ECLI:NL:TADRARL:2023:111 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-959/AL/GLD

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:111
Datum uitspraak: 16-01-2023
Datum publicatie: 15-05-2023
Zaaknummer(s): 22-959/AL/GLD
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in alle onderdelen kennelijk ongegrond. Er is geen sprake van kwetsend uitlaten en verder is niet gebleken dat verweerder de zaak onnodig lang heeft gerekt of zich op onjuistheden heeft gebaseerd.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 16 januari 2023
in de zaak 22-959/AL/GLD
naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 6 december 2022 met kenmerk K 22/34, door de raad ontvangen op 6 december 2022, en van de eventueel in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerder behartigt de belangen van de zoon en schoondochter van klager en hun onderneming (hierna: de vof).
1.2 Bij brief van 23 december 2021 heeft verweerder aan klager geschreven dat hij optreedt als advocaat van de zoon, schoondochter en de vof. In zijn brief heeft verweerder namens zijn cliënten een opsomming gegeven van de door klager aan hen verschuldigde bedragen met een onderbouwing daarbij. Verweerder heeft onder meer het volgende geschreven:

“Na uw terugtreden als vennoot hebt u cliënte ondersteund bij administratieve werkzaamheden. Om die reden beschikte u nog langere tijd over een bankpas van cliënte ([vof]) en had u toegang tot de kas van cliënte.

Cliënte is gebleken dat u misbruik heeft gemaakt van het door haar in u gestelde vertrouwen. Gebleken is dat u van de bankrekening van [vof] betalingen hebt gedaan aan Interpolis. Dit betreft betalingen voor uw persoonlijke hypotheekschuld aan Interpolis.(…)

Uit het kasboek van cliënte blijkt verder dat u in de loop der tijd voor een bedrag van € 8.848,71 aan geld uit de kas van cliënte ([vof]) hebt opgenomen. (…) Cliënten hebben u geen toestemming verleend om contante bedragen uit de kas van cliënte op te nemen. Dit zijn derhalve onverschuldigde betalingen geweest die u dient terug te betalen. Door middel van dit schrijven vorderen cliënten dan ook tevens dit bedrag van € 8.848,71 van u terug.

Tot slot hebben cliënten een vordering op u als gevolg van het feit dat u jarenlang niet heeft afgerekend over uw gas-, water en elektraverbruik. (…)

Op grond van het voorgaande hebben cliënten een bedrag van (€ 55.971,61 + € 8.848,71 + € 48.219,57 =) € 116.434,19 van u te vorderen. Namens cliënten verzoek – en voor zover vereist: sommeer: ik u om binnen 15 dagen na dagtekening van deze brief het verschuldigde bedrag van € 116.434,19 aan cliënten te voldoen. (…)

Op mijn kantoor heb ik een ordner liggen met facturen, betalingsbewijzen, kopieën van het kasboek, etc. ter onderbouwing van deze vordering van cliënten op u. Desgewenst kunt u een afspraak met mijn kantoor maken om deze stukken in te zien. Die afspraak dient u echter tijdig te maken. Cliënten zullen namelijk geen uitstel dulden voor de betaling van het verschuldigde bedrag van € 116.434,19. Indien dit bedrag van € 116.434,19 niet binnen de gestelde termijn van 15 dagen na heden is betaald, zullen cliënten zonder nadere aankondiging overgaan tot het treffen van rechtsmaatregelen tegen u.”

1.3 Op enig moment is mr. T de belangen van klager gaan behartigen. Zij heeft in een e-mail van 21 januari 2022 aan de gemachtigde van klager geschreven:

“In aanvulling daarop merk ik op dat [vof] niet meer bestaat c.q. niet meer is ingeschreven in de Kamer van Koophandel. Desondanks meent [verweerder] die - opgeheven - vennootschap te kunnen vertegenwoordigen.”

