweerster dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden.
5.2 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden zoals omschreven in art. 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld (HvD 17 oktober 2016, ECLI:NL:TAHVD:2016:182).
Klachtonderdelen a) en b)
5.3 Klager stelt dat verweerster in strijd met de waarheid heeft geschreven dat klager student was en dat alle vacatures van haar cliënte niet meer de term ‘werkstudent’  bevatten. Verweerster heeft het verwijt betwist en aangegeven dat zij mocht uitgaan van de juistheid van deze informatie die zij van haar cliënte had gekregen. De raad is van oordeel dat op grond van de stukken niet is gebleken dat verweerster wist of redelijkerwijs kon weten dat deze stellingen in strijd met de waarheid zouden zijn. Daarbij is van belang dat een advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat zij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Van zo’n uitzonderingsgeval is in deze zaak geen sprake. Dat betekent dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Deze klachtonderdelen worden daarom ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel c)
5.4 Klager stelt dat verweerster ten onrechte aan het CRM heeft geschreven dat klager twee klachten over haar bij de deken heeft ingediend, terwijl (volgens klager) klager geen twee klachten heeft ingediend, maar zijn eerste klacht heeft uitgebreid. De raad begrijpt dat verweerster er vanuit is gegaan dat er sprake was van een tweede klacht op het moment dat klager zijn oorspronkelijke klacht uitbreidde. Nu niet is gebleken dat verweerster dit heeft geschreven om klager in een kwaad daglicht te stellen en klager op geen enkele wijze in een belang is geschaad, is de raad van oordeel dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel d) en e)
5.5 Klager verwijt verweerster dat zij in strijd met de AVG heeft gehandeld door aan het CRM (en aan haar cliënte) te melden dat hij een klacht tegen haar heeft ingediend. De raad stelt voorop dat het niet aan de tuchtrechter is om te beoordelen of sprake is van handelen in strijd met de AVG. Wel dient de tuchtrechter te beoordelen of verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De raad zal deze klachtonderdelen daarom opvatten als het verwijt dat verweerster op tuchtrechtelijk verwijtbare vertrouwelijke gegevens heeft gedeeld.
5.6 De raad stelt vast dat het CRM verweerster in een brief had verzocht om aan te geven wat haar cliënte in de richting van klager zou ondernemen. Verweerster heeft daarop gereageerd dat haar cliënte geen reden ziet om stappen te ondernemen ten aanzien van klager. Ter onderbouwing van dat standpunt van haar cliënte heeft zij (onder meer) verwezen naar de klacht die klager heeft ingediend. Naar het oordeel van de raad stond het verweerster vrij om ter onderbouwing van het standpunt van haar cliënte die informatie te geven. Niet is gebleken dat verweerster om een andere - oneigenlijke - reden melding van de klacht van klager heeft gemaakt. Van het onnodig of onevenredig schaden van de belangen van klager is derhalve geen sprake. Dat betekent dat ook deze klachtonderdelen ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel f)
5.7 Klager verwijt verweerster ten slotte dat zij in haar brief heeft geschreven dat klager een ‘giftige’  wijze van communiceren heeft. Naar het oordeel van de raad is het gebruik van het woord ‘giftig’  in deze zaak niet onnodig grievend. Verweerster mocht deze uitlating doen, zonder dat zij daarbij de grenzen van de haar toekomende (grote) vrijheid overschreden. Daarbij speelt een rol dat klager in zijn schriftelijke communicatie zeer stevige bewoordingen heeft gebruikt. Klager heeft bijvoorbeeld geschreven dat de cliënte van verweerster zich schuldig heeft gemaakt aan discriminatie en dat verweerster dat gedrag heeft proberen te verhullen door leugens en bedrog. Bovendien heeft verweerster deze kwalificatie van klagers communicatie slechts eenmaal genoemd ter onderbouwing van het standpunt van haar cliënt in een reactie op een verzoek van het CRM. De raad is van oordeel dat er geen sprake is van een tuchtrechtelijk verwijtbare grievende uitlating van verweerster. Daarom wordt ook dit klachtonderdeel ongegrond verklaard.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, voorzitter, mrs. E.H.M. Harbers en E.M.G. Pouls, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2023.

Griffier                                                                                                              Voorzitter

Verzonden d.d. 15 mei 2023