ECLI:NL:TADRAMS:2023:9 Raad van Discipline Amsterdam 22-964/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2023:9
Datum uitspraak: 23-01-2023
Datum publicatie: 27-01-2023
Zaaknummer(s): 22-964/A/NH
Onderwerp:
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing; Kennelijk ongegronde klacht over de advocaat wederpartij. Het behoort tot verweersters taak als partijdige belangenbehartiger de belangen van haar cliënte zo goed mogelijk te behartigen. Niet gebleken is dat verweerster daarbij de belangen van klager onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder redelijk doel. De aansprakelijkheidsstelling kan niet als zodanig gelden.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 23 januari 2023
in de zaak 22-964/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:
 
klager

over:
   
verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 6 december 2022 met kenmerk re/ss/1964316, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Verweerster staat een 80-jarige vrouw (hierna: M) als advocaat bij. Klager is de buurman van M. 
1.2    M had een samenlevingscontract met de 51-jarige S (hierna: S). Op verzoek van M heeft verweerster bij brief van 18 maart 2021 het samenlevingscontract beëindigd. In de brief zijn de volgende redenen gegeven voor de beëindiging van het samenlevingscontract:
“Aanleiding is (o.a.) dat het onderlinge vertrouwen is weggevallen. Het gebrek aan vertrouwen omvat meerdere elementen, maar betreft in ieder geval het feit dat het ingekochte goud door u is meegenomen en in bewaring is gegeven aan een vriendin. Eerder bevond het goud (met een waarde van zo’n € 200.000,-) ingekocht bij een goudhandelaar in Alkmaar, zich in een kluis bij de Rabobank en bij mevrouw M(…) in huis. U vond het daar niet veilig. U heeft enige tijd toegang gehad tot de bankrekening van mevrouw M(…). De ING heeft deze op haar verzoek op 10 februari 2021 geblokkeerd. Er is daarbij nooit sprake geweest van een liefdesrelatie, zodat de keuze om een samenlevingscontract aan te gaan, op zich al opmerkelijk is. Het samenlevingscontract is op uw initiatief opgesteld. U heeft hiervoor een andere notaris ingeschakeld, dan de notaris waarmee mevrouw M(…) normaal haar notariële zaken regelde. ”  
1.3    Bij brief van 26 maart 2021 heeft de advocaat van S, namens S, voor zover relevant, als volgt gereageerd op de brief van verweerster: “Bij cliënte bestaan serieuze zorgen over uw cliënte en met name over haar mentale toestand. Cliënte staat daarin niet alleen. Vanwege deze zorgen hebben cliënte en buurman [klager] bij een bezoek aan de huisarts (…) op 7 december 2020 aangegeven dat zij zich zorgen maakten. Na een bezoek van de huisarts aan uw cliënte in januari 2021 heeft zij het DOC-team Parnassia Midden-Kennemerland ingeschakeld. (…). Door de arts van het DOC-team Parnassia is cliënte geïnformeerd dat er indicatoren voor dementie zijn (…). Hoewel cliënte niet medisch onderlegd is, bestaat bij haar de indruk dat uw cliënte mogelijkerwijs niet meer in staat is om haar wil te bepalen. Indien daarvan sprake is, dan is de opzegging van de samenlevingsovereenkomst door u nietig (…)” 
1.4    Op 27 mei 2021 heeft klager samen met S twee goudstaven afgegeven op het kantoor van verweerster en heeft S bij de gelegenheid te kennen gegeven dat zij niet over meer goudstaven beschikt. 
1.5    Verweerster heeft klager namens M schriftelijk aansprakelijk gesteld. Zij heeft schrijft klager onder meer het volgende: “U bent betrokken geweest bij de aanschaf van 5 goudstaven in 2019, bij de verkoop van 1 goudstaaf op 19 oktober 2020, en/of bij de teruggave van twee goudstaven van elk 500 gram op 27 mei 2021. Er missen op dit moment twee goudstaven, één van 500 gram en één van 250 gram. (…) Er is sprake van groepsaansprakelijkheid in de zin van artikel 6:166 BW (…)” 
1.6    Verweerster heeft namens M een kortgedingprocedure tegen S aangespannen, waarin S wordt beschuldigd van ouderenmishandeling. Onder meer is op straffe van een dwangsom het volgende verzocht: 
-    S te veroordelen om het chalet op het woonerf van M te verlaten;
-    Zich uit te schrijven van het adres van M;
-    Twee goudstaven af te geven die nog vermist zijn;
-    S te verbieden zelf of via derden (waaronder klager) contact op te nemen met GGZ met betrekking tot de geestelijke gesteldheid van M. 
 
