ECLI:NL:TADRAMS:2023:99 Raad van Discipline Amsterdam 23-138/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2023:99 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-05-2023 |
Datum publicatie: | 11-05-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-138/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over het handelen van verweerder als (voormalig) advocaat van klager. Klachtonderdeel a) is gegrond. De raad is van oordeel dat de door verweerder afgedwongen succes fee niet voldoet aan het bepaalde in artikel 7.7 Voda. De raad kan niet vaststellen welke prijsafspraken klager en verweerder met elkaar waren overeengekomen. Uit het klachtdossier blijkt niet wat het gebruikelijk uurtarief van verweerder was en of klager een lager tarief betaalde, dan wel een korting heeft genoten. Aan verweerder wordt de maatregel van een waarschuwing met kostenveroordeling opgelegd. Klachtonderdeel b) is ongegrond. De raad stelt vast dat dit onderdeel zich specifiek richt op het onderliggende civielrechtelijk geschil tussen klager en verweerder. Het behoort echter niet tot de taak van de tuchtrechter om in civielrechtelijke geschillen een oordeel te geven. Dat is voorbehouden aan de civiele rechter. De rol van de tuchtrechter beperkt zich tot de vraag of verweerder met zijn handelwijze de grenzen van zijn vrijheid als advocaat van de wederpartij heeft overschreden. Daarvan is de raad niet gebleken. Klachtonderdeel c) is eveneens ongegrond. Uit de stukken blijkt niet dat verweerder zich intimiderend heeft uitgelaten richting klager of ongeoorloofde druk op hem heeft uitgeoefend. Van klachtwaardig handelen door verweerder is niet gebleken. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 8 mei 2023
in de zaak 23-138/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 12 december 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 17 februari 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2181368/JS/KV
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 27 maart 2023. Daarbij
waren klager met zijn gemachtigde en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal
opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager heeft een geschil met de Belastingdienst. Verweerder heeft klager daarin
bijgestaan als advocaat.
2.3 In een (tweede) opdrachtbevestigingsbrief van 18 december 2012 van verweerder
aan klager met onderwerp: “Conflict Belastingdienst Amsterdam IB 1994 t/m 2010, bevestiging
geldende afspraken”, schrijft verweerder, voor zover relevant: “Naar aanleiding
van mijn voorstel van 10 december jl. heeft er nog overleg plaatsgevonden
met (…). Onder verwijzing naar het voorgaande voorstel, dat voor een groot gedeelte
z'n functie behoud, bevestig ik hierdoor de gemaakte afspraken die afwijken van het
voorstel. (…) We zijn overeengekomen dat mijn werkzaamheden alsnog op basis van uurtarieven
worden verricht. Mijn huidige uurtarief noemde ik al in het voorstel, voor een indicatie
van wat deze zaak mogelijkerwijs gaat kosten, wijs ik u eveneens op het voorstel.
(…) Tevens kwamen wij overeen dat indien de onderhandelingen, dan wel de procedures,
ertoe leiden dat er op de openstaande aanslagen over de jaren 1994 tot en met 2008
minder wordt betaald dan 3 miljoen euro een succes fee in rekening wordt gebracht.
De succes fee bedraagt 10% van het bedrag dat er uiteindelijk minder moet worden betaald.
(…) De fixed fee wordt enerzijds gemaximeerd op 60% van het in rekening te brengen
honorarium op basis van het uurtarief anderzijds tot een maximum van € 100.000 (te
vermeerderen met BTW). Voor de overige voorwaarden die betrekking hebben op deze opdracht
verwijs ik u naar het voorstel, alsmede naar de daaraan gehechte algemene voorwaarden
en het daarbij behorende zaaksmemo. (…)”
2.4 Bij vaststellingsovereenkomst van 24 september 2015 zijn klager en de Belastingdienst
overeengekomen dat “(…)Aan [klager] zijn (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting/
premies volksverzekeringen opgelegd over de jaren 1994 tot en met 2011 en aanslagen
vermogensbelasting 1995 tot en met 2000 alsmede aanslagen Ter zake deze aanslagen
zijn procedures aanhangig bij de Rechtbank Noord-Holland, Sector Bestuursrecht, Afdeling
belastingzaken (…).Middels deze vaststellingsovereenkomst worden de geschilpunten
die aan de orde zijn in de procedures met kenmerken (…) (hierna "de geschilpunten")
beëindigd. Er wordt doorgeprocedeerd over de definitieve aanslagen inkomstenbelasting
/ premies volksverzekeringen 1994 tot en met 1997 alsmede vermogensbelasting 1995
tot en met 1998. (…) Ter beëindiging van de geschilpunten wordt een door [klager]
te betalen totaalbedrag van € 1500.000 inclusief heffings- en invorderingsrente overeengekomen.
