ECLI:NL:TADRAMS:2023:76 Raad van Discipline Amsterdam 23-142/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2023:76
Datum uitspraak: 17-04-2023
Datum publicatie: 21-04-2023
Zaaknummer(s): 23-142/A/NH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing; Klacht over de advocaat wederpartij. Verweerder heeft met zijn uitlatingen in zijn pleidooi niet de grenzen van de hem toekomende vrijheid overschreden. Verweerder heeft toereikend toegelicht dat hij is afgegaan op de informatie van zijn cliënte en haar standpunt heeft verwoord. Op grond van het klachtdossier en hetgeen partijen naar voren hebben gebracht is niet gebleken dat verweerder ten onrechte van de juistheid van de verklaring van zijn cliënte is uitgegaan en dat hij derhalve nader onderzoek had moeten doen. Evenmin is het de voorzitter gebleken dat verweerder met zijn stellingen het oogmerk had klager onnodig te grieven. Verweerder heeft genoegzaam aangevoerd dat de uitlatingen noodzakelijk waren ter onderbouwing van de stelling dat sprake is van misbruik van procesrecht. In zoverre is de klacht derhalve kennelijk ongegrond. Klager heeft geen rechtstreeks eigen belang bij zijn klacht over de wijze waarop verweerder de procedure voor zijn cliënte voert. Dit betreft de relatie tussen verweerder en zijn cliënte waar klager buiten staat. De klacht is in zoverre kennelijk niet-ontvankelijk.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 17 april 2023
in de zaak 23-142/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:


klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 2 februari 2023 met kenmerk re/ss/2116995, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de op 6 maart 2023 door verweerder nagezonden stukken. 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klager is eigenaar van een advocatenkantoor (hierna: het kantoor) en heeft werkzaamheden uitbesteed aan een studentenuitzendbureau (hierna: het uitzendbureau). Tussen klager en het uitzendbureau is een geschil ontstaan over het aantal door het uitzendbureau in rekening gebrachte uren ten bedrage van ongeveer € 3000,-. Hierover is een procedure gevoerd. Verweerder staat in deze procedure het uitzendbureau bij. 
1.2    In eerste aanleg is de procedure gevoerd bij de kantonrechter. Op 2 november 2021 heeft de kantonrechter in het voordeel van het uitzendbureau vonnis gewezen. Klager heeft namens het kantoor hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld. 
1.3    Op 7 oktober 2022 heeft een zitting plaatsgevonden bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het hof). Verweerder heeft zich tijdens de zitting bediend van een pleitnota. Hierin staat onder punt 9 vermeld: “[Het uitzendbureau] is van oordeel dat het kantoor -in het kader van het geringe belang- aan het vonnis had kunnen en moeten voldoen en daarmee de kwestie had moeten sluiten. In plaats daarvan heeft zij ervoor gekozen om een zeer summiere memorie van grieven in te dienen, waardoor [het uitzendbureau] op kosten wordt gejaagd en zich opnieuw moet verweren. [Het uitzendbureau] is van oordeel dat hier sprake is van misbruik van procesrecht -zeker nu [RvD: er staat het uitzendbureau maar de RvD begrijpt: klager] zelf advocaat is en met beperkte kosten [het uitzendbureau] juist op aanzienlijke kosten kan jagen. [Het uitzendbureau] is er mee bekend dat het [kantoor] deze handelswijze vaker hanteert om haar eigen betalingsverplichting te vertragen en de andere partij op kosten te jagen.”
1.4    Naar aanleiding van de zitting heeft klager verweerder bij e-mail van 8 oktober 2022, voor zover relevant, het volgende bericht gestuurd: “Laat ik met de deur in huis vallen. Ik ben woest naar aanleiding van hetgeen u en uw cliënt gisteren gezegd hebben tijdens de zitting. Ik voel mij aangetast in mijn eer en goede naam. Ik wil u in de gelegenheid stellen om e.e.a. te corrigeren naar het Hof. En dan bedoel ik diep door het stof en duidelijk aangeven dat het totaal onjuist, onzakelijk en bewust beschadigend was bedoeld. U komt er niet mee weg dat het een vergissing was of dat u zonder verificatie af ging op hetgeen uw cliënt u heeft verteld. U en uw cliënt krijgen hiervoor een week de tijd. Geen of een andere reactie dan bovenstaande, zal onherroepelijk leiden tot een klacht tegen u en een procedure tegen uw cliënt. (…)”
1.5    Bij e-mail van 14 oktober 2022 heeft verweerder klager bericht dat hij hem die dag tevergeefs heeft geprobeerd te bereiken en gevraagd of zij maandag telefonisch contact konden hebben. 
1.6    Klager heeft hierop bij e-mail van 15 oktober 2022, voor zover relevant, als volgt geantwoord: “Aan een gesprek met u heb ik geen behoefte. Zoals u hebt gemerkt, heb ik zojuist een klacht tegen u ingediend. De klacht staat uiteraard los van uw civielrechtelijke aansprakelijkheid. Daarom het (nogmaals) zeer dringende verzoek/advies om tot rectificatie over te gaan. U krijgt ditmaal tot uiterlijk a.s. woensdag de tijd. Bij niet voldoen, zal een kort geding aanhangig gemaakt worden. (…)”
1.7    Op 15 oktober 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 
1.8    Verweerder heeft bij e-mail van 17 oktober 2022, voor zover relevant, de volgende reactie aan klager gestuurd: “Duidelijk (en eerlijk gezegd ook onbegrijpelijk). Het is aan het Hof om te oordelen over ingenomen standpunten en de (on)juistheid daarvan. Een kortgedingrechter zal zich daar niet over uitlaten. Ook in dit kort geding zal een daadwerkelijke proceskostenveroordeling gevorderd worden. (…)”