1.7    In de kortgedingdagvaarding is, voor zover van belang in onderhavige klachtzaak, het volgende gesteld: “Mevrouw S(…) laat alle communicatie via haar advocaat verlopen of via [klager] (de buurman van mevrouw M(…)). Thans stelt zij zich op het standpunt dat mevrouw M(…) bereid zou zijn haar het chalet cadeau te geven. Mevrouw M(…) zou dit hebben verklaard tegen [klager] die heimelijk een opname heeft gemaakt van het gesprek dat hij in de tuin met mevrouw M(…) voerde.” Ook heeft verweerster een Whatsapp-bericht van klager gedeeld in de procedure. 
1.8    Op 11 juli 2021 heeft de mondelinge behandeling in het kort geding plaatsgevonden. Klager was hierbij aanwezig. Bij vonnis van 28 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter de vordering tot afgifte van de goudstaven afgewezen omdat niet aannemelijk is geworden dat S de goudstaven onder zich had. Verder is S veroordeeld om op straffe van een dwangsom binnen zes maanden na betekening van het vonnis het chalet te ontruimen en zich uit te schrijven bij de gemeentelijke basisadministratie. 
1.9    Op 7 juni 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 


2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende. 
a)    Verweerster heeft een ander belang gediend dan dat van haar cliënte;
b)    Verweerster heeft zich onnodig grievend uitgelaten over klager;
c)    Verweerster heeft feitelijke informatie verstrekt, waarvan zij wist althans behoorde te weten dat die onjuist is; 
d)    Verweerster heeft niet in het oog gehouden dat door de wederpartij of andere betrokkenen geen onnodige kosten zouden worden gemaakt. 