(…)” VVVV
2.5 Bij beslissing van het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het hof) van 13 april
2021 staat, voor zover relevant: “[Het hof] (…) stelt de aanslagen IB/PVY 1994, VB
1995, IB/PVV 1995, IB/PVV 1996, VB 1997, IB/PVV 1997 en VB 1998, (…) vast op een totaalbedrag
van 1.800.000,- en veroordeelt [klager] tot betaling aan [de Belastingdienst] van
het hiervoor genoemde bedrag van € 1.800.000,- (…)”.
2.6 Bij declaratie van 14 april 2021 wordt klager verzocht een bedrag van € 131.443,03
aan verweerder te voldoen, bestaande uit het honorarium, de kantoorkosten en een succes
fee voor een bedrag van € 100.000,00.
2.7 Klager heeft de succes fee niet betaald. Partijen hebben hierover gecorrespondeerd
bij e-mailberichten van 17 september 2021, 26 november 2021, 10 december 2021 en 31
augustus 2022.
2.8 Bij brief van 2 november 2022 heeft een kantoorgenoot van verweerder namens
verweerder een sommatiebrief aan klager gestuurd.
2.9 Bij e-mailbericht van 9 november 2022 heeft een kantoorgenoot van verweerder
een concept dagvaarding aan klager gestuurd. Hierin staat, voor zover relevant: “(…)
Kortom, er is sprake van een schriftelijke afspraak aangaande de succesfee. En aangezien
[klager] ter zake van hetgeen door de succesfee bestreken wordt minder had betaald
dan EUR 3 miljoen (te weten EUR 1,8 miljoen) is de succesfee verschuldigd en wel voor
een bedrag van EUR 121.000 (incl BTW). (…)
2.10 Op 12 december 2022 heeft klager bij de deken een klacht over verweerder ingediend.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder probeert betaling van een succes fee af te dwingen, terwijl deze
niet voldoet aan de daarvoor in de advocatuur gestelde eisen;
b) Verweerder probeert betaling van een succes fee af te dwingen, terwijl niet
aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan;
c) Verweerder oefent op intimiderende wijze druk uit op klager om tot betaling
van een succes fee over te gaan.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht gaat over het handelen van verweerder als (voormalig) advocaat van
klager. Gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, heeft de tuchtrechter mede
tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd.
Bij die beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de
advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de
keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De
vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt
en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd
door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht
mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene
wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard
veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk
handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vgl. Hof van
Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
5.2 Artikel 7.7 lid 1 van de Verordening op de advocatuur (hierna: Voda) bepaalt
dat het de advocaat niet vrijstaat overeen te komen dat: a) slechts bij het behalen
van een bepaald gevolg honorarium in rekening wordt gebracht, of b) het honorarium
een evenredig deel zal bedragen van de waarde van het door zijn bijstand te bereiken
gevolg.
5.3 Uit de toelichting op artikel 7.7 Voda volgt dat er voor advocaten geen wezenlijk
bezwaar bestaat tegen resultaat gerelateerde incassoafspraken. Zo kan een advocaat
afspreken in eerste instantie een lager (uur)tarief te rekenen, wat verhoogd wordt
bij positief gevolg aan de hand van een percentage van de waarde. Voorwaarde daarbij
is wel dat het lagere uurtarief kostendekkend moet zijn en moet voorzien in een bescheiden
honorarium voor de advocaat. Een dergelijke beloningswijze is dus niet in strijd met
de in artikel 7.7 vervatte norm.
Klachtonderdeel a)
5.4 Klager verwijt verweerder in klachtonderdeel a) dat de succes fee op geen enkele
wijze voldoet aan het bepaalde in artikel 7.7 van de Voda. Uit niets blijkt dat verweerder
een lager uurtarief voor klager hanteerde. Klager heeft altijd het volledige uurtarief
aan verweerder betaald.
5.5 Verweerder voert aan dat tussen klager en verweerder een aanvullende maximale
fee van € 100.000,- was overeengekomen, indien het geschil zou worden beslecht middels
betaling van minder dan € 3.000.000,-. Het door verweerder gehanteerde tarief was
ongeveer 10% lager dan wat verweerder normaal gesproken hanteerde. Ook de opslag middels
de in rekening gebrachte succes fee is niet bovenmatig. Het tarief is daarmee met
ongeveer 25% gestegen. Het honorarium inclusief succes fee is, gelet op het belang
van de procedures en de vereiste specialistische kennis nog steeds redelijk. De succes
fee voldoet derhalve aan de gestelde eisen, aldus verweerder.