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. 
a)    Verweerder heeft zich onnodig grievend uitgelaten over het kantoor tijdens de zitting van 7 oktober 2022;
b)    Verweerder heeft de kernwaarde deskundigheid geschonden. 

3    VERWEER
3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4    BEOORDELING
4.1    De klacht van klager betreft het handelen van verweerder als advocaat van klagers wederpartij. Aan de advocaat van de wederpartij komt een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Voorts geldt dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat de cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. 
4.2    Van onnodig grievende uitlatingen is sprake als bewoordingen in de context van de berichtgeving, bijvoorbeeld, apert onjuist, zeer kwetsend of neerbuigend zijn. Van onnodig grievende uitlatingen kan daarnaast sprake zijn als grievende bewoordingen in redelijkheid geen bijdrage kunnen leveren aan het debat waarbinnen de bewoordingen worden gebruikt.
Klachtonderdeel a) 
4.3    Klager heeft ter toelichting van dit klachtonderdeel het volgende gesteld. Tijdens de zitting van 7 oktober 2022 heeft verweerder beweerd dat het kantoor vaker een handelwijze hanteert waarbij over kleine vorderingen wordt geprocedeerd om wederpartijen op kosten te jagen, terwijl het kantoor zelf geen kosten maakt. Deze bewering werd door de CEO van het uitzendbureau kracht bijgezet door te beweren dat hem minstens 15 gevallen bekend waren hiervan. Tijdens de schorsing van de zitting heeft klager verweerder hierop aangesproken. Verweerder stelde zich echter op het standpunt dat hij slechts de bewering van zijn cliënt had overgenomen. Klager ziet dit niet zo en is van mening dat deze bewering niet anders kan worden opgevat dan bewust beschadigend. Op verweerder rustte de plicht om dit soort beweringen te verifiëren alvorens over te gaan tot het overnemen hiervan. Aan klagers verzoek tot rectificatie heeft verweerder geen gehoor gegeven.
4.4    Verweerder heeft hiertegen aangevoerd dat het uitzendbureau door het hoger beroep dat klager heeft ingesteld enorm op kosten is gejaagd en dat hij daarom in deze procedure heeft verzocht om een daadwerkelijke proceskostenveroordeling vanwege misbruik van procesrecht. In zijn pleitnota heeft verweerder de door klager gestelde bewoordingen inderdaad gebruikt en de CEO van het uitzendbureau heeft dit ter zitting bevestigd, maar daarbij niet aangegeven van wie die informatie afkomstig is, omdat hij zijn bron wil beschermen. Verweerder heeft van klager een rectificatieverzoek ontvangen bij gebreke waarvan hij een klacht tegen hem zou indienen. Verweerder heeft getracht telefonisch contact op te nemen met klager, maar klager was niet bereikbaar. Klager heeft verweerder laten weten geen behoefte te hebben aan overleg en inmiddels een klacht te hebben ingediend. Verweerder is van mening hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hij heeft geen informatie verstrekt waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen. Dat klager zich niet kan verenigen met het door hem namens het uitzendbureau verwoorde standpunt ten aanzien van het kantoor, betekent niet dat hij bewust onjuiste informatie heeft verstrekt met als doel het hof te misleiden. De ingenomen stelling past in de context van het debat over de daadwerkelijke proceskostenveroordeling, waarbij het uitzendbureau van mening is dat er sprake is van misbruik van procesrecht. In verweerders optiek stond het hem derhalve vrij om dit standpunt van het uitzendbureau te verwoorden. 