3    VERWEER
3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
4.1    Op grond van vaste tuchtrechtspraak geldt dat aan advocaten een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van hun cliënt te behartigen op een wijze die hen, in overleg met de cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten en de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
Klachtonderdeel a) 
4.2    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij niet de belangen van haar cliënte, M, heeft gediend. Volgens klager besefte M niet dat zij een advocaat had. M heeft klager, naar zijn zeggen, verteld dat haar nicht alle zaken met verweerster heeft geregeld. Klager heeft geconstateerd dat M bijna nooit alleen is geweest met verweerster. Verweerster heeft bovendien nagelaten rekening te houden met het onderzoek door Parnassia naar de geestelijke gezondheid van M. 
4.3    De voorzitter overweegt het volgende. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen over een advocaat komt slechts toe aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Klagers verwijten in dit klachtonderdeel hebben betrekking op de relatie tussen verweerster en haar cliënte. Klager heeft geen eigen rechtstreeks belang bij de wijze waarop verweerster haar cliënte bijstaat. Het gaat hier om de belangen van M en enkel zij kan een klacht indienen over verweerster als zij vindt dat verweerster ten opzichte van haar tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Omdat niet gesteld of gebleken is welk eigen rechtstreeks belang klager heeft bij dit klachtonderdeel, verklaart de voorzitter klachtonderdeel a) kennelijk niet-ontvankelijk. 
4.4    Voor zover klager in repliek verweerster verder heeft verweten dat zij het onderzoek van de ouderenspecialist niet heeft willen afwachten en het mediatonvoorstel van de advocaat van S heeft afgewezen, geldt ook in zoverre gelet op het toetsingskader in rechtsoverweging 4.3 dat klager geen eigen, rechtstreeks belang heeft bij deze verwijten, zodat ook in zoverre de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is. 
Klachtonderdelen b) en c)
4.5    In deze klachtonderdelen verwijt klager verweerster dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan laster door klager een brief te sturen met onwaarheden. Verondersteld wordt dat er aangifte van diefstal en verduistering is gedaan, terwijl de politie niets met deze aangifte heeft gedaan. Ook heeft verweerster klager er ten onrechte van beschuldigd aanwezig te zijn geweest bij de aankoop van het goud door M in september 2019 en van groepsaansprakelijkheid. Tijdens de zitting op 11 juli 2021 heeft verweerster klager er bovendien van beschuldigd M te hebben misleid voor wat betreft valse goudklompen. Ook heeft verweerster bewust maar een deel van klagers WhatsApp-bericht gedeeld, waardoor de context van het bericht is veranderd en klager in kwaad daglicht kwam te staan. Daarnaast spreekt verweerster tegenover de voorzieningenrechter over een klassiek geval van ouderenmisbruik. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter aldus klager verweerster erop gewezen zich schuldig te maken van karaktermoord van S.   
4.6    De voorzitter overweegt dat het tot verweersters taak als partijdige belangenbehartiger behoort de belangen van haar cliënte zo goed mogelijk te behartigen. Niet gebleken is dat verweerster daarbij de belangen van klager onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder redelijk doel. Hoewel de voorzitter begrijpt dat klager de aansprakelijkheidstelling als vervelend heeft ervaren, valt deze aansprakelijkheidsteling binnen de vrijheid die verweerster als advocaat van M geniet. Dat verweerster de juridische kwalificatie groepsaansprakelijkheid heeft gebruikt kan verweerster niet tuchtrechtelijk worden verweten. Het is verder niet aan de tuchtrechter, maar aan de civiele rechter, om te oordelen of de aansprakelijkstelling juist is. 
4.7    Het is de voorzitter op grond van het overgelegde klachtdossier en de standpunten van partijen niet gebleken dat verweerster over klager feiten heeft geponeerd waarvan zij de onwaarheid kent of redelijkerwijs had kunnen kennen. Verweerster heeft genoegzaam aangevoerd dat zij zich over klagers betrokkenheid bij de kwestie tussen M en S en de vermiste goudstaven heeft gebaseerd op de informatie die haar cliënte haar heeft verstrekt. Zoals volgt uit het toetsingskader in rechtsoverweging 4.1 diende verweerster de belangen van haar cliënte te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat haar cliënte haar heeft verschaft. Pas als sprake is van evident onjuiste informatie, had verweerster het verstrekte feitenmateriaal moeten verifiëren. Van een dergelijke evidentie is de voorzitter niet gebleken. Voor zover klager heeft gesteld dat verweerster het WhatsApp-bericht van klager tijdens de zitting slechts gedeeltelijk heeft gedeeld, kan verweerster ook hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Het staat verweerster vrij zich te bedienen van dat feitenmateriaal dat zij nodig acht ter onderbouwing van het standpunt van haar cliënte. Tot slot is het de voorzitter niet gebleken dat verweerster zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten. Verweerster heeft namens M de feiten geschetst die in haar ogen relevant waren voor het conflict tussen haar cliënte en S. Het feit dat verweerster ook klagers rol hierin benoemt, is omdat klager nu eenmaal een rol speelt in deze kwestie. Van onnodig grievende uitlatingen aan het adres van klager is de voorzitter niet gebleken. Van klachtwaardig handelen door verweerster is geen sprake. Klachtonderdelen b) en c) zijn dan ook kennelijk ongegrond. 
Klachtonderdeel d)
4.8    Klager verwijt verweerster dat hij onnodig kosten heeft gemaakt doordat hij aanwezig moest zijn op de zitting van 11 juli 2021, omdat verweerster hem aansprakelijk had gesteld.
4.9    De voorzitter overweegt dat klager geen partij was in de procedure die verweerster namens M tegen S was gestart. Dat verweerster klager een aansprakelijkheidsstelling heeft gestuurd, betekent niet dat verweerster klager daarmee partij heeft gemaakt in deze procedure. De aansprakelijkheidsstelling staat los van de kortgedingprocedure tegen S. Het is klagers eigen keuze geweest om op de zitting aanwezig te zijn. Als klager hierdoor kosten heeft gemaakt, komen die voor zijn risico en rekening. Hiervan valt verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt te worden gemaakt. Klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond. 
4.10    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j  Advocatenwet, daarom gedeeltelijke kennelijk ongegrond en gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
-    de klachtonderdelen a) met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk; 
-    de klachtonderdelen b), c) en d), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond. 

Aldus beslist door mr. H.P.H.I. Cleerdin, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2023. 


Griffier         Voorzitter


Verzonden op: 23 januari 2023