5.6 De raad overweegt ten aanzien van dit klachtonderdeel als volgt. De raad stelt
voorop dat de strekking en de achterliggende gedachte van een succes fee-afspraak
is, dat de “fee”, oftewel een bonus, door de ene partij (in dit geval klager) slechts
wordt betaald in het geval er een bepaald resultaat door de andere partij (in dit
geval verweerder) wordt behaald. Deze afspraak verenigt zich naar het oordeel van
de raad niet met het daarnaast (ook nog) hanteren van het gebruikelijke uurtarief
door verweerder. Op die manier zou er immers geen enkele (extra) inspanningsverplichting
voor verweerder bestaan en er voor klager geen voordeel te behalen zijn. Een korting
op het gebruikelijke uurtarief van verweerder is bij het overeenkomen van een succes
fee dan ook een vanzelfsprekend vereiste, gelet ook op de onder 5.3 genoemde toelichting
op artikel 7.7 Voda.
5.7 De raad is van oordeel dat de door verweerder afgedwongen succes fee niet voldoet
aan het bepaalde in 7.7 Voda, zoals overwogen in 5.2. De raad kan op grond van de
stukken niet vaststellen wat het gebruikelijk uurtarief van verweerder was en of klager
al dan niet een lager uurtarief aan verweerder heeft betaald, dan wel of klager een
korting op het uurtarief heeft genoten. Hetgeen verweerder hierover heeft aangevoerd
blijkt niet uit de stukken. De schriftelijke opdrachtbevestiging van 10 december 2021
waar verweerder naar verwijst, ontbreekt bovendien in het klachtdossier en de tussen
klager en verweerder overeengekomen prijsafspraken kunnen op grond van de overige
inhoud van het dossier ook niet worden vastgesteld. Deze omstandigheden leiden de
raad tot de conclusie dat klachtonderdeel a) gegrond is.
Klachtonderdeel b)
5.8 Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij de succes fee probeert
af te dwingen, zonder dat hiervoor aan de tussen klager en verweerder overeengekomen
voorwaarden is voldaan. Klager stelt dat met verweerder was overeengekomen dat zowel
de eerste overeenkomst (waarin klager € 1.500.000,- aan de Belastingdienst moest betalen)
als de tweede overeenkomst (waarin klager € 1.800.000,- aan de Belastingdienst moest
betalen) onder de succes fee vielen. Deze bedragen zijn bij elkaar opgeteld meer dan
het tussen klager en verweerder afgesproken bedrag van € 3.000.000,-. Klager is dan
ook niet gehouden tot betaling van de succes fee aan verweerder. Dat verweerder dit
toch bij klager afdwingt, is volgens klager in strijd met wat van een goede advocaat
mag worden verwacht.
5.9 De raad stelt vast, dat klachtonderdeel b) zich specifiek richt op een juridisch
verschil van inzicht tussen klager en verweerder over de vraag of de succes fee zag
op beide overeenkomsten, of alleen op de laatste overeenkomst en daarmee ziet op het
onderliggende civielrechtelijk geschil tussen klager en verweerder. Het behoort echter
niet tot de taak van de tuchtrechter om in civielrechtelijke geschillen een oordeel
te geven. Dat is voorbehouden aan de civiele rechter, tenzij duidelijk is dat de verwerende
advocaat de hierboven onder 5.1 genoemde maatstaf heeft overtreden. De rol van de
tuchtrechter beperkt zich in dit geval immers tot de vraag of verweerder met zijn
handelwijze de grenzen van zijn vrijheid als advocaat van de wederpartij heeft overschreden.
Daarvan is de raad niet gebleken, zodat klachtonderdeel b) ongegrond is.
Klachtonderdeel c)
5.10 Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat verweerder zich intimiderend
en advocaat onwaardig gedraagt door klager te blijven achtervolgen met constante dreigingen
van incasso’s en gerechtelijke procedures.
5.11 De raad vindt voor klagers verwijten geen bevestiging in het klachtdossier.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat tussen klager en verweerder discussie is over
het bestaan en (het afdwingen van) de betaling van de succes fee door klager. Hierover
is tussen hen correspondentie gevoerd, waarna door verweerder eerst een sommatiebrief
en vervolgens een incassodagvaarding naar klager is gestuurd. Dit levert echter geen
intimatie of ongeoorloofde druk door verweerder op. Van klachtwaardig handelen door
verweerder is niet gebleken. Klachtonderdeel c) is ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder had zich moeten houden aan de eisen die gelden bij het maken van
een no-cure no pay regeling, zoals is bepaald in artikel 7.7 Voda. Dat heeft hij nagelaten.
Gegeven de ernst van de verweten gedraging acht de raad het op zijn plaats de maatregel
van een waarschuwing met kostenveroordeling op te leggen.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van
€ 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen
twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder
door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b
en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;
- verklaart de klachtonderdelen b) en c) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager op
de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.4.
Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. M. Bootsma en J.C. Ellerman, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 8 mei 2023