4.5    De voorzitter overweegt als volgt. Hoewel klager de uitlatingen van verweerder in zijn pleidooi op de zitting van 7 oktober 2022 als grievend heeft ervaren, heeft verweerder met die uitlatingen de grenzen van de hem toekomende vrijheid niet overschreden. Verweerder heeft toereikend toegelicht dat hij is afgegaan op de informatie van het uitzendbureau en diens standpunt heeft verwoord. Op grond van het klachtdossier en hetgeen partijen naar voren hebben gebracht is het de voorzitter niet gebleken dat verweerder ten onrechte van de juistheid van de verklaring van het uitzendbureau is uitgegaan en dat hij derhalve nader onderzoek had moeten doen. Evenmin is het de voorzitter gebleken dat verweerder met zijn stellingen het oogmerk had klager onnodig te grieven. Verweerder heeft genoegzaam aangevoerd dat de uitlatingen noodzakelijk waren ter onderbouwing van de stelling dat sprake is van misbruik van procesrecht. Gelet op deze omstandigheden komt de voorzitter tot de slotsom dat verweerder zich niet onnodig grievend heeft uitgedrukt en ook overigens de grenzen van de hem toekomende vrijheid bij de behartiging van de belangen van het uitzendbureau niet heeft overschreden. Klachtonderdeel a) is daarmee kennelijk ongegrond. 
Klachtonderdeel b)
4.6    In dit klachtonderdeel stelt klager zich op het standpunt dat verweerder geen blijk heeft gegeven te voldoen aan de kernwaarde deskundigheid, neergelegd in artikel 10a lid 3 van de Advocatenwet, nu hij niet weet hoe het vorderen van reële proceskosten procedureel in zijn werk gaat. 
4.7    Verweerder heeft hiertegen aangevoerd dat het niet aan klager maar aan het uitzendbureau is om zijn deskundigheid te beoordelen. Het is verder aan het hof om een oordeel te geven over de vordering, ook met betrekking tot de daadwerkelijke proceskostenveroordeling. 
4.8    De voorzitter overweegt het volgende. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, maar slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. 
4.9    De voorzitter is van oordeel dat klager geen rechtstreeks eigen belang heeft bij zijn klacht over de wijze waarop verweerder de procedure voor zijn cliënte (het uitzendbureau) voert. Dit betreft de relatie tussen verweerder en het uitzendbureau, waar klager buiten staat. Klachtonderdeel b) is daarmee kennelijk niet-ontvankelijk.
4.10    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter met toepassing van artikel 46j Advocatenwet klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond en klachtonderdeel b) kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
-    klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;
-    klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk
Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 april 2023. 


Griffier         Voorzitter


Verzonden op: 17 april 2023