ECLI:NL:TADRAMS:2023:8 Raad van Discipline Amsterdam 22-930/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2023:8
Datum uitspraak: 16-01-2023
Datum publicatie: 19-01-2023
Zaaknummer(s): 22-930/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Klacht over de kwaliteit van de dienstverlening van de eigen advocaat. Klager heeft geen stukken overgelegd waaruit volgt dat hij zich niet kon vinden in de door de advocaat gekozen en aan klager schriftelijk bevestigde aanpak van de zaak. De advocaat heeft de pleitnota vooraf aan klager toegezonden en diens instemming schriftelijk bevestigd. Klager heeft hierop niet gereageerd. Niet aannemelijk dat klager zich niet kon vinden en de aanpak van de zaak.De beëindiging van de opdracht is ingegeven door de door een kantoorgenoot van de advocaat tijdens een kort geding aan politicus X verleende rechtsbijstand en de beslissing van de advocaat van klager om, ondanks het daartoe strekkende verzoek van klager, zijn kantoor niet te zullen verlaten.Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam 

van  16 januari 2023
in de zaak 22-930/A/A

naar aanleiding van de klacht van:
 
klager

over:
 
verweerder


De [plaatsvervangend] voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 22 november 2022 met kenmerk 1647880/JS/FS, door de raad ontvangen op 22 november 2022 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Verweerder heeft klager bijgestaan in een strafzaak. Verweerder heeft op 2 december 2021 de aanpak van de strafzaak met klager besproken. Verweerder heeft de gemaakte afspraken per email van 3 december 2021 aan klager bevestigd. Verweerder heeft klager per email van 7 december 2021 om 12:16 uur gewezen op de kansen en risico’s in de strafzaak en de in overleg met klager gekozen strategie vastgelegd. Verweerder heeft vervolgens per email van 7 december 2021 om 16:19 uur de pleitnota aan klager toegezonden. Verweerder schreef vervolgens per email van 7 december 2021 om 17:16 uur onder meer het volgende: “(…..) Tevens ben ik blij van u te hebben vernomen dat u tevreden bent over de pleitnotitie.” Op 8 december 2021 heeft de zitting bij de rechtbank plaatsgevonden. Verweerder heeft namens klager een strafmaatverweer gevoerd. 
1.2    Klager heeft per email van 15 december 2021 bericht het contact met het kantoor van verweerder te verbreken, vanwege de door een kantoorgenoot van verweerder tijdens een kort geding aan politicus X verleende rechtsbijstand. Klager schreef voorts geen gebruik meer te willen maken van de diensten van verweerder, indien hij bij zijn kantoor werkzaam bleef. Verweerder heeft klager per email van 16 december 2021 bericht zijn kantoor niet te zullen verlaten. Verweerder adviseerde klager om de kwestie niet in zijn eigen nadeel hoog op te laten lopen en voorts dat er een mogelijkheid bestond tot hoger beroep indien het vonnis klager onwelgevallig uitviel.  
1.3    Verweerder schreef per email van 17 december 2021 om 9:51 uur het volgende aan klager : “Wij zullen uw stukken aan u per post doen toekomen. Dit in verband met het gegeven dat u mij en mijn kantoorgenoten zojuist op furieuze wijze hebt uitgescholden voor nazi’s en dergelijke en er geen redelijk gesprek  met u kon worden gevoerd. Uw toon was dermate agressief en ongecontroleerd -waarbij u de hoorn op de haak gooide- dat ik u vandaag niet op kantoor kan ontvangen. Verweerder schreef vervolgens per email van 17 december 2021 om 10:17 uur het volgende aan klager: “Ik heb begrepen dat u uit uw woning bent gezet. Een nieuw postadres heeft u mij niet medegedeeld. U was echter wel (enigszins kalmer) in uw vorige gesprek met mij. Gelet op uw situatie kan u daarom de stukken komen halen om 12:00 uur vanmiddag. (….)”. 
1.4    De rechtbank heeft klager bij vonnis van 22 december 2021 veroordeeld voor het beledigen, bedreigen en belagen van verschillende personen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen, waarvan 27 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de dagen die klager in voorarrest had doorgebracht, met een proeftijd van twee jaar. Aan klager is daarnaast een contactverbod ex artikel 38 Sr opgelegd. 
1.5    Op 17 december 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Klager heeft zijn klacht op 22 december 2021 nader aangevuld. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:
verweerder heeft de belangen van klager bij de behandeling van zijn strafzaak onvoldoende zorgvuldig behartigd.

3    VERWEER
3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
Toetsingskader
4.1    De klacht heeft betrekking op de dienstverlening van de eigen advocaat. De tuchtrechter heeft mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Die eisen houden in dat zijn werk dient te voldoen aan de professionele standaard binnen de beroepsgroep. Nu binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden, toetst het hof of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vgl. HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).’
4.2    De voorzitter kan op grond van de overgelegde stukken niet vaststellen dat verweerder de belangen van klager onvoldoende zorgvuldig heeft behartigd. De voorzitter zal dit hieronder uitleggen. 
4.3    Uit de overgelegde correspondentie volgt dat klager en verweerder tijdens een mondeling gesprek  op 2 december 2021 de aanpak van de strafzaak hebben besproken. Verweerder heeft de gekozen strategie -herhaaldelijk- schriftelijk aan klager bevestigd. Verweerder heeft vervolgens het namens klager ter zitting te voeren verweer vastgelegd in een pleitnota. Verweerder heeft op voorhand een afschrift van zijn pleitnota aan klager toegezonden. Verweerder heeft schriftelijk bevestigd dat klager  hiermee instemde. 
4.4    Klager heeft geen stukken overgelegd, waaruit volgt dat klager aan verweerder heeft bericht dat hij zich niet kon vinden in de door verweerder gekozen aanpak van de zaak en de inhoud van de door verweerder opgestelde pleitnota. Klager heeft ook niet gereageerd op het emailbericht van verweerder, waarin hij bevestigde dat klager instemde met de inhoud van de pleitnota. De voorzitter acht de stelling van klager dat hij zich niet kon vinden in de aanpak van verweerder daarom niet aannemelijk.
4.5    Klager heeft zijn opdracht aan verweerder een week na de zitting bij de rechtbank beëindigd. Uit de email van 15 december 2021 van klager aan verweerder volgt dat de beëindiging van de opdracht is ingegeven door de onvrede van klager over de rechtsbijstand van een kantoorgenoot van verweerder aan politicus X tijdens een kort geding op 15 december 2021 en het gegeven dat verweerder te kennen had gegeven zijn kantoor niet te zullen verlaten. Klager heeft in zijn email van 15 december 2021 immers geen onvrede over de dienstverlening door verweerder geuit, maar enkel gesteld de opdracht te zullen beëindigen, indien verweerder bij zijn kantoor werkzaam bleef. 
4.6    De conclusie van al het voorgaande is dat de klacht, met toepassing van artikel 46 j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond is.

BESLISSING

De voorzitter verklaart: 

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, [plaatsvervangend] voorzitter, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2023. 


Griffier         Voorzitter


Verzonden op: 16 januari 2023