ECLI:NL:TADRAMS:2023:66 Raad van Discipline Amsterdam 22-835/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2023:66
Datum uitspraak: 27-03-2023
Datum publicatie: 31-03-2023
Zaaknummer(s): 22-835/A/A
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen: Beslissing op verzet
Inhoudsindicatie: Verzetzaak. Klager is het niet eens met de beslissing van de voorzitter dat hij niet heeft meegedeeld welk relevant stuk in het door verweerder opgestelde beroepschrift ontbrak en dat klager onvoldoende heeft onderbouwd dat verweerder het standpunt van klager onvoldoende naar voren heeft gebracht. Klager wordt daarin niet gevolgd. Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 27 maart 2023
in de zaak 22-835/A/A
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline van 28 november 2022 op de klacht van:


klager

over:
    
verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1    Op 11 juni 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2    Op 19 oktober 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1970834 van de deken ontvangen. 
1.3    Bij beslissing van 28 november 2022 heeft de voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op dezelfde datum verzonden aan partijen.
1.4    Op 14 december 2022 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op diezelfde datum digitaal ontvangen.
1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 13 februari 2023. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. 
1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. 


2    VERZET
2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
2.2    Ten eerste is klager het niet eens met beslissing van de voorzitter ten aanzien van klachtonderdeel a). De voorzitter heeft dat klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaard omdat klager niet heeft meegedeeld welk relevant stuk ontbreekt. Klager stelt dat de relevante stukken die ontbraken de adviezen van de bedrijfsarts van 14 februari 2019 en 25 februari 2019 zijn.
2.3    Ten tweede is klager het niet eens met de beslissing van de voorzitter ten aanzien van klachtonderdeel d). De voorzitter heeft over dat klachtonderdeel onder meer geoordeeld dat klager onvoldoende heeft onderbouwd dat verweerder in het beroepschrift onjuist heeft verwoord wat klager over zijn tijd in de Ziektewet had gezegd. Klager stelt dat hij aan verweerder duidelijk had gemaakt dat hij 104 weken ziek was geweest, maar geen Ziektewet-uitkering had ontvangen.  

2.4    Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op. 

3    FEITEN EN KLACHT
3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. 

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2    De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Zij heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden in al haar onderdelen kennelijk ongegrond bevonden. Dit geldt te meer nu verweerder ter terechtzitting heeft toegelicht dat in de procedure waarin hij voor klager optrad slechts de vraag voorlag of het UWV zich terecht op het standpunt had gesteld dat klager per 1 april 2020 geen recht had op een Ziektewet-uitkering en niet de vraag of klager al eerder recht op die Ziektewet-uitkering had. De door klager genoemde stukken van de bedrijfsarts uit 2019 waren voor die procedure daarom niet van belang. Daarnaast levert hetgeen klager met betrekking tot de beoordeling door de voorzitter van klachtonderdeel d) heeft aangevoerd evenmin een nieuw gezichtspunt op. 
4.3    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren. 

BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. N.M.K. Damen en M. Kemmers, leden, bijgestaan door mr. P.J. van Vliet als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 maart 2023.


Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 27 maart 2023