1.4 Op 8 maart 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) zich kwetsend uit te laten in zijn brief van 23 december 2021;
b) de onderliggende zaak onnodig lang te rekken en daarmee onnodig veel leed te veroorzaken;
c) zich op onjuistheden te baseren in de onderliggende zaak, waardoor verweerder onder andere een opgeheven vennootschap heeft vertegenwoordigd.
2.2 Ter toelichting op de klacht stelt klager dat de brief van verweerder kwetsend en intimiderend is en dat klager in de brief is beschuldigd van diefstal. Verweerder wist vanaf 18 januari 2022 dat klager ernstig ziek was en niet in staat was zich te verdedigen en toch heeft hij volhard in zijn eisen. Klager heeft uiteindelijk € 10.000,- betaald om van de spanning af te zijn en om een rechtszaak te vermijden. De vordering die de zoon en schoondochter stellen te hebben op klager wordt gebruikt als drukmiddel om zo veel mogelijk geld binnen te halen. Het dossier in de onderliggende zaak bestaat uit valse aantijgingen waar verweerder zich op baseert. In de brief stelt verweerder bijvoorbeeld dat de vof volledig is afbetaald, maar dat is onjuist. Ook de vordering die de zoon en schoondochter stellen te hebben is onjuist en niet gebaseerd op enig bewijsmateriaal.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende ten verwere gevoerd. Hij stelt dat hij op 14 december 2021 een opdrachtbevestiging aan zijn cliënten heeft gezonden en toen ook de gebruikelijke identificatie heeft gedaan. Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel van die dag bleek dat de vof een bestaande onderneming was en dat de zoon en schoondochter daarvan de vennoten waren. Verweerder heeft later begrepen dat de vof kort daarna is opgehouden te bestaan en is voortgezet in de vorm van een eenmanszaak. De zoon en schoondochter hebben verweerder daarover niet geïnformeerd.
3.2 Verweerder voert aan dat zijn cliënten door middel van een ordner met onder meer bankafschriften en facturen aan verweerder voldoende onderbouwing hebben gegeven voor de vorderingen die zij stelden te hebben. Verweerder had geen reden om aan de juistheid van de verstrekte bewijsstukken te twijfelen. Ten aanzien van een deel van de bedragen speelde een verjaringsrisico. Om te voorkomen dat nog meer bedragen zouden verjaren, heeft verweerder er in het belang van zijn cliënten voor gekozen om de aansprakelijkstelling niet uit te stellen en/of over de jaarwisseling heen te tillen. De brief van 23 december 2021 is zakelijk gehouden en niet onnodig kwetsend.
3.3 Verweerder voert aan dat het hem op het moment van het verzenden van de brief bekend was dat klager op leeftijd is, maar niet dat klager terminaal zou zijn. Dat laatste is overigens niet gebleken. Van onnodig rekken is geen sprake: er is verschillende malen contact geweest met de advocaat van klager, waarbij steeds binnen de gestelde termijn is gereageerd. Uiteindelijk is een minnelijke oplossing bereikt.
3.4 De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Klachtonderdeel a)
4.2 Het verwijt is dat verweerder zich in zijn brief van 23 december 2021 kwetsend heeft uitgelaten. De voorzitter is van oordeel dat verweerder zich in zijn brief zakelijk heeft opgesteld en dat geen sprake is van het onnodig grieven van klager. De brief is onaangenaam geweest voor klager, maar dat maakt niet dat sprake is van onnodig kwetsen/grieven. Verweerder heeft gehandeld binnen de ruime mate van vrijheid die hem toekomt als advocaat van de wederpartij. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.3 Het verwijt is dat verweerder de onderliggende zaak onnodig lang heeft gerekt en daarmee onnodig veel leed heeft veroorzaakt. Klager heeft dit verwijt niet of nauwelijks onderbouwd en verweerder heeft dit uitdrukkelijk betwist. Uit de overgelegde stukken blijkt niet van (onnodig) rekken of onnodig leed veroorzaken door verweerder. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.4 Het verwijt is dat verweerder zich op onjuistheden heeft gebaseerd in de onderliggende zaak. De voorzitter overweegt dat verweerder mocht afgaan op (de juistheid van) het feitenmateriaal dat zijn cliënten hem verschaften. Niet gebleken is dat sprake is van een uitzonderingsgeval waardoor verweerder gehouden was de juistheid van het feitenmateriaal van zijn cliënten te verifiëren. Klager stelt feitelijk de vordering van verweerders cliënten ter discussie. Het is echter niet aan de tuchtrechter om te oordelen over de (gegrondheid van een) civiele vordering. Dat is aan de civiele rechter. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat verweerder zich heeft gebaseerd op onjuistheden.
4.5 Voor zover klager stelt dat verweerder een opgeheven vennootschap heeft vertegenwoordigd, geldt dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat de vof pas na verzending van de brief van 23 december 2021 is opgeheven. Op het moment van het verzenden van de brief was er voor verweerder geen aanleiding nogmaals het register de Kamer van Koophandel te raadplegen.
4.6 Gelet op het voorgaande is ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.
Conclusie
4.7 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M. Jansen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2023.

Griffier                                                                                                                Voorzitter

Bij afwezigheid van mr. C.M. van de Kamp
is deze beslissing ondertekend door
mr. M.M. Goldhoorn (griffier)


Verzonden d.d. 16 januari 2023