ECLI:NL:TADRAMS:2023:78 Raad van Discipline Amsterdam 23-156/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2023:78
Datum uitspraak: 17-04-2023
Datum publicatie: 21-04-2023
Zaaknummer(s): 23-156/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat van de wederpartij. Niet gebleken dat de advocaat de belangen van klaagster nodeloos heeft geschaad. Het staat een advocaat vrij om de wederpartij van zijn cliënt te berichten dat, gelet op de in dezelfde kwestie jarenlang door die wederpartij tegen zijn cliënt gevoerde procedures, het punt was bereikt dat zijn cliënt had besloten om niet meer te reageren op door de wederpartij ingediende verzoeken, claims of bezwaarschriften.Klacht kennelijk ongegrond

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam
van 17 april 2023
in de zaak 23-156/A/A


naar aanleiding van de klacht van:


klaagster


over:

verweerster

De [plaatsvervangend] voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 21 februari 2023 met kenmerk 2169198/JS/YH, door de raad ontvangen op 21 februari 2023 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.1. 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klaagster heeft sinds 2001 een groot aantal bestuursrechtelijke en civielrechtelijke procedures tegen het UWV aanhangig gemaakt. De procedures hebben betrekking op het besluit van het UWV van 27 april 2001 betreffende de vaststelling en hoogte van de WAO-uitkering van klaagster.
1.2    Verweerster heeft in de civielrechtelijke procedure tussen het UWV en klaagster, die heeft geleid tot een vonnis van de rechtbank van 30 september 2020 en een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 juli 2022 de belangen van het UWV behartigd. Klaagster is in deze procedure in eerste aanleg en in hoger beroep in het ongelijk gesteld. 
1.3    Verweerster heeft in reactie op een nieuwe claim van klaagster bij brief van 29 november 2022 namens het UWV aan klaagster bericht dat, gelet op de sinds 2001 grote hoeveelheid van door klaagster tegen het UWV aangespannen procedures, waarbij klaagster steeds in het ongelijk is gesteld en die procedures een onevenredig grote druk leggen op de personele capaciteit bij het UWV, met name bij de afdeling Bezwaar en Beroep, het UWV heeft besloten om niet meer te reageren op door klaagster ingediende verzoeken, claims of bezwaarschriften, die betrekking hebben op de kwestie betreffende het besluit van 27 april 2001, de vaststelling van het WAO (vervolg-)dagloon in 2001 en de reguliere uitbetalingen van de WAO-uitkering die op basis van dit dagloon hebben plaatsgevonden en nog steeds plaatsvinden. 
1.4    Op 4 december 2022 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende:
Verweerster heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering, financiële oplichting, financieel bedrog, diefstal en gewoonte witwassen van bestaand financieel eigendom van klaagster, incl. verzending van een dreigbrief aan klaagster op 29 november 2022.  

3    VERWEER
3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
Toetsingskader
4.1    De zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die het hof van discipline bij de beoordeling daarvan aanlegt, is mede ingegeven door de kernwaarde partijdigheid die een advocaat in acht behoort te nemen en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen (zie HvD, 17 januari 2022, ECLI:NL:TAHVD:2022:4). 
Beoordeling van de klacht.
4.2    Voor de juistheid van de ernstige verwijten dat verweerster zich in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij van klaagster heeft schuldig gemaakt aan verduistering, financiële oplichting, financieel bedrog, diefstal en gewoonte witwassen van bestaand financieel eigendom van klaagster, heeft de voorzitter in het dossier geen enkel aanknopingspunt gevonden. Ook overigens is niet gebleken dat verweerster de belangen van klaagster nodeloos heeft geschaad. Dat klaagster zich niet kan vinden in de door verweerster in overleg met haar cliënte gekozen aanpak van de zaak en de door verweerster namens haar cliënte ingenomen standpunten, betekent niet dat verweerster de belangen van klaagster nodeloos heeft geschaad. Het lag op de weg van klaagster om zich in rechte te verweren tegen het standpunt van de cliënte van verweerster en haar eigen standpunt daartegenover te stellen. Het was daarna de taak van de rechter om het geschil, dat klaagster en het UWV verdeeld houdt, te beoordelen en daarover een uitspraak te doen. Dat klaagster in de procedures tegen het UWV in het ongelijk is gesteld valt verweerster tuchtrechtelijk niet aan te rekenen.
4.3    Voorzover de klacht is gericht tegen de inhoud van de brief van 29 november 2022,valt evenmin in te zien welk verwijt verweerster hiervan valt te maken. Het stond verweerster vrij om namens haar cliënte aan klaagster te berichten dat, gelet op de in dezelfde kwestie jarenlang door klaagster tegen het UWV gevoerde procedures, het punt was bereikt dat het UWV had besloten om niet meer te reageren op door klaagster ingediende verzoeken, claims of bezwaarschriften, die betrekking hebben op kwesties die verband houden met het besluit van het UWV van 27 april 2001. Verweerster heeft het standpunt van haar cliënte gemotiveerd en in zakelijke bewoordingen aan klaagster kenbaar gemaakt. Hiervan valt verweerster tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. 
4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart: 

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, [plaatsvervangend] voorzitter, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 april 2023.


Griffier         Voorzitter


Verzonden op: 17 april 2023